De "building and loan associations", of hypotheekverenigingen, vormden een belangrijk financieel instrument in de Verenigde Staten aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw. Deze instellingen boden de mogelijkheid voor huishoudens om via aandelen in de vereniging maandlasten op een hypotheek af te lossen, in plaats van gebruik te maken van traditionele spaarrekeningen. In wezen functioneerden ze als een tussenpersoon die spaargelden verzamelde en deze als hypotheken uitleende. De winsten die deze verenigingen genereerden, werden uitbetaald in de vorm van dividenden aan de aandeelhouders. Dit systeem bood voordelen tijdens economisch voorspoedige tijden, maar had fatale tekortkomingen die tot de crisis van de jaren '30 zouden bijdragen.

Het probleem begon wanneer de economie in een neerwaartse spiraal terechtkwam. Huishoudens die hun hypotheken niet meer konden betalen, zagen hun aandelen in waarde dalen, wat de algehele gezondheid van de vereniging aantastte. Dit resulteerde in een vicieuze cirkel: het niet kunnen afbetalen van leningen zorgde voor verlies van dividenden en een daling van de waarde van de aandelen, waardoor meer mensen in gebreke bleven. De vereniging zelf kwam onder druk te staan, omdat het niet in staat was om haar verplichtingen na te komen, zoals het uitbetalen van de aandelen wanneer deze zouden worden ingelost.

Tijdens de Grote Depressie in de vroege jaren '30 bereikten de "building and loan associations" hun dieptepunt. Van de ongeveer 12.000 instellingen die in 1929 bestonden, faalden er meer dan een derde. Deze falingen waren niet plotseling, maar vaak traag en langdurig. Het onvermogen om hypotheken af te betalen leidde ertoe dat deze verenigingen hun activa moesten liquideren, wat in sommige gevallen wel tien jaar duurde. Dit falen werd niet alleen veroorzaakt door de grote economiecrisis, maar ook door de structurele tekortkomingen van het systeem zelf.

De federale overheid reageerde met enkele van de meest ingrijpende financiële wetgevingen in de Amerikaanse geschiedenis, waaronder de Banking Act van 1933 en de Home Owners Loan Act van 1933. Deze wetten maakten de federale overheid een cruciale speler in het reguleren van het banksysteem en zouden voor een tijd zorgen voor stabiliteit in de financiële sector. De structurele veranderingen die uit deze wetgeving voortkwamen, betekenden het begin van een nieuwe benadering van financieel toezicht en bescherming van de burger tegen de volatiliteit van de markt.

De falen van de "building and loan associations" boden waardevolle lessen over de kwetsbaarheid van financiële systemen die sterk afhankelijk zijn van de stabiliteit van aandelenmarkten en de bereidheid van huishoudens om te blijven betalen tijdens economisch moeilijke tijden. De liquidatieprocessen van de mislukte verenigingen waren pijnlijk en langdurig, en het systeem had geen mechanismen om snel te herstellen van een algemene economische ineenstorting.

Naast het inzicht in de kwetsbaarheid van dergelijke instellingen, is het belangrijk voor de lezer te begrijpen hoe de wetgeving die volgde niet alleen gericht was op herstel, maar ook op het vormen van een meer gebalanceerd financieel systeem dat, in theorie, minder vatbaar zou zijn voor dergelijke massale mislukte instellingen. Het was de overgang van een particuliere en minder gereguleerde markt naar een meer gecontroleerd systeem dat voor enige stabiliteit zorgde in de turbulente jaren na de crash.

Hoe het Ministerie van Financiën de Japanse Bankcrisis van de Jaren '90 Beheerde

Het Ministerie van Financiën in Japan hanteerde een tactiek die de oprichting van een langdurige crisis vergemakkelijkte. Door bewust de omvang van de opkomende slechte leningen te onderschatten, stelde het ministerie de banken in staat om jarenlang een vertekend beeld van de werkelijkheid te presenteren. De werkelijke cijfers van niet-presterende leningen waren vaak veel hoger dan de door de overheid gerapporteerde cijfers, waardoor het probleem geminimaliseerd leek. De ministeries gaven de banken de ruimte om ondoorzichtige boekhoudpraktijken te hanteren, wat hen in staat stelde verliezen te verbergen en door te gaan met risicovolle leningen.

