Bepaling van onbekende stoffen op basis van hun eigenschappen

DETERMINATIE VAN ONBEKENDE STOFFEN OP BASIS VAN HUN EIGENSCHAPPEN

1. Hoe kunnen uiterlijk vergelijkbare stoffen van elkaar worden onderscheiden: BaSO4 en BaSO3; MgO en BaO; CaCO3 en Ca(OH)2; CaO en ZnO; AgCl en PbCl2?

2. In drie reageerbuizen bevinden zich oplossingen van Na2CO3, Na2SO4 en K2CrO4. Wat zal er gebeuren als aan elke reageerbuis BaCl2-oplossing wordt toegevoegd, gevolgd door zoutzuur?

3. Hoe onderscheid je de stoffen: a) NaCl, NH4Cl, CaCl2, PbCl2; b) BaCO3, BaSO4, Pb(NO3)2, BaCl2?

4. Hoe controleer je of: a) NaCl verontreinigd is met NH4Cl; b) NaOH verontreinigd is met Na2CO3; c) CuSO4 verontreinigd is met CaCO3?

5. In vijf reageerbuizen bevinden zich oplossingen van NaOH, NaCl, Na2S, NaI en NH4OH. Hoe bepaal je deze stoffen met slechts één extra reagens? Schrijf de reactievergelijkingen op.

6. In potten zonder etiketten bevinden zich vaste stoffen: Na3PO4, KNO3, CuSO4. Bepaal elke stof en schrijf de reactievergelijkingen.

7. Aan welke uiterlijke kenmerken kun je zien in welke omgeving de reductiereactie van KMnO4 plaatsvond? Geef voorbeelden van zulke reacties en schrijf hun reactievergelijkingen.

8. Welke twee reacties worden gebruikt om het Fe3+-ion te detecteren? Schrijf de reactievergelijkingen.

9. In potten zonder etiketten bevinden zich vaste stoffen: NaCl, Na2CO3, Al(NO3)3, CH3COONH4. Gebruik hun chemische eigenschappen om elke stof te identificeren en bevestig het antwoord met de bijbehorende reactievergelijkingen.

10. Hoe kun je de Cu2+- en Fe2+-ionen scheiden als ze tegelijk in oplossing aanwezig zijn?

11. Welke uiterlijke veranderingen treden op bij het inbrengen van chloor in een oplossing van K4[Fe(CN)6]? Schrijf de reactievergelijking.

12. In potten zonder etiketten bevinden zich vaste stoffen: NaCl, Na2CO3, Na2SO3, NaNO3, AgNO3, BaCl2, Na2SO4, Na2SiO3. Bepaal elke stof op basis van hun chemische eigenschappen. Schrijf de reactievergelijkingen.

13. Is het mogelijk om alleen met een indicator (welke?) oplossingen van bariumnitraat en zinkchloride te onderscheiden? Welke twee reagentia kunnen daarvoor worden gebruikt?

14. Hoe kun je een legering van zink met koper onderscheiden van puur koper? Schrijf de reactievergelijkingen.

15. Welke uiterlijke veranderingen treden op bij het toevoegen van: a) H2SO4-oplossing aan kaliumchromaatoplossing; b) een base aan kaliumdichromaatoplossing? Schrijf de reactievergelijkingen.

16. Met welke reacties kun je in een monster: a) het oxide van zink de aanwezigheid van lood(II)oxide aantonen; b) in roodlood (Pb3O4) de aanwezigheid van lood(IV)oxide aantonen?

17. Hoe kun je koper(II)sulfaat zuiveren van verontreinigingen: a) zand en krijt; b) ijzersulfaat(III); c) aluminiumsulfaat?

18. Als aan een oplossing van een metaalzout kaliumjodide wordt toegevoegd, ontstaat een bruine neerslag die wit wordt bij toevoeging van Na2S2O3- of Na2SO3-oplossing. Bij werking van waterstofsulfide op de oplossing ontstaat een zwarte neerslag, onoplosbaar in zoutzuur, maar oplosbaar in verdund salpeterzuur bij verwarming. Bepaal om welk metaal het gaat.

19. Bij het oplossen van een metaal(II)sulfide in zoutzuur ontstaat 7,62 g metaal(II)chloride. Voor de oxidatie in zure oplossing tot metaal(III) is 196,00 g 1,5% kaliumdichromaatoplossing nodig. Van welk metaal was het sulfide?

20. Welk volume 0,25 N natriumsulfide-oplossing is nodig om de sulfiden van zink, cadmium en kwik(II) uit een oplossing van een mengsel van hun nitraten met massa 1,5 g en verhouding 4 : 1 : 5 te neerslaan?

21. Een legering van een onbekend metaal en het sulfide daarvan wordt opgelost in zoutzuur. Bij toevoeging van rode bloedzout ontstaat een intens blauw gekleurde neerslag. Bij oplossing van de legering in HCl komt een gasmengsel vrij met volume 8,96 dm³ (n.t.p.), dat bij doorvoer door Pb(NO3)2-oplossing een zwarte neerslag van 47,8 g vormt. Bepaal de samenstelling van de legering (ω, %) en noem het onbekende metaal.

