De overgang naar duurzame energiesystemen (RES) heeft ingrijpende gevolgen voor energieverhoudingen tussen landen en binnen landen zelf. De afgelopen decennia is er een aanzienlijke toename van onderzoek naar deze verhoudingen vanuit verschillende perspectieven: politiek, economisch, sociaal en ethisch. Dit heeft geleid tot een breed scala aan wetenschappelijke werken, die zowel de uitdagingen als de kansen van de energietransitie onderzoeken. De focus ligt niet alleen op de technische aspecten van de overgang, maar ook op de bredere sociaal-politieke implicaties die ermee gepaard gaan.

Een van de grootste uitdagingen in dit proces is de veranderende dynamiek van de energieproductie en -consumptie. Traditioneel waren de verhoudingen binnen de energievoorziening vaak gebaseerd op fossiele brandstoffen, die sterk geconcentreerd waren in bepaalde regio's. De verschuiving naar hernieuwbare energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie, kan deze machtsverhoudingen herstructureren. De geopolitieke implicaties hiervan zijn verstrekkend: landen die nu energie produceren met fossiele brandstoffen zouden hun machtspositie kunnen verliezen, terwijl landen met toegang tot natuurlijke hulpbronnen voor hernieuwbare energie of met technologische capaciteiten in de productie van schone energie juist aan invloed kunnen winnen.

Daarbij speelt de lokale dynamiek ook een cruciale rol. Het beleid rond hernieuwbare energie wordt steeds meer gedecentraliseerd, met een toenemende nadruk op lokale initiatieven en gemeentelijke betrokkenheid. Gemeenschappen, vaak door middel van coöperaties of lokale markten, krijgen de mogelijkheid om zelfvoorzienend te worden en zo invloed uit te oefenen op de nationale en internationale energiepolitiek. Dit proces, waarin gemeentelijke overheden de regie nemen, wordt vaak beschreven als een verschuiving naar 'sociaal-juridische instellingen', waarbij het draait om het creëren van een sociaal contract voor de energietransitie.

Het internationale speelveld van energiepolitiek wordt verder gecompliceerd door de variëteit aan politieke systemen en de uiteenlopende benaderingen van duurzame energie tussen verschillende landen. Terwijl sommige landen zich snel aanpassen aan de nieuwe realiteit van hernieuwbare energie, blijven andere landen vasthouden aan traditionele, fossiele energiebronnen. Dit leidt tot spanning tussen landen die zich inzetten voor strikte klimaatdoelen en landen die minder ambitie tonen. Deze spanning wordt verder versterkt door de geopolitieke belangen die verbonden zijn aan energiebronnen en -infrastructuren.

Daarnaast zijn er ethische overwegingen die het debat rondom duurzame energie compliceren. De zoektocht naar energieonafhankelijkheid door middel van hernieuwbare bronnen kan bijvoorbeeld leiden tot nieuwe vormen van milieugelijkheid en -onrecht. Hoewel de transitie naar hernieuwbare energie in veel gevallen de CO2-uitstoot vermindert, kunnen de milieukosten van de infrastructuur voor hernieuwbare energie in bepaalde gevallen op andere manieren doorwerken, bijvoorbeeld door de ontginning van zeldzame aardmetalen voor batterijen of zonnepanelen.

De institutionele veerkracht van landen en bedrijven speelt ook een belangrijke rol in de energietransitie. Het politieke landschap, inclusief de beleidskeuzes, beïnvloedt sterk de snelheid en effectiviteit van de transitie. Het vaststellen van duurzame energiebeleid is niet eenvoudig en wordt vaak belemmerd door bestaande economische belangen, politieke macht en institutionele structuren die resistent zijn tegen verandering. Dit wordt vaak aangeduid als 'regime resistance' — de weerstand van gevestigde machtsstructuren tegen een verschuiving naar een duurzamer energiebeleid.

Wat deze dynamiek bijzonder complex maakt, is dat de energie-infrastructuur van een land vaak diep verweven is met de nationale identiteit en het economische fundament. Het aanpassen van dit systeem vereist niet alleen technische innovaties, maar ook diepgaande veranderingen in de wetgeving en het sociale contract tussen de staat en de burger. In sommige gevallen kan dit leiden tot juridische verschuivingen en nieuwe vormen van gouvernance, waarbij lokale overheden en gemeenschappen meer zeggenschap krijgen over hun energievoorziening.