In 1992 werd er zelfs toestemming gegeven voor banken om verliezen op hun aandelenportefeuilles gedurende een heel jaar niet te rapporteren. Dit was slechts één voorbeeld van een bredere strategie van uitstel en uitstel. Later werd het toegestaan om aandelen aan te houden tegen de oorspronkelijke aankoopprijs, zelfs als de marktwaarde al ver onder deze prijs was gedaald. Bovendien werd er een uitzonderlijk ruime definitie van een 'niet-presterende lening' gehanteerd. Het ministerie stelde dat een lening pas als slecht geclassificeerd werd als een kredietnemer gedurende zes maanden geen betalingen had gedaan, zelfs niet een symbolische betaling.

In plaats van strikte maatregelen te nemen om de situatie recht te zetten, draaide het ministerie de andere kant op. Niet-presterende leningen werden verplaatst naar bedrijven die slechts op papier bestonden, en het ministerie stelde banken zelfs in staat om hun verliezen te verbergen door middel van complexe juridische structuren. Dit soort indirecte voorbearende maatregelen was een van de redenen waarom de crisis zich zo lang voortzette.

Naast de directe voorbearende maatregelen probeerde het ministerie de druk op de banken te verlichten via andere kanalen. Het oefende druk uit op openbare pensioenfondsen om aandelen te kopen als onderdeel van zogenaamde prijsstabilisatieoperaties. Ook de Bank of Japan werd onder druk gezet om de rentetarieven te verlagen, wat op zijn beurt de economie in een langdurige stagnatie hield. De rente werd tegen het einde van 1993 onder de 2% verlaagd en tegen het najaar van 1995 tot slechts 0,5%. Deze lage rentetarieven hadden zowel positieve als negatieve effecten: ze verlichtten de druk op de banken, maar maakten het tegelijkertijd moeilijker voor banken om zichzelf uit de crisis te werken.

De overoptimistische economische voorspellingen van het ministerie leidden ertoe dat het leek alsof de Japanse economie op het punt stond om zich te herstellen. Dit zorgde ervoor dat het aannemelijk werd geacht om de banken in de tussentijd te laten doorgaan met het beheren van twijfelachtige leningen, in de hoop dat de kwaliteit van deze leningen zou verbeteren naarmate de economie zich herstelde.

Wanneer het ministerie voor een probleem kwam te staan dat niet genegeerd kon worden, gebruikte het het zogenaamde "convoy-systeem" om extra tijd te winnen. Dit systeem, hoewel oorspronkelijk bedoeld om de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen, resulteerde in een vicieuze cirkel van uitstel van de noodzakelijke hervormingen.

Eén van de sleutelfactoren die het systeem in stand hield, was de rol van de jusen, de niet-bancaire kredietinstellingen die actief waren op de vastgoedmarkt. In de vroege jaren '90, toen de vastgoedprijzen begonnen te dalen, bevonden de jusen zich in een kritieke situatie, waarbij 38% van hun leningen in gebreke waren. Het ministerie zag echter geen reden om deze instellingen onmiddellijk te sluiten en opende een quasi-bailout waarin de belangrijkste kredietverleners hun rente verlaagden en nieuwe leningen verstrekten, wat slechts tijdelijk de situatie stabiliseerde.

Het convoy-systeem ging door, maar tegen 1995 waren de jusen in nog grotere problemen. Ongeveer 75% van hun leningen waren niet langer herstelbaar, en het ministerie volhardde in zijn beleid van uitstel, wat de situatie alleen maar verergerde. Wanneer de crisis uiteindelijk onvermijdelijk werd, leidde de banksector tot grote schandalen, waaronder de faillissementen van grote banken en effectenfirma’s zoals Yamaichi Securities en Hokkaido Takushoku Bank in 1997. Deze gebeurtenissen verrasten niet alleen de markten, maar ook het parlement, dat zich nu realiseerde hoe diep de crisis zich had geworteld.

