De integratie van nanodeeltjes in biolubricanten heeft aanzienlijke verbeteringen in de tribologische eigenschappen van smeermiddelen voor de verspaning opgeleverd. Een specifiek voorbeeld toont aan dat puur plantaardige olie met ongeveer 11,72% toenam in prestaties vergeleken met natte slijptechnieken, terwijl de CoF (coëfficiënt van wrijving) afnam tot 2,34% na toevoeging van nanodeeltjes. Deze verbetering is te danken aan de manier waarop nanodeeltjes het wrijvingsgedrag in de snijzone aanzienlijk verminderen, wat leidt tot een verbeterde warmteafvoer. Dit is van cruciaal belang in verspaningsprocessen, aangezien de controle over de temperatuur het materiaal en gereedschap kan beschermen tegen oververhitting en slijtage.

Nanodeeltjes worden vaak ingedeeld in verschillende typen, afhankelijk van hun vorm: sferisch, laminair of lineair. Elk type heeft unieke effecten in de snijzone. Zo blijken sferische Al2O3 en nanodiamanten bijzonder effectief in het verlagen van wrijving en slijtage, terwijl koolstofnanobuisjes (CNT's) de warmteoverdracht verbeteren. Grafeen daarentegen heeft uitstekende thermische geleidbaarheid, sterkte en een stabiele Young's modulus. De keuze van nanodeeltjes heeft dus directe gevolgen voor de prestaties van de biolubricanten, maar de prijs is vaak direct gerelateerd aan de effectiviteit van deze deeltjes.

Naast de deeltjesvorm zijn er verschillende factoren die moeten worden geoptimaliseerd voor het gebruik van nanobiolubricanten. Dit omvat de volumefractie, de grootte van de deeltjes en de dispersie van de nanodeeltjes in de vloeistof. Het is bekend dat kleine deeltjes gemakkelijker de snijzone kunnen binnendringen, wat hun effectiviteit verhoogt. Echter, de interacties tussen de deeltjes, waaronder agglomeratie door sterke adsorptie, kunnen de prestaties van de nanobiolubricanten schaden. Dit gebeurt omdat de agglomeraten de filmvorming en de warmteoverdrachtseigenschappen van de biolubricanten nadelig beïnvloeden, wat resulteert in verminderde verwerkingskwaliteit.

Om deze problemen aan te pakken, worden dispersiemiddelen vaak gebruikt. Deze middelen helpen de deeltjes gelijkmatig te verdelen, waardoor de vorming van agglomeraten wordt verminderd. Onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde dispersiemiddelen, zoals natriumlaurylsulfaat of natriumdodecylbenzeensulfonaat, effectief zijn in het stabiliseren van suspensies. Het combineren van dispersiemiddelen met ultrasone vibraties heeft geleid tot meer stabiele nanovloeistoffen, hoewel er nog steeds problemen blijven bij langdurige opslag, zoals bezinking van de deeltjes.

Naast de klassieke nanodeeltjes, worden hybride nanodeeltjes steeds belangrijker. Combinaties van bijvoorbeeld MoS2 en CNT's of Al2O3 en SiC hebben bewezen de verwerkingsprestaties te verbeteren door gebruik te maken van de superieure eigenschappen van verschillende deeltjesstructuren. Het mengen van nanodeeltjes kan de smeltpunten verhogen en de thermische geleidbaarheid verbeteren, wat de prestaties in de snijzone verder verhoogt. De juiste verhouding van de componenten in hybride deeltjes moet echter zorgvuldig worden overwogen om de beoogde voordelen te behalen.

Wat verder opvalt in het gebruik van biolubricanten in minimaal-hoeveelheid-smeermethoden (MQL) is de effectiviteit van het elektrostatisch vernevelen van biolubricanten. In vergelijking met pneumatisch vernevelen, beïnvloedt elektrostatisch vernevelen de penetratie van biolubricanten in de snijzone op een meer gecontroleerde manier, zonder afbreuk te doen aan hun smeereigenschappen. Deze methode maakt gebruik van de unieke eigenschappen van biolubricanten, zoals hun moleculaire structuur, die een sterke cohesie en adsorptie in de snijzone mogelijk maakt, waardoor de wrijving verder wordt verminderd.