Wat bovendien van groot belang is, is het begrip van hoe de energietransitie in verschillende landen kan verlopen. De energietransitie is geen universeel proces. Elk land heeft unieke geografische, politieke, economische en sociale kenmerken die bepalen hoe snel en effectief deze transitie plaatsvindt. In sommige gevallen wordt het proces versneld door politieke wil en economische voordelen, terwijl andere landen, vaak met grote belangen in fossiele brandstoffen, de overgang trager laten verlopen. Dit resulteert in een ongelijke verdeling van de voordelen van duurzame energie en kan zelfs leiden tot nieuwe vormen van geopolitieke onrechtvaardigheid.

De energietransitie is dus niet alleen een kwestie van technologie of klimaatbeleid, maar ook van macht, politiek en rechtvaardigheid. Het vereist een multidimensionale benadering die verder gaat dan de technische en economische aspecten, en die ook rekening houdt met de sociale en ethische implicaties van de energietransitie op zowel nationaal als internationaal niveau. Geopolitieke spanningen, economische belangen, en institutionele barrières zullen ongetwijfeld blijven bestaan, maar de transitie biedt ook kansen voor het opbouwen van een duurzamer en rechtvaardiger energiesysteem wereldwijd.

Hoe bedrijven klimaatveranderingsregulering ondersteunen: Een strategie voor duurzaamheid en concurrentie

Het ondersteunen van klimaatveranderingsregulering door bedrijven is een paradoxaal, maar steeds meer voorkomende strategie in de hedendaagse markten. Aan de ene kant kan een strengere klimaatwetgeving de kosten voor bedrijven verhogen, maar aan de andere kant biedt het de mogelijkheid om zich als duurzame pionier te positioneren en zo concurrentievoordelen te behalen. Bedrijven kunnen profiteren van overheidsbeleid dat hen aanzet tot groene innovaties en duurzame praktijken, zelfs als dit in eerste instantie economische uitdagingen met zich meebrengt.

Een van de sleutelmechanismen die deze steun mogelijk maakt, is de verandering van marktomstandigheden, vooral door de opkomst van circulaire economieconcepten en technologieën. Bedrijven die zich inzetten voor een circulaire economie, waarin hergebruik van materialen en energie-efficiëntie centraal staan, kunnen niet alleen hun ecologische voetafdruk verkleinen, maar ook nieuwe markten openen. Door middel van strategische aanpassing aan nieuwe, strengere milieuwetgeving, kunnen bedrijven het risico van 'carbon lock-in' vermijden en tegelijk investeren in technologieën die hen op lange termijn meer winst opleveren. Het is een ingewikkelde dans tussen de druk om zich aan te passen aan het veranderende klimaat en de wens om innovatief te blijven in een steeds competitievere wereldmarkt.

Daarnaast spelen internationale economische en geopolitieke factoren een cruciale rol in hoe bedrijven omgaan met klimaatveranderingsreguleringen. Het creëren van een wereldwijd coöperatief klimaatbeleid wordt vaak bemoeilijkt door verschillende nationale belangen, maar bedrijven die actief betrokken zijn bij groene industriële beleidsvorming kunnen profiteren van internationale samenwerking. Dit komt niet alleen de bedrijven ten goede, maar draagt ook bij aan het stabiliseren van de mondiale markt. Dit is waar het concept van geopolitiek en energiezekerheid samenkomt, waarbij bedrijven moeten navigeren tussen de belangen van nationale overheden, wereldmarkten en hun eigen bedrijfsstrategieën.

In veel gevallen blijkt uit de literatuur dat bedrijven die groene initiatieven omarmen vaak eerder geneigd zijn om technologieën te ontwikkelen die voldoen aan strengere normen, wat hen een concurrentievoordeel biedt in een wereld die steeds meer waarde hecht aan duurzaamheid. Dit is bijvoorbeeld te zien in de manier waarop bedrijven in de Europese Unie, die onder strenge klimaatrechten vallen, technologieën ontwikkelen die niet alleen de koolstofuitstoot verminderen, maar ook nieuwe marktkansen creëren, zoals hernieuwbare energiebronnen en elektrische voertuigen. In landen als China wordt de circulaire economie steeds centraler in de industriële strategieën, waarbij bedrijven zowel vanuit economisch als ecologisch oogpunt profiteren van hernieuwbare energie en efficiënte productieprocessen.