In de nasleep van de bankencrisis van 1997 werd het ministerie gedwongen om ingrijpende maatregelen te nemen, zoals het oprichten van nieuwe banken voor overnames en het toestaan van massale kapitaalinjecties om de in moeilijkheden verkerende instellingen te stabiliseren. De herstructurering van de Bank of Japan en het creëren van nieuwe toezichthoudende instellingen waren eveneens cruciaal om de crisis te beheersen. Toch bleef het resultaat van deze maatregelen twijfelachtig. De banken werden niet gedwongen om hun slechte leningen daadwerkelijk af te schrijven, wat leidde tot een langdurige stagnatie van de economie.

De belangrijkste les die uit deze crisis getrokken kan worden, is de gevaren van overmatige overheidsinterventie en het uitstellen van noodzakelijke economische hervormingen. Het verbergen van de waarheid en het toestaan van dubieuze boekhoudpraktijken verhinderde dat de daadwerkelijke problemen in het financiële systeem werden aangepakt. Uiteindelijk leidde dit niet alleen tot een verloren decennium voor de Japanse economie, maar ook tot een verlies van vertrouwen in het financiële systeem en de instituties die het hadden moeten bewaken.

Het is essentieel om te begrijpen dat een gezonde economie niet alleen afhankelijk is van het beschermen van financiële instellingen, maar ook van het nemen van moeilijke, maar noodzakelijke maatregelen om slechte leningen en verliesgevende bedrijven te laten falen, zodat de markt zichzelf kan herstellen. In de gevallen van de jusen en de Japanse bankencrisis, was de lange periode van uitstel uiteindelijk schadelijker dan een snelle en gedurfde aanpak geweest zou zijn.

Hoe Speculatie en Valutacrisis Samenvallen: Lessen uit Financiële Rampen

Wanneer de buitenlandse valutareserves van een overheid onder een kritisch niveau vallen, realiseren veel investeerders zich dit en voorspellen ze terecht dat de waarde van de valuta zal dalen. Dit besef leidt vaak tot een afname van investeringen, wat een zichzelf vervullende voorspelling wordt. Naarmate de vraag naar de valuta afneemt, verliest deze verder aan waarde. Maar er komt nog een andere factor om de hoek kijken: speculanten. Zij monitoren de wereldwijde valutamarkten, op zoek naar overgewaardeerde valuta en landen waarvan de reserves slinken. Wanneer zij een zwaktebesef hebben, kunnen ze besluiten een overgewaardeerde valuta aan te vallen. Dit doen ze door de valuta te lenen en deze vervolgens op de open markt te verkopen. Het doel is om de overheid te dwingen haar valutareserves sneller op te maken, waardoor de ondergang van de valuta dichterbij komt.

Zodra het lijkt alsof de reserves bijna uitgeput zijn, verdwijnt het vertrouwen volledig, en stort de waarde van de valuta in. Op dit moment kopen de speculanten de valuta terug tegen lagere prijzen, waarbij ze grote winsten kunnen realiseren. Dit patroon is een klassieke manier waarop valutacrises zich ontwikkelen, zoals ook het geval was in Thailand. Het is belangrijk op te merken dat speculanten niet altijd de crisis veroorzaken, maar hun betrokkenheid zorgt ervoor dat de crisis waarschijnlijker en intenser wordt.

Het scenario in Griekenland biedt een ander interessant inzicht in hoe valuta- en schuldencrises elkaar kunnen overlappen, maar zich in een andere richting ontwikkelen wanneer een land deel uitmaakt van een grotere economische unie, zoals de eurozone. In dit geval heeft Griekenland niet de controle over zijn eigen valuta en de bijbehorende wisselkoers. De waarde van de euro, die is gekoppeld aan de gehele Europese economie, was te hoog voor Griekenland. Dit maakte Griekse producten onconcurrerend op internationale markten, waardoor Griekenland meer importeerde dan het exporteerde. Het land leende massaal om de levensstandaard te handhaven, wat leidde tot een klassiek schuldenprobleem. Dit zou normaal gesproken hebben geleid tot een valutacrisis, maar Griekenland zat vast in de eurozone en kon geen eigen maatregelen nemen om de situatie te verhelpen.