Er zijn verschillende factoren die de prestaties van biolubricanten in MQL-behandeling bepalen. De filmvorming van biolubricanten speelt een sleutelrol in de smerende werking, waarbij de langketenige vetzuren in de biolubricant sterke moleculaire bindingen vormen, wat zorgt voor een verbeterde hechting en afkoeling. De polaire groepen in biolubricanten hebben een sterke aantrekkingskracht op het gereedschap en het werkstuk, wat leidt tot een aanzienlijke verbetering van de wrijvingsomstandigheden.

Ondanks de voordelen van nanobiolubricanten kunnen te hoge concentraties van nanodeeltjes nadelige effecten hebben op de smeereigenschappen. De juiste concentratie en de optimale mix van verschillende deeltjes vormen de sleutel tot het succes van het gebruik van nanobiolubricanten in MQL-toepassingen. Het zoeken naar de juiste balans is essentieel, omdat een te hoge concentratie van nanodeeltjes de smeereigenschappen kan verstoren en de prestaties kan verlagen.

De trend naar het gebruik van biolubricanten en nanobiolubricanten in verspaningsprocessen biedt een veelbelovende benadering voor het verbeteren van de efficiëntie en duurzaamheid van de productieprocessen. Ze bieden niet alleen voordelen op het gebied van wrijving en slijtage, maar ook op het gebied van ecologische duurzaamheid, aangezien biolubricanten vaak afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen.

Hoe beïnvloedt de spiraalhoek van de freeskop het luchtstroomveld bij het frezen?

De luchtstroom rondom een freesgereedschap wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de spiraalhoek van de freeskop. De spiraalhoek speelt een cruciale rol in de circulatie en richting van de luchtstroom, wat op zijn beurt invloed heeft op de efficiëntie van de koeling en het transport van snijvloeistof naar het snijoppervlak. Het begrijpen van de effecten van de spiraalhoek kan leiden tot betere prestaties in freesbewerkingen, met name in toepassingen waarbij koeling essentieel is voor het verbeteren van de snijprestaties.

In een experimentele opzet werden verschillende spiraalhoeken van de freeskop onderzocht (30°, 35°, 40° en 45°) bij constante parameters zoals de diameter van de freeskop (12 mm), het toerental (2000 omw/min), de afmetingen van de vierkante holte (60 mm × 60 mm × 20 mm), en de afmetingen van het luchtstroomveld (hoogte 150 mm, diameter 200 mm). De resultaten toonden aan dat de luchtstroomrichting rond het gereedschap varieerde afhankelijk van de spiraalhoek, wat de invalshoek van de luchtstraal veranderde. Wanneer de invalshoek van de luchtstraal overeenkomt met de spiraalhoek van de freeskop, wordt het transport van de snijvloeistof naar de snijzone vergemakkelijkt. Dit proces helpt om de effectiviteit van de snijvloeistof te verbeteren, wat op zijn beurt de koeling en smering optimaliseert.

De optimale straalpositie voor een efficiënte koeling en smering werd vastgesteld met een afstand van de straalmond van 25 tot 30 mm en een hoogtehoek tussen 60° en 65°. Deze configuratie zorgt voor een optimaal gebruik van de snijvloeistof, wat belangrijk is voor het verbeteren van de prestaties van de freesbewerking. De maximale luchtsnelheid rond de freeskop bleek ongevoelig voor de variatie in spiraalhoek (ongeveer 1,25 m/s), maar de negatieve druk rond de freeskop varieerde wel, afhankelijk van de hoek. Hoe groter de spiraalhoek, hoe lager de negatieve druk rond de freeskop.

Verschillende vormen van holtes in de werkstukgeometrie, zoals cirkelvormige, vierkante, onregelmatige en rechthoekige vormen, hebben ook invloed op de luchtstroom. De simulaties toonden aan dat de vorm van de holte de richting van de luchtstroom niet significant beïnvloedt, zolang de maximale afmetingen van de holte en de diepte constant blijven. De luchtstroom blijft consistent, ongeacht de holtevorm, en de optimale straalinstellingen blijven hetzelfde, met een straalafstand van 25 tot 30 mm en een hoogtehoek van 60° tot 65°. Het is echter belangrijk om te begrijpen dat, hoewel de holtevorm de luchtstroom niet significant verandert, de toepassing van de juiste straalinstellingen essentieel is voor het efficiënt transporteren van de snijvloeistof.