Het economische en strategische belang van klimaatveranderingsregulering wordt verder versterkt door het feit dat wereldwijd steeds meer bedrijven de kans zien om door groene innovatie hun positie te versterken. Dit wordt steeds relevanter in een tijd waarin de markt steeds meer waarde hecht aan milieuverantwoordelijkheid. Bedrijven die vooroplopen in het omarmen van duurzame technologieën en strategieën kunnen zichzelf niet alleen beschermen tegen de risico's van toekomstige wetgeving, maar ook profiteren van de toename van consumenten die ethisch verantwoordelijke keuzes maken.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat de steun van bedrijven voor klimaatverandering niet alleen voortkomt uit een puur altruïstische wens om de planeet te redden, maar ook uit de noodzaak om zich aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden. Het idee van 'green industrial policy' komt hier goed naar voren: bedrijven investeren in duurzame technologieën niet alleen voor het milieu, maar ook om hun concurrentiepositie te behouden en uit te breiden. Het is een dynamisch proces waarbij de belangen van bedrijven, overheden en consumenten steeds meer verweven raken in een bredere visie voor duurzame ontwikkeling.

Bedrijven moeten echter ook rekening houden met de grenzen van deze benaderingen. Terwijl de circulaire economie en de vergroening van de industrie belangrijke stappen zijn richting duurzaamheid, kunnen ze ook onbedoelde negatieve effecten hebben, zoals het risico van overoptimalisatie of rebound-effecten, waarbij het verbeteren van de energie-efficiëntie in bepaalde sectoren leidt tot een hoger energieverbruik in andere sectoren. Daarom is het van cruciaal belang dat bedrijven naast technologische innovatie ook beleidsmaatregelen ondersteunen die een breed en integraal ecosysteem van duurzaamheid mogelijk maken, waarbij zowel de technologische als de maatschappelijke dimensie van duurzaamheid in balans wordt gebracht.

Hoe Kan Sub-Sahara Afrika zijn Energiesysteem Duurzaam Transformeren?

In 2020 had Sub-Sahara Afrika (SSA) een energievoorziening van slechts 0,62 ton olie-equivalent (toe) per hoofd, wat aanzienlijk lager is dan het wereldgemiddelde van 1,82 toe per hoofd. Deze lage energievoorziening is grotendeels gebaseerd op fossiele brandstoffen, die 50% van de totale energieopbrengst uitmaken (21% olie, 16% aardgas en 13% steenkool), en biomassa, die goed is voor 47%. Dit resulteert in een van de laagste niveaus van koolstofdioxide-uitstoot per hoofd van de bevolking wereldwijd: 0,7 ton CO2 per hoofd in SSA, vergeleken met 5,4 ton in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA), 6,1 ton in de Europese Unie, 14,7 ton in Noord-Amerika en 4,6 ton wereldwijd in 2019. De CO2-uitstoot van SSA vertegenwoordigt slechts ongeveer 2,3% van de wereldwijde uitstoot. Echter, de demografische vooruitzichten tot 2050 en de verwachte economische groei kunnen het energieverbruik en de emissies in de komende jaren aanzienlijk verhogen.

Sub-Sahara Afrika heeft een aanzienlijke uitdaging als het gaat om de planning van de lange termijn voor energieontwikkeling. Het wordt geschat dat tussen de 60 en 90 miljard dollar per jaar nodig is om in 2025 100% elektrificatie in stedelijke gebieden en 95% in landelijke gebieden te bereiken. Wereldwijd zou jaarlijks 34 miljard dollar nodig zijn voor universele toegang tot elektriciteit tegen 2030, waarvan 60% specifiek naar SSA zou moeten gaan. Ondanks de erkenning door internationale organisaties zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) van de noodzaak voor een langetermijnplanning, zijn de meeste van de opgestelde plannen in SSA vaak niet gedetailleerd genoeg om daadwerkelijk te worden uitgevoerd of realistisch genoeg om duurzame ontwikkeling te bevorderen. De meeste plannen bevatten geen concrete doelen of actieplannen met betrekking tot de energie-infrastructuur.