Om zijn schulden draaglijk te maken, moest Griekenland drastisch bezuinigen, de belastingen verhogen en zakelijke regelgeving hervormen. Deze remedies gingen echter gepaard met een zware recessie en enorme werkloosheid, wat politiek gezien extreem moeilijk door te voeren was. Het land zat vast in een vicieuze cirkel. Dit scenario benadrukt hoe valutakrisissen niet altijd het gevolg zijn van een enkel economisch beleid van een land, maar eerder van een combinatie van interne en externe factoren die de stabiliteit kunnen ondermijnen.

Wat echter vaak wordt over het hoofd gezien, is dat een valuta- of schuldencrisis niet per se beperkt is tot landen met zwakke economieën of mismanagement. Zelfs de Verenigde Staten, met zijn sterke dollar en hoge overheidsleningen, kan zich in een situatie bevinden waarbij deze twee factoren niet duurzaam blijken op de lange termijn. Uiteindelijk moeten er keuzes worden gemaakt: ofwel de hoge leningen verminderen, of de waarde van de dollar moet omlaag gaan. Het is beter om zelf het moment en de manier te kiezen waarop deze problemen worden opgelost, in plaats van te wachten tot de markten dit voor ons doen.

Naast de economische mechanismen die een valutacrisis kunnen veroorzaken, moeten lezers begrijpen dat de invloed van speculanten op de markten vaak veronachtzaamd wordt in officiële economische analyses. Het gedrag van speculanten kan de impact van een crisis vergroten en versnellen. In sommige gevallen kan het zelfs bijdragen aan de escalatie van de crisis, zoals te zien was tijdens de Aziatische financiële crisis van 1997, toen hedgefondsen en andere speculanten de lokale valuta’s aanvielen. Een cruciale les is dan ook dat overheidsbeleid, hoewel het belangrijk is, nooit volledig gescheiden moet worden van externe economische krachten, zoals globale speculatie, die net zo goed de markten kunnen beïnvloeden.

Hoe China’s Schaduwbanking de Kredietgroei Heeft Aangedreven en de Gevaren van Overcapaciteit

Schaduwbanking in China heeft een cruciale rol gespeeld in het voortduren van de kredietexpansie, ondanks de inspanningen van de overheid om de situatie te reguleren. Het belangrijkste gevaar van schaduwbanking is dat het gevaarlijk snelle kredietgroei mogelijk maakt, wat de stabiliteit van het financiële systeem op de lange termijn ondermijnt. De omvang van de kredietverstrekking in de economie wordt het beste weergegeven door de verhouding tussen het uitstaande krediet en het bruto binnenlands product (BBP). Deze krediet-naar-BBP-ratio biedt inzicht in hoeveel krediet er in verhouding tot de economie aanwezig is, en maakt het mogelijk om de groei van krediet tussen verschillende landen te vergelijken.

Aan het einde van 2008 stond China’s krediet-naar-BBP-ratio op 125%, wat relatief laag was in vergelijking met andere grote economieën. Echter, tegen het einde van 2013 was deze ratio gestegen naar 216%, en aan het einde van 2016 was het zelfs 260%. Deze snelle stijging van de kredietgroei is kenmerkend voor wat economen beschouwen als een betrouwbare voorspeller van toekomstige financiële problemen. Als het uitstaande krediet veel sneller groeit dan het BBP, verslechtert de kwaliteit van de leningen aanzienlijk, wat uiteindelijk resulteert in een opeenhoping van slechte leningen en wijdverspreide bankfaillissementen. Dit gebeurde eerder in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, en de situatie in China vertoont sterke gelijkenissen met de kredietgroei voorafgaand aan de subprime-crisis in het Westen.

