ПОЕХАЛ КАЗАК ВО ЧУЖБИНУ ДАЛЁКО
De Kozak vertrok ver, naar een vreemd land,
Op zijn trouwe zwarte paard.
O, hij verliet zijn geboorteland,
Maar slechts voor een tijd, voor een korte tijd.
Zelf kon hij niet terugkeren,
Naar zijn vader… zijn ouderlijk huis.
Tevergeefs, de jonge vrouw van de Kozak,
Kwam elke ochtend en avond naar het noorden kijken.
O, ze wacht, ze blijft wachten,
Van ver… van het verre land,
Wanneer, wanneer zal mijn geliefde Kozak, mijn dierbare ziel, naar mij terugvliegen.
De Kozak, stervend, vroeg en bad,
Dat men een heuvel van aarde aan zijn hoofd zou opwerpen.
O, laat op die heuvel een kalina groeien,
De geliefde kalina,
Laat haar groeien en schitteren in heldere, hemelsblauwe kleuren.
Laat een voorbijvliegend vogeltje op de kalina
Zingen en tjilpen over het leven van de Kozak,
O, hoe de Kozak leefde in het vreemde land,
In het verre, verre vreemde land,
Tot hij stierf, maar herinnerde zich nog
Zijn vader… zijn ouderlijk huis.
En daar, achter de heuvel, waar sneeuwstormen woeden,
Waar de strenge vorst in de winter kraakt,
O, daar bewogen dreigend de dennen en sparren,
En onder de sneeuw liggen de beenderen van de Kozak.

СЛАВА БОГУ НА НЕБЕ
Ere zij God in de hemel,
En het volk op aarde,
En aan ons, de Don-Kozakken,
Aan de Poolse grens.
Laat het volk niet vrezen,
Dat er oorlog naar Rus’ komt.
Eens was het de Poolse grens,
Maar nu is het ons land.
Wij hebben de grenzen lief,
En onze trouwe vrouw,
Wat we ooit liefhadden, zijn we vergeten,
We houden slechts van onze dienst.
Het volk ziet onze verdiensten,
Het geeft ons te drinken en te eten,
Het zal ons nooit beledigen,
Maar ons altijd waardig belonen.
Wanneer men ons van de grens zal ontslaan,
Zullen we naar onze vrouwen gaan,
Naar onze goede dorpen,
Naar onze kinderen en vaders.
We zullen vertellen hoe we dienden,
Hoe we de grens hebben bewaard,
We hebben geen geld verdiend,
Maar roem hebben we gevonden.
Grote, luide roem,
En hoe trots zijn we erop,
Want wij hebben het heilige moederland
Beschermd tegen oorlog.
Voor het volk en het heilige Rusland
Zijn we bereid te sterven,
Maar voor de gouden vrijheid
Willen we geen rang of titel.
Het slimme paard – een trouwe vriend,
De piek – de roem van de Kozak,
De sabel – een trouwe metgezellin,
En het geweer – tegen de vijand.