22. Spaanders van een onbekend, vooraf verhit metaal verbranden in een vat met gas, geproduceerd door de reactie van 34,8 g mangaan(IV)oxide met 336 cm³ zoutzuuroplossing met massafractie 36,5 % (ρ = 1,19 g/cm³). Het gevormde product geeft met gele bloedzout (K4[Fe(CN)6]) een donkerblauwe neerslag. Bereken de oorspronkelijke massa van het metaal en noem het metaal.

23. Een kleurloos gas dat blauwachtig brandt met een volume van 56 dm³ (n.t.p.) wordt geleid over poeder van een metaal bij 150–200 °C. Er ontstaat een lichtgele vloeistof met massa 98 g, die bij verwarming in vacuüm ontleedt met afgifte van puur metaal en het oorspronkelijke gas. Bepaal welk metaal en welk gas deze verbinding vormen.

24. Bij verbranding aan lucht van een eenvoudige stof A ontstaat een gas B met een scherpe geur. Gas B kan ook worden verkregen bij het roosteren van mineraal V in lucht. Bij reactie van zoutzuur met stof G, bestaande uit dezelfde elementen als mineraal V maar met een andere samenstelling, komt gas D vrij met geur van rotte eieren en ontstaat een oplossing die met rood bloedzout (K3[Fe(CN)6]) een donkerblauwe neerslag geeft. Bij doorvoer van het mengsel van B en D door water valt stof A uit. Noem alle stoffen.

25. Bij de reactie van 52,2 g mangaan(IV)dioxide met 336 cm³ zoutzuuroplossing met massafractie 36,5 % (ρ = 1,19 g/cm³) komt gas vrij dat wordt opgevangen in een fles. Bij toevoeging van 48,8 g poeder van stof A in de fles ontstaat een "vuurregen". De stof verbrandt met vorming van een metaal(III)zout. Bepaal stof A.
    26.* Bij volledige ontleding van een mengsel van CaCO3 en onbekend zout A ontstaat een mengsel van vaste stof met massa 43,2 g, water met massa 7,2 g en een mengsel van twee gassen met volume 13,44 dm³ (24,8 g), waarvan één gas onoplosbaar in water en chemisch inert is. Na behandeling met overtollig water blijft een onoplosbaar oxide achter met massa 15,2 g, dat metaal(III) bevat met massafractie 68,5 %. De molaire massa van zout A is 252 g/mol. Bepaal de formule van het zout. Bevestig het antwoord met berekeningen.

26. Drie zouten zijn gegeven. Het eerste zout kleurt de vlam paars, het tweede geel. Een oplossing van het derde zout vormt een witte neerslag met de oplossing van het eerste zout, een gele neerslag met de oplossing van het tweede zout en een witte kaasachtige neerslag met zilvernitraatoplossing. Noem de zouten en bevestig met de bijbehorende reactievergelijkingen.

27. In drie flesjes bevinden zich verschillende stoffen die de vlam geel kleuren. Bij reactie van de eerste stof met zoutzuur komt een gas met onaangename geur vrij, dat bij doorvoer door Pb(NO3)2-oplossing een zwarte neerslag geeft. Bij toevoegen van BaCl2-oplossing aan de tweede zoutoplossing ontstaat een witte neerslag, en met de derde zoutoplossing vormt BaCl2 een gele neerslag. Bepaal deze stoffen.

28. Bij ontleding van een mengsel van twee zouten A en B door dezelfde zuur ontstaat metaal, zout en een gasmengsel. Zout B wordt in de geneeskunde en spiegelproductie gebruikt onder de naam "lapis", en zout A ontleedt thermisch tot een mengsel van twee gassen, waarvan één bruin van kleur is. Eén van de oorspronkelijke zouten kleurt de vlam paars, en bij behandeling van het mengsel met BaCl2-oplossing ontstaat een witte kaasachtige neerslag. Noem de zouten en bevestig met de reactievergelijkingen.
    30.* In twee vaten bevinden zich twee verschillende gassen A en B. Beide gassen zijn kleurloos, hebben een onaangename geur en wegen samen 6,8 g. Bij verbranding van gas A in lucht ontstaat water met massa 5,4 g en gas C (eenvoudige stof), onoplosbaar in water en chemisch inert. Bij verbranding van gas B in overmaat zuurstof ontstaat water en gas D, oplosbaar in water en in staat om broom te ontkleuren met massa 16,0 g. Bij doorvoer van gas B door Pb(NO3)2-oplossing ontstaat een zwarte neerslag met massa 23,9 g. Het gasmengsel van C en D met volume 4,48 dm³ heeft massa 9,2 g. Noem de oorspronkelijke gassen en bevestig met berekeningen.