Wanneer we dieper ingaan op de aard van deze leningen, wordt het beeld nog zorgwekkender. Een groot deel van de leningen in China is gericht op de industriële sector, die leent om de productiecapaciteit uit te breiden of simpelweg om fabrieken draaiende te houden. Dit leidt tot een overcapaciteit in verschillende sectoren, vooral gezien de zwakke economische groei in andere delen van de wereld. Ondanks de overcapaciteit blijven bedrijven investeren in nieuwe fabrieken, wat tijdelijk werkgelegenheid creëert. Echter, zodra de nieuwe productiefaciliteiten klaar zijn, is er niet genoeg vraag om de geproduceerde goederen af te nemen, wat de overcapaciteit verder vergroot. Dit probleem is zo ernstig dat het een belangrijke oorzaak zou kunnen zijn van de onverwacht lage inflatie in veel delen van de wereld na de Grote Recessie.

China is zich goed bewust van de overcapaciteit, maar het besef dat het jaren, zo niet decennia, zal duren om de economie te herstructureren naar een model dat gedreven wordt door binnenlandse vraag, maakt het voor de overheid moeilijk om de noodzakelijke structurele veranderingen door te voeren. In de tussentijd is het voor China essentieel om hoge groeicijfers te blijven realiseren, en daarom moeten leningen blijven stromen om fabrieken en nieuwe productiefaciliteiten te bouwen.

Schaduwbanking speelt een belangrijke rol in dit proces, aangezien het veel bedrijven in China in staat stelt om in leven te blijven door oude schulden af te lossen met nieuwe leningen. Het gevolg is een vicieuze cirkel waarin bedrijven die al in financiële problemen verkeren, nieuwe leningen aantrekken om oudere leningen te herfinancieren, wat hun voortbestaan tijdelijk garandeert, maar de systematische risico’s vergroot. Dit fenomeen heeft de relatie tussen kredietgroei en BBP-groei in China veranderd. In de afgelopen jaren is de bijdrage van kredietgroei aan het BBP gedaald met ongeveer een derde, wat betekent dat de effectiviteit van de leningen in termen van productiviteit aanzienlijk is afgenomen. Dit reflecteert het feit dat leningen niet langer primair worden gebruikt voor nieuwe investeringen, maar voor het doorrollen van oude schulden.

In plaats van productieve investeringen te doen, vinden veel Chinese bedrijven het lucratiever om hun eigen middelen uit te lenen, aangezien de return on investment in de eigen bedrijfsactiviteiten vaak niet opweegt tegen de voordelen van kredietverstrekking. Een groot deel van de schaduwleningen bestaat uit zogenaamde “toevertrouwde leningen” (entrusted loans), waarbij een niet-financieel bedrijf geld uitleent aan een ander bedrijf, vaak met de tussenkomst van een bank die de administratie en betaling regelt.

Een van de grootste ontvangers van deze toevertrouwde leningen is de vastgoedsector, wat heeft geleid tot een enorme hausse in de woningbouw in heel China. In kleinere steden, vooral in het binnenland, is er sprake van een overexpansie van de woningmarkt, waarbij nieuwe appartementencomplexen zijn gebouwd die vrijwel leeg blijven. In de grotere kuststeden heeft de kredietverstrekking echter geleid tot een enorme stijging van de vraag naar woningen, wat de vastgoedprijzen heeft opgedreven. Dit heeft een vastgoedzeepbel gecreëerd, wat op zijn beurt weer een groot risico vormt voor de Chinese economie.

Meer dan een derde van alle nieuwe leningen in de eerste helft van 2016 werd in de vastgoedmarkt geïnvesteerd, waarbij sommige schattingen aangeven dat in grote steden zoals Shanghai meer dan de helft van de onroerendgoedtransacties puur voor investeringsdoeleinden waren. De stijgende huizenprijzen in stedelijke gebieden van China maken het steeds moeilijker voor gewone gezinnen om betaalbare woningen te vinden, terwijl het voor investeerders aantrekkelijker wordt om meerdere eigendommen aan te schaffen.

