Het idee van hernieuwbare energie is al lang verbonden met de wens om een duurzamere en schonere wereld te creëren. Velen hebben de opkomst van hernieuwbare energie als een oplossing voor de klimaatverandering gezien, terwijl anderen de nadruk leggen op het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de vervuiling die daarmee gepaard gaat. Toch lijkt er een complexer verhaal achter te schuilen, waarbij geopolitieke en militaire overwegingen steeds belangrijker worden.

Er is een groeiend besef dat hernieuwbare energie, hoewel het de potentie heeft om de wereld te helpen verduurzamen, niet noodzakelijkerwijs een einde maakt aan politieke conflicten of spanningen. Integendeel, de toegang tot en controle over technologieën die verband houden met hernieuwbare energie – zoals zonne-energie, batterijen, halfgeleiders en sensoren – kan de machtsverhoudingen op wereldschaal beïnvloeden. Deze technologieën spelen een cruciale rol in het versterken van militaire capaciteiten. Hernieuwbare energie zal niet alleen een belangrijke energiebron zijn die de industrieën aandrijft, maar ook een essentieel element worden in de militaire sector, bijvoorbeeld in wapensystemen en ondersteunende eenheden.

De beschikbaarheid van deze technologieën zal waarschijnlijk bepalen welke landen, of groeperingen van landen, in staat zullen zijn om militaire conflicten te beïnvloeden. Dit heeft invloed op de geopolitiek, waar de nadruk verschuift naar het beheersen van strategische energiebronnen en technologieën. De toepassing van hernieuwbare energie op militair gebied zou dus wel eens een beperkende factor kunnen zijn voor de oorspronkelijke veronderstelling dat hernieuwbare energie een vreedzaamere toekomst zou garanderen. De invloed die technologieën als zonne-energie kunnen hebben op de mondiale machtsstructuren is misschien minder dramatisch dan bijvoorbeeld de opkomst van tanks in de Eerste Wereldoorlog of nucleaire wapens tijdens de Koude Oorlog, maar het is niet minder belangrijk.

Het is duidelijk dat de groei van hernieuwbare energie wereldwijd kan leiden tot meer samenwerking en de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking. Tegelijkertijd kunnen er nieuwe industriële voordelen ontstaan die landen in staat stellen politieke macht en prestige te vergaren. Het voorbeeld van groene staalproductie illustreert dit: zonne-energie biedt kansen om industriële processen te optimaliseren, maar het leidt ook tot nieuwe concurrentiestrijd en conflicten over economische voordelen. Dergelijke scenario’s kunnen de weg vrijmaken voor een strijd om technologische en industriële dominantie op een wereldschaal.

Bovendien kan de integratie van hernieuwbare energie in militaire-strategische planning de manier veranderen waarop landen hun defensiecapaciteiten ontwikkelen en inzetten. De militaire toepassingen van zonne-energie, bijvoorbeeld in drones, elektrische voertuigen en wapensystemen, kunnen de rol van hernieuwbare energie in de geopolitiek verder vergroten. De afhankelijkheid van hernieuwbare energiebronnen, zoals zonne-energie, kan dus mogelijk zelfs de uitkomst van toekomstige conflicten beïnvloeden.

Policymakers en strategen zijn zich wellicht onvoldoende bewust van de geopolitieke implicaties van de overgang naar duurzame energie. Het is van essentieel belang om de potentiële risico's en voordelen van de energietransitie zorgvuldig af te wegen. Duurzame ontwikkeling kan immers niet alleen maar een ideale oplossing zijn voor de klimaatproblemen van de wereld. Het vraagt om een evenwichtige benadering, waarbij de geopolitieke implicaties, zowel op het gebied van samenwerking als van conflict, goed begrepen en gecommuniceerd worden. Het bevorderen van duurzame energie – vooral zonne-energie – kan leiden tot nieuwe spanningen, in plaats van de vrede en samenwerking te bevorderen die vaak als vanzelfsprekend worden verondersteld.

De complexiteit van duurzame ontwikkeling ligt dus niet alleen in de technische en economische uitdagingen, maar ook in de onvermijdelijke strijd om macht en invloed. De vraag is dan niet alleen of zonne-energie de wereld zal redden, maar ook wie de controle over deze technologieën zal verwerven en hoe dit de wereldorde zal herschikken.