De vertraging in de toegang tot energie heeft tal van negatieve gevolgen voor zowel de bevolking als de economie. In niet-geëlektrificeerde gebieden zijn er duidelijk lage niveaus van onderwijs onder jongeren, vrouwen en tijdsdruk door huishoudelijke verantwoordelijkheden. Elektrificatie kan een belangrijke katalysator zijn voor de empowerment van vrouwen, doordat het hen in staat stelt om tijd vrij te maken voor meer productieve werkgelegenheid buiten het huis. Economisch gezien veroorzaken de verliezen door transmissie en distributie (16% van de elektriciteitsproductie in Afrika) en het tekort aan productie (ongeveer 3% van de wereldwijde elektriciteitsproductie voor 17% van de wereldbevolking) frequente stroomonderbrekingen. Bedrijven zijn vaak genoodzaakt om back-up dieselgeneratoren te gebruiken, wat de financiële druk verhoogt en het bedrijfsclimaat negatief beïnvloedt.

De electrificatiegraad in Sub-Sahara Afrika blijft ver achter bij het wereldgemiddelde. In 2020 had slechts 49% van de bevolking toegang tot elektriciteit, vergeleken met 90% wereldwijd. De urgentie van infrastructuurontwikkeling is dan ook groot en complex. Volgens de AfDB zou tussen de 130 en 170 miljard dollar per jaar moeten worden geïnvesteerd in infrastructuurontwikkeling, met een focus op de elektriciteitssector. Ongeveer 585 miljoen mensen in SSA hadden in 2020 geen toegang tot elektriciteit, en degenen die wel zijn aangesloten op het net, ervaren regelmatig stroomuitval die grote economische activiteiten verhindert. Geografische ongelijkheden zijn opvallend: terwijl landen zoals de Seychellen bijna volledige elektrificatie hebben bereikt, hebben landen als Tsjaad minder dan 8% toegang tot elektriciteit.

Sub-Sahara Afrika heeft ook de potentie om nieuwe energieoplossingen te omarmen. Lokale initiatieven, van kleinschalige zonne-energiesystemen tot grote waterkrachtprojecten, beginnen op te komen. Echter, de omvang van deze initiatieven is momenteel nog onvoldoende om de mondiale uitdagingen te verhelpen. Het gecombineerde potentieel van mineralen en hernieuwbare energiebronnen in de regio biedt kansen voor duurzame ontwikkeling, maar het alleen gebruiken van deze middelen is geen garantie voor succes in de energietransitie.

Van nationale ontwikkeling naar sub-regionale samenwerking is van cruciaal belang. Met een betere kennis van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie kunnen Afrikaanse bevolkingsgroepen steeds meer betrokken raken bij de elektrificatie van het continent. Crowdfunding kan bijvoorbeeld een effectieve manier zijn om lokale initiatieven te ondersteunen en tegelijkertijd de betrokkenheid van de bevolking bij de ontwikkeling te vergroten.

Tegelijkertijd kunnen Afrikaanse landen veel leren van elkaar door regionale samenwerkingsverbanden te versterken. Het delen van best practices en de gezamenlijke inzet voor infrastructuurprojecten kan de efficiëntie verhogen en de kosten verlagen. De ontwikkeling van duurzame energie-infrastructuur in SSA vereist echter een holistische aanpak waarbij zowel de technologische als de sociale dimensies worden aangepakt. Hierbij is het essentieel dat lokale gemeenschappen en overheden samenwerken met internationale organisaties om een stabiele en betrouwbare energietoekomst te realiseren.

De energie-uitdagingen in Sub-Sahara Afrika kunnen niet worden opgelost zonder aanzienlijke investeringen en duurzame beleidsmaatregelen. De groeiende samenwerking en de inzet van nieuwe technologieën kunnen de weg vrijmaken voor een toekomst waarin elke Afrikaan toegang heeft tot betrouwbare en schone energie, maar dit vereist een gezamenlijke inspanning van zowel lokale als mondiale actoren.