Een mogelijke beperking voor de vastgoedzeepbel in China is dat leners vaak een aanbetaling van 30% of meer vereisen. Dit heeft echter geleid tot een situatie waarin steeds meer huizenkopers de benodigde aanbetalingen lenen van schaduwbanken, zoals online peer-to-peer leningplatformen. Dit vergroot de afhankelijkheid van de schaduwbankingsector en verhoogt het systeemrisico.

Hoewel veel experts zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van schaduwbanking in China, wijzen anderen op de bijzondere situatie van het land. De sterke centrale overheid, die nog steeds een grote rol speelt in de zakelijke en financiële markten, zou in staat kunnen zijn om het economische en financiële systeem in de gewenste richting te sturen en een crisis zoals die in het Westen in de jaren 2000 te voorkomen. De uiteindelijke oplossing voor China zou kunnen liggen in het loslaten van de extreem hoge jaarlijkse BBP-groeidoelstellingen en het richten op de overgang naar een economie die meer afhankelijk is van binnenlandse vraag dan van export.

Hoe Ponzi en Kreuger Financiële Zeepbellen Creëerden: Les uit Historische Crises

Charles Ponzi was een meester in het aantrekken van kapitaal door zijn belofte van enorme rendementen in een korte periode. In mei 1920 ontving hij 440.000 dollar, in juni steeg dat bedrag naar 2,5 miljoen dollar en in juli werd zelfs 6,5 miljoen dollar geïnvesteerd. Dit leek de perfecte storm van succes voor zijn zogenaamde Securities Exchange Company. Maar wat deed Ponzi met al dat geld? Hij kocht een landgoed in het prestigieuze Lexington, Massachusetts, compleet met Perzische tapijten, handgesneden mahoniehouten meubels uit Italië en een nieuwe Hudson auto voor zijn dagelijkse rit naar Boston. Het gros van het geld werd echter op banken gestort en geïnvesteerd in andere activa, vooral bankaandelen. Ponzi investeerde niet in iets dat ook maar in de buurt kwam van de beloofde rendementen van 50% in 90 dagen. De werkelijke opbrengsten waren veel lager, maar de instroom van nieuwe investeringen was zodanig groot dat hij op korte termijn geen problemen ondervond bij het uitbetalen van de beloofde rendementen.

Het kenmerk van een Ponzi-schema is eenvoudig: zolang er genoeg nieuwe investeerders zijn die geld inbrengen, lijkt het schema winstgevend. Dit zorgt ervoor dat Ponzi de rente kan blijven betalen aan eerdere investeerders. De werkelijke waarde van de investering wordt echter steeds vager, omdat er geen echte winsten worden gegenereerd. Het systeem valt uiteindelijk in elkaar zodra de instroom van nieuwe investeringen afneemt en er niet genoeg kapitaal is om de beloofde rendementen te dekken. Dit gebeurde dan ook met Ponzi’s bedrijf. Toen de groei van nieuwe investeringen vertraagde, begonnen de media en regulerende instanties vragen te stellen. De Boston Post publiceerde een reeks sceptische editorials en onderzoeksrapporten, wat de publieke opinie tegen Ponzi keer op keer opzweepten. In juli 1920 besloot Ponzi om de boeken van zijn bedrijf door de overheid te laten auditen, en stopte hij tijdelijk met het aannemen van nieuwe investeringen. Dit bleek een catastrofale zet, want het zond een enorm negatief signaal naar de investeerders, die onmiddellijk hun geld wilden terug. Dit veroorzaakte een “run” op de onderneming, maar Ponzi had op dat moment genoeg liquide middelen om de verplichtingen na te komen. De situatie leek tijdelijk onder controle, maar de druk bleef toenemen.

De werkelijke ondergang kwam echter met de onthulling van Ponzi’s criminele verleden in Canada, inclusief een veroordeling voor vervalsing. Dit nieuws leidde tot de ondergang van zijn bedrijf en Ponzi’s arrestatie op 12 augustus 1920. De gevolgen waren groot: de investeerders zouden uiteindelijk slechts iets meer dan een derde van hun inleg terugkrijgen. Ponzi zelf bracht het grootste deel van het volgende decennium door in gevangenissen, voordat hij werd gedeporteerd naar Italië, waar hij op 18 januari 1949 stierf.