Wat Zijn de Geopolitieke Implicaties van de Heden en Toekomst van Kernenergie?

Kernenergie is altijd nauw verbonden geweest met geopolitieke belangen, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op mondiaal niveau. De politieke instrumentaliteit van kerntechnologie is zeldzaam, maar komt voor, zoals het geval was toen de Verenigde Staten uraniumleveranties aan Frankrijk in de jaren zestig blokkeerden om druk uit te oefenen tijdens NAVO-onderhandelingen (Brutschin, 2017). Dit heeft een belangrijke invloed op de mate waarin landen die niet in staat zijn om de volledige nucleaire cyclus te ontwikkelen, of die moeilijke relaties hebben met kernleveranciers, kernenergie kunnen gebruiken. De Koude Oorlog illustreert hoe de verspreiding van kerntechnologie grotendeels beperkt was tot de belangrijkste partners van de twee supermachten. Vandaag de dag rijst de vraag hoe verschuivingen in het aanbod van nucleaire technologie de vooruitzichten voor een nucleaire wedergeboorte zullen beïnvloeden en welke geopolitieke gevolgen nieuwe handelsafhankelijkheden kunnen meebrengen.

Rusland heeft momenteel nucleaire energieprojecten in acht landen. In veel gevallen gaan de overeenkomsten gepaard met speciale voorwaarden, zoals vereenvoudigde financiering, wat vaak een aanzienlijk concurrentievoordeel biedt ten opzichte van westerse tegenhangers. Rusland lijkt meer een economische benadering te volgen voor de uitbreiding van zijn nucleaire activiteiten, gezien zijn comparatieve voordeel in de gehele nucleaire cyclus, dan een puur geopolitieke strategie. Toch zijn er gevallen waarin geopolitieke overwegingen onmiskenbaar een rol spelen, bijvoorbeeld bij de bouw van de kerncentrale in Belarus, dicht bij de grens met Litouwen (Nechepurenko & Higgins, 2020), of bij de wisselvallige samenwerking tussen Rusland en Turkije, waar politieke belangen en geopolitieke overwegingen duidelijk naar voren komen (Arsu, 2010).

Het is ook duidelijk dat Rusland nucleaire samenwerking aangaat met landen die soms moeilijk toegang hebben tot andere leveranciers. Dit geldt bijvoorbeeld voor landen als Bangladesh, waar Rusland de bouw van kerncentrales met VVER-reactoren uitvoert, of voor Turkije, waar de politieke instabiliteit van invloed kan zijn op de voortgang van het project, maar waar Rusland alsnog het contract heeft veiliggesteld (Jewell & Ates, 2015).

Tegelijkertijd heeft China, als een ander belangrijke nucleaire speler, de afgelopen jaren zijn invloed aanzienlijk vergroot. Met zijn Belt and Road Initiative (BRI) heeft China nucleaire technologie naar meer dan twintig landen gebracht. Het doel van China is om tegen 2030 20-30% van de nucleaire markt in BRI-landen in handen te hebben, waarbij de nadruk ligt op "win-win samenwerking", waarbij ook ontwikkelingslanden toegang krijgen tot geavanceerde technologieën (Lin et al., 2020). China heeft hierbij het voordeel van grote financieringsmogelijkheden via de Industrial and Commercial Bank of China (ICBC), en de standaardisatie-inspanningen die China doet voor nucleaire ontwerpen kunnen deze positie verder versterken. Toch is het opmerkelijk dat, buiten Pakistan, de nucleaire projecten van China pas recentelijk in gang zijn gezet, zoals de goedkeuring van de Hualong One in Groot-Brittannië (WNN, 2022b).

Hoewel China een minder roerige relatie heeft met veel van zijn partners, bestaan er ook zorgen over geopolitieke en milieukwesties, bijvoorbeeld in de samenwerking met Argentinië, waarbij de Chinese projecten het risico lopen niet te voldoen aan de strengere milieueisen van sommige landen. Vanuit een geopolitiek perspectief zou China de voorkeur kunnen genieten boven Rusland vanwege zijn principes van non-interventie en de spanning tussen Rusland en de Westerse wereld, vooral in de context van de voortdurende conflicten met Oekraïne en de NAVO-partners.