Een ander aspect dat van invloed is op de prestaties van de freeskop is de freeskracht. Frezen is een onderbroken snijproces waarbij de snijkrachten sterk variëren door de onderbreking van de contact tussen het gereedschap en het werkstuk. Deze schommelingen in de snijkracht zijn afhankelijk van de toegepaste snijvloeistof en de koeling. Beter gesmeerde omstandigheden resulteren in een lagere snijkracht, wat de efficiëntie van het frezen verhoogt. Het meten van de snijkracht bij verschillende koelcondities helpt bij het optimaliseren van de procesomstandigheden, zoals blijkt uit de experimentele gegevens die een duidelijke periodiciteit in de snijkracht tonen.

De gemiddelde waarde van de maximale snijkracht (Fmax) wordt gebruikt als referentie om de invloed van verschillende werkcondities op de snijkracht te analyseren. In dit geval zijn de piekwaarden van de snijkracht geordend in de volgorde van Fx > Fy > Fz, waarbij Fy wordt verwaarloosd omdat het een veel kleinere waarde heeft. De analyse van de snijkracht laat zien dat de minimale snijkracht (104 N) 27,3% lager is dan de maximale waarde (zie de gegevens van de experimenten), wat suggereert dat het optimaal afstemmen van de gereedschapsinstellingen en de koelsystemen cruciaal is voor het verminderen van de snijkrachten.

In dit kader is het ook belangrijk te realiseren dat de keuze van de spiraalhoek niet alleen van invloed is op de luchtstroom, maar ook op andere kritieke factoren zoals de warmteafvoer en de levensduur van de freeskop. Een efficiënter transport van de snijvloeistof naar het snijoppervlak zorgt voor een lagere werktemperatuur en minder slijtage van het gereedschap, wat leidt tot een verlengde levensduur van de freeskop en een hogere algehele productiviteit in het productieproces.

Wat is de invloed van het multifractale spectrum op de oppervlaktekwaliteiten van CNC-bewerking van CFRP?

Het multifractale spectrum biedt diepgaande inzichten in de variaties van oppervlakteruwheid bij het bewerken van CFRP-materialen. Hierbij zijn NPmax en NPmin twee belangrijke parameters die respectievelijk het aantal maximale en minimale probabilistische deelverzamelingen aanduiden. Bij de analyse van het profiel van machinaal bewerkte oppervlakken geeft een negatieve waarde van Δf aan dat NPmax groter is dan NPmin, wat resulteert in een spectrum met een vorm die lijkt op een rechterhaak. Dit duidt op de dominantie van grote hoogtes in het profiel van de ruwheid, hetgeen leidt tot een hoger machinaal oppervlakte-topografie en een grotere kans op pieken. Aan de andere kant, wanneer Δf positief is, komt het multifractale spectrum in de vorm van een linkerhaak, wat suggereert dat kleinere hoogtes waarschijnlijker zijn, wat leidt tot een lager machinaal oppervlak en een grotere kans op valleien.

Wanneer Δf gelijk is aan nul, zijn de kansen op pieken en valleien op het machinale oppervlak gelijk verdeeld. In figuur 13.21 wordt het multifractale spectrum van de slijpoppervlakte-ruwheid in de voedrichtingen geïllustreerd, waarin alle spectra een linkerhaakvorm vertonen en de berekende parameters een waarde groter dan nul hebben. Dit geeft aan dat lage hoogtes de overhand hebben in het oppervlakprofiel, wat leidt tot een grotere kans op valleien in de slijpoppervlakte van CFRP. Dit verschijnsel is van bijzonder belang bij het slijpen van CFRP met verschillende smeermiddelen.

In figuur 13.22 wordt de breedte van het spectrum en het verschil van het multifractale spectrum gepresenteerd voor slijpoppervlakte-ruwheid onder drie smeermiddelcondities in de voedrichting. Het multifractale spectrum in de voedrichting vertoont bij slijpen onder MQL (minimale hoeveelheid smeermiddel) en NMQL (niet-minimale hoeveelheid smeermiddel) een beperkte breedte, wat suggereert dat de ruwheid relatief laag is en dat er slechts minimale fluctuaties in hoogte zijn. Het spectrale verschil Δf van het multifractale spectrum blijkt sterk samen te hangen met de breedte van het spectrum Δα. Een klein spectraal verschil Δf geeft aan dat de pieken en valleien op het bewerkte oppervlak gelijkmatig verdeeld zijn. Aan de andere kant, bij droog slijpen, waar Δf een groot spectraal verschil vertoont, zijn er minder pieken en meer valleien, veroorzaakt door het uitkomen van meerdere vezels tijdens het slijpen van CFRP.