Wat zijn de belangrijkste technologieën en strategieën voor een duurzame energietransitie tegen 2050?

De energietransitie staat voor een aanzienlijke verschuiving in de manier waarop we energie opwekken, gebruiken en opslaan. Volgens het 1,5°C-scenario dat werd geschetst door de International Renewable Energy Agency (IRENA), moeten we de capaciteit voor waterstofproductie door elektrolyseurs elk jaar flink uitbreiden, van een basis van 0,3 GW in 2020 tot een significante bijdrage aan de mondiale energiemix in 2050. Twee derde van deze waterstof zal groen zijn, geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, terwijl een derde blauw zal zijn, geproduceerd door middel van aardgas met koolstofafvang en -opslag (CCS).

Daarnaast is de primaire biomassa die nodig is om het 1,5°C-doel te bereiken, ongeveer 150 EJ, bijna een verdriedubbeling van het gebruik van primaire biomassa in 2018. De technologische haalbaarheid van deze schaalvergroting is onderzocht, en het blijkt dat het mogelijk is om dit binnen de grenzen van duurzame biomassaproductie te realiseren. Eveneens moet de inzet van CCS van 0,04 Gt per jaar in 2020 oplopen tot 7–8 Gt per jaar in 2050, waarbij BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) ongeveer de helft van deze hoeveelheid zal bijdragen.

De sleutel tot succes ligt in het gelijktijdig implementeren van deze technologieën om binnen het mondiale koolstofbudget te blijven. De meeste technologieën zijn al beschikbaar, maar de kosten moeten verder worden verlaagd en de inzet van technologieën moet versneld worden door middel van innovaties. Dit vereist onmiddellijke actie. De inzet van hernieuwbare energiebronnen moet groeien van 14% in 2018 naar 74% in 2050 om het 1,5°C-scenario te behalen. Tegelijkertijd moet het gebruik van fossiele brandstoffen met 77% afnemen, wat verstrekkende geopolitieke implicaties met zich meebrengt.

Aardgas zal naar verwachting voornamelijk worden gebruikt voor de productie van blauw waterstof, gekoppeld aan CCS-technologie, en voor sommige industriële processen en elektriciteitsproductie. Dit brengt ook een verschuiving teweeg in de soorten investeringen die nodig zijn: de totale energiebestedingen moeten van 98 biljoen dollar in het referentiescenario stijgen naar 131 biljoen dollar in het 1,5°C-scenario, een stijging van 34%. Deze stijging komt met name van de enorme investeringen die nodig zijn voor de uitbreiding van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de elektrificatie van verwarmings- en transportsectoren.

De elektriciteitsproductie moet verdrievoudigen, van 26.380 TWh in 2018 tot bijna 78.700 TWh in 2050. Het aandeel van hernieuwbare energie in de elektriciteitsopwekking zal stijgen van 28% in 2020 naar 90% in 2050. Het gebruik van steenkool zal in de komende decennia drastisch afnemen en tegen 2040 zal de steenkoolproductie slechts een kwart zijn van het huidige niveau. Tegen 2050 zal steenkool volledig zijn uitgefaseerd, en de resterende 10% van de elektriciteitsproductie zal afkomstig zijn van aardgas (ongeveer 6%) en kernenergie (ongeveer 4%).

De grootste toename van elektrificatie zal plaatsvinden in de transportsector, waar de elektriciteitsparticipatie tegen 2050 naar 49% zal stijgen, van slechts 1% in 2020. Het aantal elektrische voertuigen (EV’s) zal van 10 miljoen nu stijgen naar meer dan 380 miljoen in 2030 en 1.780 miljoen tegen 2050. Elektrische voertuigen zullen meer dan 80% van alle wegverkeer uitmaken in 2050.

Waterstof zal een belangrijke rol spelen in sectoren die moeilijk direct te elektrificeren zijn, zoals de industrie en het transport. Het zal naar verwachting bijna 12% van de CO₂-uitstoot in de industrie en 26% in het transport in 2050 verminderen, vergeleken met het "business as usual"-scenario. De mondiale waterstofproductie moet van 120 miljoen ton (14 EJ) per jaar nu, oplopen tot 613 miljoen ton (74 EJ) in 2050, waarvan twee derde groene waterstof zal zijn. De elektriciteitsbehoefte voor waterstofproductie zal tegen 2050 de 21.000 TWh naderen, wat gelijk is aan de huidige wereldwijde elektriciteitsconsumptie.