De opkomst van China en Rusland als nucleaire leveranciers lijkt de marktdynamiek te veranderen, maar ze kunnen ook tegenwind ervaren. De daling van de kosten van hernieuwbare energie heeft de economische rechtvaardiging voor kernenergie in veel landen bemoeilijkt, vooral in regio's waar de groei van de energiebehoefte gematigd is. Hernieuwbare energie kan een belangrijke speler blijven in de energietransitie, maar in sommige regio's, met geografische of andere beperkingen, zal nucleaire energie misschien noodzakelijk zijn om de decarbonisatie-inspanningen te ondersteunen, vooral als de vraag naar elektriciteit toeneemt door de wereldwijde elektrificatie en de verschuiving van fossiele brandstoffen naar schone energiebronnen.

In dit licht is het van belang om te begrijpen dat nucleaire energie een essentiële rol kan blijven spelen in de wereldwijde energietransitie, zelfs als hernieuwbare energie een groter aandeel van de energiemix voor zijn rekening neemt. Landen die beperkt zijn in hun hernieuwbare energiebronnen of geografische beperkingen ondervinden, kunnen nog steeds nucleaire energie nodig hebben om de toenemende vraag naar elektriciteit te dekken, vooral in regio's die snel industrialiseren of urbaniseren. Nucleaire energie zou hierbij als een betrouwbare basislasttechnologie kunnen dienen, of als een brugtechnologie voor de productie van waterstof, wat essentieel kan zijn voor de decarbonisatie van de transportsector en zware industrieën.

Er blijft echter een belangrijke uitdaging om de huidige concentratie van nucleaire markten te doorbreken. Als landen en bedrijven in staat zijn om de kosten van kernenergie te verlagen, bijvoorbeeld door kleinere modulaire reactoren (SMR's), kan nucleaire energie mogelijk breder verspreid worden, zelfs naar markten die voorheen als te risicovol of te duur werden beschouwd. Dit zou de geopolitieke afhankelijkheden verminderen en een meer diverse, mondiale nucleaire markt creëren, wat de verspreiding van kernenergie in de toekomst kan bevorderen.

Hoe India’s Energietransitie kan bijdragen aan een duurzame toekomst voor de wereld

De energietransitie in India is van cruciaal belang, niet alleen voor het land zelf, maar ook voor de bredere mondiale duurzaamheidsdoelen. India, als de derde grootste energieverbruiker ter wereld, heeft een unieke positie: het land staat voor de uitdaging om de toenemende energiebehoefte van zijn 1,4 miljard burgers te combineren met de noodzaak om de wereldwijde klimaatdoelen te behalen. Het gaat om het realiseren van een schone energie-transitie die niet alleen de industrie en het dagelijks leven moderniseert, maar ook het milieu beschermt en de economie versterkt.

India's energie-industrie is nog steeds sterk afhankelijk van fossiele brandstoffen, maar er zijn tekenen van een verschuiving naar schonere en duurzamere energiebronnen. Tot 2002 was het land sterk afhankelijk van staatsbedrijven zoals ONGC, Indian Oil en Coal India. De privatisering en liberalisering van de markten in de jaren 2000 creëerden echter meer ruimte voor zowel binnenlandse als buitenlandse investeringen in de energiesector. Ondernemingen zoals Reliance Industries hebben bijvoorbeeld de grootste raffinaderij en petrochemische complexen ter wereld in Jamnagar. Tegelijkertijd blijft de publieke sector een dominante speler, met bedrijven als ONGC die ongeveer 70 procent van de ruwe olieproductie van India verzorgen.

De energie-infrastructuur van India is voornamelijk gericht op het aanleveren van fossiele brandstoffen, maar het land heeft de afgelopen jaren ambitieuze stappen gezet om zijn schone energiecapaciteit uit te breiden. De nadruk ligt nu op het ontwikkelen van zonne-energie, windenergie en andere hernieuwbare bronnen. India is een van de oprichters van de Internationale Zonne-alliantie (ISA) en heeft plannen om de wereld te leiden op het gebied van groene waterstofproductie. Daarnaast is India actief in het ontwikkelen van een uitgebreid netwerk van waterstof en andere hernieuwbare energiebronnen, wat een belangrijke rol zal spelen in het toekomstige energiebeleid.