Figuur 13.23 toont het multifractale spectrum van slijpoppervlakte-ruwheid in de vezelrichting. Hier vertonen de spectra opnieuw een linkerhaakvorm en is de waarde van alle berekende parameters groter dan nul, wat opnieuw wijst op de dominantie van lage hoogtes in het profiel van de ruwheid. Dit heeft als gevolg dat de oppervlaktetopografie in de vezelrichting lage hoogtes vertoont, wat wijst op een groter aantal valleien.

De invloed van verschillende smeermiddelen op het multifractale spectrum van de slijpoppervlakte wordt verder besproken in figuur 13.24. De breedte van het multifractale spectrum Δα en het spectrale verschil Δf van de slijpoppervlakte-ruwheid zijn kleiner in de vezelrichting onder MQL en NMQL, en vertonen een grotere reductie vergeleken met de voedrichting. Dit duidt erop dat het slijpoppervlak in de vezelrichting minimale hoogtefluctuaties vertoont, wat resulteert in een lagere ruwheid. MQL en NMQL slijpen verbeteren de oppervlaktekwaliteit in deze richting aanzienlijk.

Het is echter cruciaal te begrijpen dat een lage waarde van oppervlakteruwheid niet per se wijst op een defectvrij oppervlak. In werkelijkheid kunnen verschillende defecten op het CFRP-oppervlak ontstaan, zoals vezeluitstoot, blokkade van vezels, vezelbreuk, resin-matrix scheiding, en vezel-matrix debonding. Het oppervlak van CFRP bevat vaak rijkdom aan informatie over de variaties in ruwheid en textuur, zowel in de vezelrichting als onder andere hoeken. Deze variaties worden voornamelijk vastgelegd in de hoogfrequente textuurcomponenten van het verwerkte oppervlak.

Een belangrijk punt om te begrijpen is dat de toepassing van wavelet-transformatie de mogelijkheid biedt om deze textuurvariaties in detail te analyseren. De wavelet-transformatie, vooral de sym2 wavelet, biedt een gedetailleerd inzicht in de signaalcomponenten van verschillende frequenties. Dit stelt de ingenieur in staat om de oppervlakteruwheid op een gedetailleerder niveau te begrijpen, wat cruciaal is voor het verder verbeteren van de oppervlaktekwaliteit tijdens het slijpen van CFRP.

Wat zijn de belangrijkste voordelen en uitdagingen van minimum hoeveelheid smeermiddel (MQL) in de verspaningstechnologie?

De toepassing van minimum hoeveelheid smeermiddel (MQL) in verspaningstechnologie heeft de afgelopen jaren aanzienlijke aandacht gekregen door zijn potentieel om zowel de milieueffecten te verminderen als de prestaties van verspaningsprocessen te verbeteren. MQL, waarbij slechts een kleine hoeveelheid smeermiddel wordt toegepast in plaats van de traditionele overvloedige hoeveelheden, biedt aanzienlijke voordelen in termen van kostenbesparing en ecologische duurzaamheid. Toch zijn er diverse uitdagingen die met deze technologie gepaard gaan, die verder onderzocht moeten worden om de effectiviteit ervan te optimaliseren.

Een van de meest significante voordelen van MQL is het aanzienlijke verbruik van smeermiddelen dat het kan verminderen, wat niet alleen kostenbesparend is, maar ook een lagere belasting op het milieu met zich meebrengt. In traditionele verspaningsprocessen worden grote hoeveelheden koelvloeistoffen gebruikt, wat leidt tot een hogere productie van afvalwater, vaak verontreinigd met olie of andere schadelijke stoffen. Door de hoeveelheid smeermiddel te beperken, kan de afvalproductie drastisch worden verminderd. Daarnaast maakt MQL gebruik van biolubricants en andere milieuvriendelijke stoffen, wat de ecologische voetafdruk van industriële processen verder kan verkleinen.

Een ander belangrijk voordeel van MQL is de verbetering van de gereedschapslevensduur en de afname van slijtage. Bij de verwerking van materialen zoals titaniumlegeringen, roestvrij staal en superlegeringen, waar de koel- en smeereigenschappen essentieel zijn voor een succesvolle bewerking, heeft MQL aangetoond effectief te zijn in het verlagen van de temperatuur en het minimaliseren van de wrijvingsfactoren tussen het gereedschap en het werkstuk. Dit kan resulteren in een verbeterde oppervlaktekwaliteit en een langere levensduur van de snijgereedschappen.