Kort na Ponzi's ondergang ontstond een ander groot financieel schandaal: het geval van Ivar Kreuger, beter bekend als de ‘Strike King’. Kreuger had zijn fortuin vergaard met een Zweedse luciferfabriek en breidde zijn bedrijf, Kreuger & Toll, uit door agressieve overnames. Tegen de tijd van de Eerste Wereldoorlog had hij een bijna-monopolie op de luciferindustrie in Zweden en gebruikte hij zijn charisma en zakelijk inzicht om invloed uit te oefenen op Amerikaanse banken. Zijn plan was om leningen te verstrekken aan noodlijdende landen, in ruil voor monopolies op de luciferindustrie in deze landen. Hij wist investeerders te overtuigen door enorme dividenden van 25% te beloven op de aandelen van zijn bedrijven. In 1923 kochten Amerikaanse banken 14 miljoen dollar aan obligaties uitgegeven door zijn nieuwe bedrijf, International Match.

Het systeem dat Kreuger creëerde vertoonde veel gelijkenissen met Ponzi’s schema. Achter de schermen was Kreuger bezig met het omleiden van geld tussen verschillende vennootschappen. Hij had zwaar geleend om de Zweedse luciferbedrijven te financieren en het was onduidelijk of de winst die deze bedrijven genereerden voldoende was om de schulden af te lossen. Ondanks het grote succes van zijn aandeelhoudersdividenden, werden de betalingen uiteindelijk mogelijk gemaakt door nieuw geïnvesteerd geld, wat typisch is voor een Ponzi-systeem. Kreuger bleef nieuwe overeenkomsten sluiten, zelfs wanneer het duidelijk werd dat de winsten uit deze nieuwe investeringen waarschijnlijk niet voldoende zouden zijn om de schulden te dekken. Hij bleef maar nieuwe leningen verstrekken en nieuwe fabrieken opzetten, zonder voldoende winst uit zijn bestaande investeringen te genereren.

Kreuger’s val kwam, zoals bij Ponzi, toen er genoeg aanwijzingen waren dat het hele imperium een kaartenhuis was. In 1932, na jaren van verborgen manipulatietechnieken, bleek dat Kreuger zijn eigen schuld had opgeblazen om de schijn op te houden. Dit leidde tot de totale ineenstorting van zijn bedrijven en veroorzaakte een financieel schandaal van wereldformaat. Kreuger zelf pleegde zelfmoord, en zijn investeerders verloren gigantische sommen geld.

Wat deze twee gevallen gemeen hebben, is de manier waarop de daders het vertrouwen van investeerders wisten te winnen door gebruik te maken van charisma, manipulatie en het beloven van onrealistische rendementen. Ze creëerden een illusie van succes door de belofte van snelle winsten, maar hielden deze schijn omhoog met nieuw geld van latere investeerders. Uiteindelijk werd de waarheid ontdekt en vielen deze huizen van kaarten in elkaar, tot grote schade van talloze mensen over de hele wereld. De Ponzi-schema's van Ponzi en Kreuger benadrukken de gevaren van te mooie beloften en onduidelijke financiële structuren.

Naast de intrinsieke gevaren van dergelijke financiële schema's, is het belangrijk om te begrijpen hoe mensen massaal hun vertrouwen kunnen stellen in dergelijke systemen, zelfs als er voldoende tekenen zijn dat alles niet is wat het lijkt. De ondergang van deze systemen benadrukt het belang van transparantie en regulering in de financiële sector. Ook toont het aan hoe snel publieke opinie kan veranderen en hoe media en publieke waakzaamheid cruciaal kunnen zijn in het blootleggen van fraude. Tenslotte moeten we ons bewust zijn van de verleidingen die gepaard gaan met 'gemakkelijke' winst, en altijd kritisch blijven tegenover beloftes die te mooi lijken om waar te zijn.