Een van de belangrijkste uitdagingen waarmee India wordt geconfronteerd, is de afhankelijkheid van buitenlandse importen voor zowel energiebronnen als de noodzakelijke kritieke mineralen voor de energietransitie. Zeldzame aardmetalen, lithium en kobalt zijn essentieel voor de ontwikkeling van zonne-energie, batterijen en elektrische voertuigen. China heeft momenteel de dominantie in de wereldwijde productie en verwerking van deze mineralen, wat een potentieel risico vormt voor landen als India die streven naar een schonere energievoorziening. In reactie hierop heeft India het Khanij Bidesh India Ltd (KABIL) opgericht, een bedrijf dat verantwoordelijk is voor de verwerving van strategische mineralen wereldwijd, en is het actief op zoek naar partnerschappen met landen zoals Australië, Japan en Indonesië om de toeleveringsketens voor deze kritieke materialen te diversifiëren.

Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien, is de invloed van het wereldwijde regelgevingsklimaat op India’s energietransitie. Terwijl landen als de VS en de EU ambitieuze groene initiatieven lanceren, kunnen eenzijdige wetgevingen zoals de EU’s Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) India’s groei belemmeren. De kosten van deze mechanismen zouden India tussen de 1 en 1,7 miljard dollar per jaar kunnen kosten, wat een aanzienlijke belasting vormt voor de financiering van de binnenlandse groene energie-inspanningen. Een mondiaal, op regels gebaseerde architectuur voor schone energie zou ervoor zorgen dat hernieuwbare energiebronnen wereldwijd toegankelijker en betaalbaarder worden voor alle markten, wat de energietransitie in India zou kunnen versnellen.

Toch is India niet alleen gefocust op technologische vooruitgang, maar ook op de sociale aspecten van de energietransitie. Het land streeft naar een "burgergerichte" energietransitie, waarbij de nadruk ligt op het bevorderen van toegang tot schone energie voor alle lagen van de bevolking, inclusief de economisch zwakkeren. Dit houdt in dat India niet alleen investeert in hernieuwbare energie, maar ook in energie-infrastructuur en -diensten, met als doel de levenskwaliteit van zijn burgers te verbeteren.

Het doel van India om zijn uitstoot in 2030 met 45 procent te verminderen ten opzichte van 2005 en uiteindelijk een netto-nul-uitstoot in 2070 te bereiken, is een ambitieuze maar noodzakelijke stap. Dit kan niet zonder een fundamentele herziening van productie- en consumptiesystemen, infrastructuur en werkprocessen, die moeten overstappen naar koolstofarme en energie-efficiënte paden. Het succes van deze transitie is afhankelijk van wereldwijde samenwerking en de afstemming van interne en externe beleidsmaatregelen, evenals de beschikbaarheid van technologie en financiering op een schaal die India in staat stelt zijn doelstellingen te realiseren.

India’s transitie naar schone energie zal de komende decennia een belangrijke rol spelen in de mondiale verduurzaming. De manier waarop het land zijn energiebehoeften in balans brengt met de noodzaak om de planeet te beschermen, zal een model vormen voor andere opkomende economieën. De uitdaging is enorm, maar de kans om een wereldwijde leider te worden in duurzame energie en technologische innovatie ligt voor het grijpen.

Hoe heeft de oliecrisis van de jaren 1970 de wereldwijde energielandschap en geopolitiek veranderd?

De oliecrisis van de jaren 1970 markeerde een ingrijpende verschuiving in de mondiale energiedynamiek en geopolitiek, met verstrekkende gevolgen die tot op de dag van vandaag voelbaar zijn. De samenwerking tussen olie-exporterende landen en de importerende landen werd in die tijd geïntensiveerd, zij het met veel wrijving. De oprichting van de Internationale Energieagentschap (IEA) in 1974 onder de vlag van de OESO was een direct antwoord op de onvoorspelbaarheid van de oliemarkt en de noodzaak tot coördinatie onder de importeurs. Tegelijkertijd leidde de crisis tot een sterke impuls voor investeringen in alternatieve oliebronnen, met de Noordzee als meest prominente regio. De exploitatie van olie uit deze uitdagende maritieme gebieden bood een broodnodige geografische diversificatie van de energieleveranties en bevestigde de economische levensvatbaarheid van moeilijk winbare olie.