Tegelijkertijd zijn er verschillende technische en operationele uitdagingen die moeten worden overwonnen voor een optimaal gebruik van MQL. Het juiste smeermiddel moet zorgvuldig worden geselecteerd op basis van het type werkstuk en de vereisten van het proces. Biolubricants kunnen bijvoorbeeld de voorkeur hebben vanwege hun milieuvoordelen, maar hun prestaties kunnen variëren afhankelijk van de specificiteit van het bewerkingsproces. Bovendien moet het smeermiddel effectief worden aangebracht en verspreid op het werkstuk, wat vereist dat de applicatieapparatuur nauwkeurig wordt afgesteld om ervoor te zorgen dat de minimale hoeveelheid vloeistof de werkelijke bewerkingsbehoeften dekt.

Er is ook bewijs dat de toepassing van MQL in combinatie met andere technologieën, zoals cryogene koeling of nanovloeistoffen, kan leiden tot verbeterde prestaties. De combinatie van MQL met nanovloeistoffen of specifieke koelingsmethoden zoals cryogene koeling zorgt voor een hogere thermische stabiliteit en betere afvoer van warmte tijdens de bewerking. Dit kan vooral belangrijk zijn bij het bewerken van zeer hardere materialen, zoals composieten of superlegeringen, waar traditionele koelingsmethoden niet effectief genoeg zijn.

Desondanks moeten gebruikers van MQL zich bewust zijn van de mogelijke uitdagingen bij het gebruik van nanovloeistoffen. Hoewel deze vloeistoffen de wrijving kunnen verminderen en de gereedschapslevensduur kunnen verlengen, kunnen ze ook problemen veroorzaken met de filtratie en de circulatie van de vloeistof in het systeem, wat leidt tot hogere onderhoudskosten en mogelijk zelfs schade aan machines bij onjuiste toepassing.

Het optimaliseren van de instellingen van de MQL-applicatie is cruciaal voor de effectiviteit ervan. Onderzoekers hebben verschillende benaderingen voorgesteld om de prestaties van MQL te verbeteren, zoals de variatie van de sproeibezetting, het debiet van de vloeistof en de temperatuurinstellingen. De keuze van het type snijgereedschap en het bewerkingsproces speelt eveneens een grote rol. Dit vereist niet alleen technische kennis van de applicatie van MQL, maar ook een diepgaande begrip van de fysische en chemische eigenschappen van de gebruikte smeermiddelen en hun interactie met verschillende materialen.

Wat betreft de milieukant is er meer onderzoek nodig naar de biologische stabiliteit van de gebruikte smeermiddelen en hun effect op de algehele gezondheid van het milieu. In de toekomst zullen strengere milieunormen waarschijnlijk de noodzaak voor schonere, minder schadelijke smeermiddelen verder stimuleren, waarbij MQL een sleutelrol speelt in de vervangingen van traditionele koelvloeistoffen. Ook de recycling en zuivering van gebruikte smeermiddelen is een belangrijk aspect, waarbij membranen en geavanceerde zuiveringstechnieken een cruciale rol spelen in het hergebruiken van vloeistoffen.

Naast de technologische vooruitgangen moet de implementatie van MQL vaak worden aangepast aan de specifieke behoeften van het productieproces. In veel gevallen zal een gedetailleerde evaluatie van de werkplek en het verspaningsproces noodzakelijk zijn om te bepalen hoe MQL het beste kan worden toegepast, met inachtneming van de unieke eisen van de specifieke productieomgeving.

Wat Zijn de Beperkingen van Plantaardige Olie-gebaseerde Snijvloeistoffen?

Plantaardige oliën bieden verschillende gunstige fysisch-chemische eigenschappen die ze geschikt maken voor gebruik als smeermiddelen. Toch vertonen deze oliën een inherente beperking als het gaat om hun antioxidante capaciteiten, wat een belangrijke uitdaging vormt voor hun bredere toepassing als snijvloeistof. Deze tekortkoming, samen met andere factoren, kan de prestatie van plantaardige oliën als smeermiddelen in de loop van de tijd verminderen.

De unieke triglyceridestructuur van plantaardige olie draagt bij aan de superieure smerende eigenschappen in vergelijking met minerale oliën, maar tegelijkertijd vermindert deze structuur de oxidatiestabiliteit van de olie. Plantaardige oliën, vooral die met een hoog gehalte aan onverzadigde vetzuren, vertonen een verhoogde gevoeligheid voor oxidatie. Hoe groter het aantal dubbele bindingen in de vetzuurketen, hoe hoger de mate van onverzadiging en hoe kwetsbaarder de olie voor oxidatie wordt. Bijvoorbeeld, castorolie, die rijk is aan ricinolzuur, vertoont een betere oxidatiestabiliteit dan oliën die een hoger gehalte aan poly-onverzadigde vetzuren bevatten.

