Over de Kozakken
Vitaly Dudin

Over mijzelf
Ik proefde de verboden vrucht,
En dus, papier, houd je vast.
Ik ben de zoon van geen eenvoudig volk,
Een blad losgerukt van de boom.
De tsaren van mijn voorouders waardeerden,
Ze beschouwden de staat als een schild,
En als ze het land hadden bewaard,
Zou ik, net als zij, een kozak zijn geworden.
Het is niet gebeurd, het is niet uitgekomen, maar in het leven
Gebeuren er geen toevalligheden,
De Kozakken zijn niet nodig voor het vaderland,
En ik koos voor de zee.
Ik moet in vertrouwen zeggen,
Dat ik nooit in het zadel zat,
En de zee, deze professie,
Heeft me nooit spijt gedaan.
Ik bezocht interessante landen,
Schreef iets voor de ziel,
Maar vreemd genoeg leeft het Kozakkenbloed in mij.
Nee, ik heb nergens spijt van,
Laat de zee mij vergeven,
Dat ik zelfs in het scheepsfluitje
Het getrappel van hoeven hoor.

Op de rivier de Laba
Op de rivier de Laba
Vroeg in de ochtend,
De dageraad dwaalde over het water
Door de mist.
De rechteroever keek naar de Kozakken,
De linker naar het oude bergdorp.
De mist brak, scheurde en verdween,
Draaide in de draaikolk, en was weg.
Langs het hek groeit gras –
Brandnetel tot de taille.
Onder het bit leidde de kozak het paard
Uit de stal.
Slim kamde hij de manen, streek ze,
En galoppeerde recht vooruit.
De hut keek vanuit de zijdeur -
De jongeren spelen weer met de paarden.
Het dauw maakte het gras zilver,
De tuin was groen.
Een meisje kwam naar de omheining,
Met een waterdrager op haar schouder,
Ze liep de pad af naar de beek.
In de bron weerspiegelt de dageraad,
En de kozak gaf zijn paard water uit de hand.
In de stromingen ritselt het water
Met kiezelstenen.
De jonge kozak reed het paard in een galop,
En volgde het pad, dat nauwelijks zichtbaar was,
De jonge jongen achter het meisje.
Bramenstruiken, bessen blauw,
En bij het rustige baaitje - alsem.
Twee emmers vol met
Vers bronwater.
En de nachtegalen zongen ’s ochtends
Op de wilgen.
Het paard speelde met de teugels,
Geen zorg voor vreemde ellende.
Ver weg stroomt de Laba,
De koers gebroken,
Maar de Kozakken moeten morgen weer op pad.

De Opstand
Wat is er gebeurd in het eigen land?
De Kozakkenfamilie verloor zijn rust.
Het was altijd simpel:
De wil van de tsaar was de wet.
Bescherm de grenzen,
Tem de opstandige mensen,
En met verwarring - een kort gesprek,
En de zweep voor de bedrieger en dief.
We verzamelden het leger en gingen ten strijde,
We vreesden geen problemen,
We klaagden niet - de Kozak was altijd
Bereid voor oorlog en vrouwen.
Maar hoe heerlijk, terug thuis,
Door het dorp galopperen,
De ziel tot rust brengen in het gezelschap van familie,
Alsof er nooit oorlog was geweest.
En als een ruzie met de buurman ontstond,
Was het om de vrouwen of iets dergelijks.
"Op de vuisten!" - een eerlijke strijd,
De hut zou niet begrijpen.
De strijders werden verdeeld,
Door vuile ideëen gespeeld.
Er is geen tsaar, aan wie moeten we trouw zweren?
Hoe moeten we omgaan met onze vrijheid?
En eer en trots werden vervangen door
Wraak in plaats van rede,
En de ene broer trok zijn zwaard tegen de andere,
Hutten en dorpen brandden.
Onrust in het eigen land,
De Kozakken verloren hun rust.
En toch, eeuwenlang, was het simpel:
De wil van de tsaar was de wet.

Voor de strijd
Er heerst een stille waakzaamheid boven het bos,
De rook van het vuur verdween in de moerassen.
De paarden snuiven, kunnen niet stil blijven,
Morgen gaan we weer ten strijde, van de ochtend af.
Ze zijn gepoetst, gecontroleerd tot de hoef,
Het zilver glanst op het tuig.
Bij het teken "op de paarden" is alles klaar,
Het zwaard van de Kozak wacht,
Het zadel wacht.
De strijd wacht op hen bij de dageraad,
De cavalerie zal zich aan de overkant verzamelen.
We moeten ze overwinnen, en geen andere manier,
We hebben rust nodig op ons vaderland.
De slaap sluipt voorzichtig door de hutten,
Verstopt zich in de hoeden van de mannen.
De Kozakken slapen. Ze slapen. Nog niet de tijd.
Onder hun pels jassen slapen ze.

De strijd
De boodschapper galoppeerde
En keerde terug met een vluchtige boodschap,
Het galoppeerde: "Strijd, strijd, strijd…"
Of was het een schreeuw, of een fluistering.
De jassen worden snel over de schouders getrokken,
De strijdpaarden bevriezen,
En de hand gaat naar het zadel:

  • Wel, dorpelingen, de strijd!
    En - Naar de paarden!
    Sabels naar de strijd!
    Wel, jongens, met God,
    Het is niet de eerste keer.
    De sporen worden gegeven,
    En ze galopperen weg,
    De laarzen barsten uit de aarde,
    De aanval komt, zij aan zij.
    Het getrappel van hoeven -
    De donder die toeneemt,
    Alleen het zwaard glanst,
    Alleen de pelswapen vleugt.
    En - geef het!
    En - hakken!
    Wel, jongens, wat nu,
    Moge God ons oordelen.
    De steppe braakte, bewoog,
    De dood en het bloed zijn niet voor haar,
    Ze is bedoeld om te voeden,
    Maar haar lot was anders.
    De mensen zijn niet te begrijpen
    (Waarom zoveel haat?)
    Waarom moeten we doden, waarom deze oorlog?
    Snijd, ontwijk,
    En volg mij!
    Wel, jongens, in de strijd,
    De strijd is hier!
    De wind verstrooide de steppe,
    De eenzame paardgalop
    Verliesde zijn ruiter,
    En de overwinning -
    De tranen van weduwen en wezen.
    Stop! Stop! Rust!
    Afstijgen! Zadel af!
    Deze strijd is voorbij,
    Tijd om te rusten. Kozakken, Kozakken...

De Kozakken
De vrouw steekt de oven aan,
In het huis ruikt het naar bitter, scherp rook,
Er klopt iets niet met het zware gevoel,
Moet schoonmaken, maar ze heeft geen kracht.
De muren zijn vergaan,
En hoeveel jaren zijn er al verstreken?
Ze heeft het overleefd,
Waar is de dood? Alles is nergens te vinden...