Een belangrijk voordeel van groene waterstof is de oplossing die het biedt voor het probleem van de intermitterende aard van hernieuwbare energiebronnen zoals wind en zon. Het kan overschotten aan hernieuwbare energie opslaan en helpen bij het balanceren van het elektriciteitsnet, zowel op kortetermijn- als op seizoensbasis. Waterstof kan worden opgeslagen in ondergrondse gasopslagtanks en later worden onttrokken om tekorten aan elektriciteitsaanbod op te vangen. Het potentieel voor waterstofopslag is aanzienlijk: bijvoorbeeld de 159 bestaande gasopslagen in Europa kunnen gezamenlijk 1.131 TWh opslaan, wat gelijk staat aan 21% van het jaarlijkse gasverbruik in Europa. Dit biedt geopolitieke voordelen door de stabiliteit van elektriciteitsnetwerken te verbeteren.

Tot slot is het noodzakelijk dat de energietransitie niet alleen afhankelijk is van technologische vooruitgang, maar ook van nieuwe zakelijke modellen, marktstructuren en innovaties in de werking van het elektriciteitssysteem. De vier sleuteldimensies van de transitie zijn technologische doorbraken, nieuwe bedrijfsmodellen, marktplanning en innovatief systeembeheer. Alleen door deze vier elementen samen te brengen, kan de versnelling van de energietransitie werkelijk succesvol zijn.

Hoe Beleidsstrategieën de Grondstoffencrisis en Duurzame Energie Transities Vormgeven

In verschillende landen is er een toenemende focus op het ontwikkelen van beleid en strategieën die de negatieve effecten van de zogenaamde ‘grondstoffenvloek’ kunnen tegengaan. Dit fenomeen, waarbij landen rijk aan natuurlijke hulpbronnen vaak te maken krijgen met economische, politieke en sociale instabiliteit, heeft geleid tot verschillende initiatieven die gericht zijn op het verbeteren van de lokale economieën en het versterken van institutionele capaciteiten.

In Argentinië bijvoorbeeld wordt er een beleid voorgesteld om de productie van lithium-ionbatterijen te bevorderen door zowel de binnenlandse capaciteit van lokale actoren te ontwikkelen als de efficiëntie van lithium-exploitatie te verbeteren. Er wordt geprobeerd een balans te vinden tussen ‘achterwaartse’ (terugkerende) linkages, zoals het verbeteren van de lithiumbron-exploratie, en ‘voorwaartse’ linkages, waarbij lithium binnen het land wordt verwerkt om meer waarde toe te voegen dan wanneer het wordt geëxporteerd. Ondanks deze inspanningen reflecteert de fragmentatie van het beleid echter de verschillende opvattingen over hoe lithium daadwerkelijk kan bijdragen aan economische ontwikkeling. Deze verdeeldheid voorkomt een gecoördineerde strategie die effectief kan inspelen op het volledige potentieel van lithium als grondstof.

Chili volgde een ander pad door in 2008 het World Class Suppliers Program te lanceren, gericht op het stimuleren van technologische samenwerking tussen mijnbouwbedrijven en hun leveranciers. Dit zou de afstemming van informatie, coördinatie en transactiekosten verminderen, wat zou leiden tot meer technologische vooruitgang. Hoewel sommige van de geselecteerde projecten succesvol waren in het oplossen van technologische uitdagingen, slaagden ze er niet in om innovaties op te schalen of elders in andere omgevingen te repliceren. Bovendien bleven de meest kennisintensieve activiteiten geconcentreerd in de grotere, rijkere stedelijke centra van het land, wat de spreiding van economische voordelen tegenhield.