De crisis bracht ook een bredere bewustwording teweeg omtrent de kwetsbaarheid van een economie die zo sterk afhankelijk is van olie. Dit leidde tot een intensivering van onderzoek en ontwikkeling gericht op energie-efficiëntie en de zoektocht naar alternatieve energiebronnen zoals wind- en zonne-energie, elektrische voertuigen en in sommige landen, met name Frankrijk, kernenergie. De prijs van olie bleef, zelfs na het opheffen van het oliëmbargo in 1974, uitzonderlijk hoog gedurende de daaropvolgende jaren, wat wereldwijd tot economische ontwrichting leidde. De tweede grote schok volgde in 1979, gekoppeld aan de Iraanse revolutie, waarna vanaf 1981 de olieprijs weer begon te dalen, culminerend in het dramatische marktimplosie van 1986. Deze “reverse” olieprijsshock illustreerde de fundamentele invloed van vraag en aanbod, maar ook de interne verdeeldheid binnen OPEC, versterkt door conflicten zoals de oorlog tussen Irak en Iran.

Naast geopolitieke spanningen begon in deze periode ook het milieudebat rondom fossiele brandstoffen aan kracht te winnen. Milieurampen door olielekkages, zure regen, smog en vooral de groeiende bezorgdheid over de rol van fossiele brandstoffen bij de opwarming van de aarde brachten olieconsumptie steeds vaker ter discussie, met een daling in de westerse wereld als gevolg. Tegelijkertijd zorgde de industriële expansie in landen van het mondiale Zuiden, zoals China, India en Brazilië, voor een sterke stijging van de wereldwijde olieconsumptie, waarmee het oliedilemma in de 21ste eeuw opnieuw urgent werd.

De groeiende vraag leidde tot hernieuwde spanningen op de oliemarkt, zichtbaar in de piek van de olieprijs in 2008. Dit economische fenomeen bevestigde de centrale positie van olie in de wereldwijde economie, maar ook de kwetsbaarheid van landen die er sterk van afhankelijk zijn. Technologische innovaties maakten bovendien de winning van zogeheten ‘onconventionele’ olie mogelijk, met name in Noord-Amerika, waardoor de productie op niveaus kwam die voorheen ondenkbaar waren. Deze ontwikkelingen gingen echter gepaard met ernstige milieuproblemen en stelden de mondiale pogingen om klimaatverandering tegen te gaan zwaar op de proef.

Tegelijkertijd kende het natuurlijke gas een ongekende groei, wat leidde tot wat de Internationale Energieagentschap een “gouden tijdperk” voor aardgas noemde. Waar aardgas vroeger vooral als een ongewenst bijproduct van olie werd gezien, vormt het nu bijna een kwart van de wereldwijde energieproductie. De opkomst van aardgas heeft de energiemix verrijkt en biedt een relatief schonere fossiele brandstof dan olie of steenkool. Dit maakt het een belangrijke transitiebrandstof in de overgang naar duurzamere energievoorzieningen.

Bovenop het historisch en economisch perspectief is het cruciaal om ook het sociale en ecologische aspect van de fossiele brandstoffen te begrijpen. De winning van olie en gas is niet alleen een kwestie van geopolitiek en marktwerking, maar raakt ook diep aan lokale gemeenschappen, milieubescherming en mondiale klimaatdoelstellingen. Landen waar grote olievoorraden liggen, zoals de Democratische Republiek Congo of Kazachstan, worstelen vaak met corruptie, conflicten en sociale ongelijkheid die mede door de olie-industrie worden versterkt. Offshore-exploitatie brengt eveneens aanzienlijke risico’s met zich mee, waarvan de ecologische rampen zoals die van de Deepwater Horizon-ramp in 2010 de schrijnende voorbeelden zijn.

De toekomst van energievoorziening zal steeds meer draaien om het balanceren van economische belangen, geopolitieke stabiliteit en dringende milieu- en klimaatdoelen. Begrip van deze complexe wisselwerking is essentieel om de ontwikkelingen rondom fossiele brandstoffen, hun rol in de energiemix en de uitdagingen van de energietransitie te doorgronden.