Een belangrijke factor die de oxidatie van plantaardige oliën beïnvloedt, is de aanwezigheid van C=C-dubbele bindingen in onverzadigde vetzuren. Deze bindingen fungeren als actieve plaatsen voor oxidatie, waardoor de stabiliteit van de olie aanzienlijk afneemt. Een hogere mate van onverzadiging, gemeten aan de hand van het aantal C=C-dubbele bindingen, vergroot de gevoeligheid van de olie voor oxidatie. Wanneer plantaardige olie wordt gebruikt als smeermiddel, is oxidatie de dominante chemische reactie. Dit proces leidt tot een afname van de concentratie van onverzadigde vetzuren en veroorzaakt de ophoping van verschillende bijproducten, zoals polymeren en polariserende verbindingen. Dit kan vervolgens de viscositeit, dichtheid, en andere fysische eigenschappen van de olie beïnvloeden.

De oxidatie van plantaardige oliën verloopt in vier fasen: automatische oxidatie, enzymatische oxidatie, foto-oxidatie en metaal-geïnduceerde oxidatie. Onder deze processen is automatische oxidatie de meest voorkomende en de primaire oorzaak van het afnemen van de stabiliteit van plantaardige oliën. Dit proces begint met de initiatie, waarbij waterstofatomen van de methyleengroepen (–CH2–) nabij de C=C dubbele bindingen worden verwijderd, wat leidt tot de vorming van alkylradicalen. Deze radicalen reageren met zuurstof om peroxyradicalen te vormen, die verder reageren met andere vetzuurmoleculen, wat resulteert in de vorming van hydroperoxiden als de primaire oxidatieproducten.

De voortgang van de oxidatie leidt tot een reeks chemische reacties die uiteindelijk resulteren in de vorming van secundaire oxiden, die de macromoleculaire polymerisatie bevorderen. Deze polymeren kunnen zich ophopen op het smeeroppervlak van het werkstuk en de viscositeit van de olie aanzienlijk verhogen, wat de prestaties als smeermiddel verder afneemt. Het is gebleken dat de hydroperoxiden, die in de vroege stadia van de oxidatie de belangrijkste producten zijn, de anti-verslijtende eigenschappen van de plantaardige olie verminderen, wat haar effectiviteit als snijvloeistof ondermijnt.

Oxidatiestabiliteit is dus van cruciaal belang voor het behoud van de smeereigenschappen van plantaardige oliën gedurende hun gebruik. Zonder geschikte antioxidanten zullen deze oliën snel oxideren, verdikken en polymeriseren, wat leidt tot verslechterde prestaties. Daarom is het noodzakelijk om plantaardige oliën te behandelen om hun oxidatiestabiliteit te verbeteren. Een veelbelovende benadering is epoxidatie, een chemische modificatietechniek die niet alleen de oxidatiestabiliteit verbetert, maar ook de viscositeit verhoogt, wat de effectiviteit van de olie als smeermiddel vergroot.

Naast de verbetering van de stabiliteit is het belangrijk om te begrijpen dat de specifieke eigenschappen van verschillende plantaardige oliën kunnen variëren afhankelijk van hun samenstelling van vetzuren. Bijvoorbeeld, koolzaadolie bevat ongeveer 64% enkelvoudig onverzadigde vetzuren, wat haar oxidatiestabiliteit ten goede komt. Dit toont aan dat, hoewel plantaardige oliën een aantrekkelijk alternatief vormen voor minerale oliën, hun prestaties sterk afhankelijk zijn van hun vetzuursamenstelling en de behandelingsmethoden die worden toegepast om de oxidatiestabiliteit te verbeteren.

Met het oog op het gebruik van plantaardige oliën in industriële toepassingen is het belangrijk te begrijpen dat hun beperkte antioxidante capaciteit een uitdaging vormt die niet gemakkelijk te overwinnen is zonder aanvullende behandelingen. Verder onderzoek naar de manieren om deze oliën te stabiliseren en hun prestaties te verbeteren, is essentieel om hun potentieel als duurzame smeermiddelen optimaal te benutten.