Bolivia’s keuze om een staatsbedrijf op te richten voor het beheren van de volledige lithiumwaardeketen is een poging om de negatieve effecten van een economie die afhankelijk is van minerale extractie te vermijden. Toch blijkt dat een post-neoliberaal beleid niet noodzakelijk leidt tot een eerlijke herverdeling van de economische opbrengsten, sterker gemeenschappen of betere milieubeheerpraktijken. In Peru werd een beleidswijziging ingevoerd in de jaren negentig om de mijnbouwsector open te stellen voor buitenlandse investeringen, wat leidde tot economische groei en een verbeterde productiecapaciteit in niet-mijnbouwsectoren. Echter, een gebrek aan transparantie en corruptie blijven problematische factoren die de duurzame ontwikkeling kunnen belemmeren.

In de Democratische Republiek Congo (DRC) werd in 2018 een nieuwe mijnbouwwet ingevoerd, waarbij onder andere cobalt, coltan en germanium werden aangemerkt als strategische mineralen. De wet verhoogde het royaltytarief op de extractie van deze mineralen en verplichtte mijnbedrijven om de mineralen lokaal te verwerken. Dit beleid had als doel de inkomsten van de staat te verhogen en de downstreamontwikkeling van de sector in het land te bevorderen. Ondanks de nobele intenties, zijn er aanzienlijke obstakels, zoals de weerstand van buitenlandse mijnbouwbedrijven tegen de nieuwe wet en de zwakke energie-infrastructuur van het land die de lokale verwerking van mineralen bemoeilijkt. Dit illustreert de complexe relatie tussen beleid, infrastructuur en de macht van multinationals in grondstofrijke landen.

Indonesië daarentegen besloot in 2014 om een exportverbod op onbewerkte ertsen in te stellen, een maatregel die in 2020 werd versterkt en tot nu toe als succesvol wordt beschouwd. Het land heeft daarnaast een industriële strategie opgezet om de downstreamkant van de waardeketen te veroveren door te investeren in metaalverwerkingsactiviteiten. Deze verschuiving heeft geleid tot nauwere partnerschappen met buitenlandse bedrijven en een versterking van de zakelijke omgeving. Indonesië toont hiermee aan hoe een doordachte politiek voor de verwerking van natuurlijke hulpbronnen kan bijdragen aan duurzame economische groei en een meer gebalanceerde machtsverdeling.

De situatie in China biedt een ander fascinerend voorbeeld. China heeft sinds 2001 een agressieve ‘Go out-strategie’ geïmplementeerd, die Chinese bedrijven aanmoedigt om wereldwijd te investeren. Tussen 2005 en 2022 investeerde China ongeveer 2,26 biljoen dollar in het buitenland, waarvan een aanzienlijk deel naar de energiesector, landbouw en de metaalindustrie ging. De Belt and Road Initiative (BRI), gelanceerd in 2013, versterkt deze strategie door grondstoffenstromen naar China te kanaliseren. Via diplomatieke en handelsakkoorden, infrastructuurbouw en financieringsvoorstellen heeft China zijn invloed over grondstoffenmarkten wereldwijd vergroot, wat het land in een sterke positie plaatst om technologische dominantie op het gebied van energieovergangen te bereiken.

Hoewel China met succes grondstoffenstroom beheert en controle uitoefent over vitale energie- en metaalbronnen, heeft het tegelijkertijd te maken met de ecologische gevolgen van deze massale exploitatie. Het voorbeeld van de zeldzame aardmetalen exportbeperkingen in 2010 toonde aan hoe China, geconfronteerd met oplopende milieukwesties, zijn grip op de wereldmarkt probeert te behouden. Het is een herinnering aan de groeiende spanningen die zich voordoen in de wereldwijde vraag naar kritische grondstoffen, die centraal staan in de energietransitie.

De belangrijkste uitdaging in dit verband is het vinden van een balans tussen het benutten van de voordelen van natuurlijke hulpbronnen en het vermijden van de schadelijke gevolgen van overmatige afhankelijkheid van mineralen. Beleidskeuzes die landen maken over hoe ze omgaan met hun natuurlijke rijkdommen, kunnen leiden tot uiteenlopende uitkomsten, afhankelijk van hun mate van institutionele sterkte, transparantie en bereidheid om internationale samenwerkingen aan te gaan. Voor de landen die zich in de overgang naar een duurzame energie-economie bevinden, blijft het essentieel om een langdurige visie te ontwikkelen die niet alleen rekening houdt met de economische voordelen, maar ook met de ecologische en sociale gevolgen van deze transitie.