De omgang met sedimentpluimen in de diepzee is een complexe taak die inzichten vereist van verschillende bestaande industrieën, waaronder baggeren en havenconstructie rondom koraalriffen. PIANC’s rapport nr. 108, gepubliceerd in november 2010, biedt een uitgebreid kader voor het minimaliseren van de ecologische impact van dergelijke werkzaamheden, met een focus op koraalriffen. Dit rapport benadrukt de noodzaak van een adaptief beheersysteem, waarin strategieën specifiek worden afgestemd op de context van elk project. Het biedt praktische richtlijnen voor het voorkomen en beheersen van negatieve effecten van sedimentverspreiding, waarbij de integratie van milieukundige overwegingen in de projectplanning en uitvoering essentieel is om gevoelige mariene ecosystemen te beschermen.
Bij diepzeemijnbouw liggen de uitdagingen echter anders. De diepzee is gekarakteriseerd door lage natuurlijke sedimentatiesnelheden, stabiele omstandigheden en een fauna die zeer gevoelig kan zijn voor verstoringen. Dit vereist een voorzichtige benadering, waarbij adaptief beheer en iteratieve veldproeven centraal staan. De ervaring van proefmijnbouwoperaties, zoals die gericht op polymetallische knolherstel, benadrukt het belang van monitoring en het continu aanpassen van drempels om onvoorziene milieu-effecten bij te sturen. Het monitoren van totaal opgeloste stoffen (TSS) en sedimentatie diepte zijn praktische proxies voor het inschatten van milieu-impact, maar de drempels moeten aangepast worden aan de unieke omstandigheden van de diepzee.
Baggeractiviteiten maken al gebruik van drempelgebaseerde beheersstrategieën om de impact van sedimentpluimen te beperken. Bij dergelijke activiteiten wordt vaak real-time TSS-monitoring gecombineerd met vooraf gedefinieerde actieniveaus om naleving van milieuobjectieven te waarborgen. Wanneer deze drempels worden overschreden, kunnen adaptieve strategieën, zoals het aanpassen van de baggerplanning of het inzetten van sedimentbeperkingsmaatregelen, in werking worden gesteld. De continue herziening van deze drempels op basis van real-time data zorgt ervoor dat deze beheersmaatregelen effectief blijven gedurende het hele project.
Dit principe kan waardevolle inzichten bieden voor diepzeemijnbouw. Het model van drempelinstellingen uit de baggerindustrie kan als basis dienen voor het beheer van sedimentpluimen bij mijnbouwactiviteiten. Door real-time monitoring en predictieve modellering te combineren, kan men de impact van deze plumes efficiënt beheren en aanpassen op basis van de werkelijke situatie. Predictieve modelleringtools zoals DHI’s PlumeCast bieden bijvoorbeeld de mogelijkheid om in bijna real-time simulaties van de verspreiding van sedimentpluimen uit te voeren. Deze tools kunnen worden geïntegreerd met sensoren aan boord van de mijnbouwschepen, die operationele gegevens leveren die kunnen worden gebruikt om de sedimentverspreiding te kwantificeren.
Gedurende de mijnbouwoperaties kunnen autonome onderwatervoertuigen (AUV’s) van het schip de rol van essentieel monitoringinstrument vervullen. Deze voertuigen kunnen uitgerust worden met sensoren voor optische turbiditeit en akoestische terugslagmetingen, die zeer effectief zijn in het beoordelen van de hoeveelheid gesuspendeerd sediment. De gegevens van deze voertuigen kunnen in combinatie met de gegevens van de schepen en andere sensoren het sedimentpluimenmodel verfijnen en het mogelijk maken om de mijnbouwactiviteiten aan te passen op basis van actuele milieuomstandigheden.
Een geïntegreerde benadering van monitoring en modellering creëert een digitaal systeem waarin de effecten van de mijnbouwactiviteiten direct kunnen worden gevolgd en geanalyseerd. Dit systeem maakt het mogelijk om dynamische drempels in te stellen die continu geoptimaliseerd kunnen worden, afhankelijk van de werkelijke effecten op de mariene ecosystemen. Wanneer monitoring aangeeft dat er aanzienlijke ecologische stress is of hogere dan verwachte effecten op gevoelige soorten, kunnen de drempels worden verlaagd om verdere schade te beperken. Omgekeerd, wanneer de impact binnen acceptabele grenzen blijft, kunnen de drempels worden versoepeld om de operationele efficiëntie te verbeteren.
Bovendien is het belangrijk te realiseren dat een adaptieve benadering van sedimentbeheer niet alleen technologische en operationele aanpassingen vereist, maar ook voortdurende communicatie met belanghebbenden. Dit proces van real-time feedback en bijsturing is essentieel voor het balanceren van de behoefte aan hulpbronnen met de bescherming van het milieu. Alleen door een holistische benadering van zowel technologische innovatie als stakeholderbetrokkenheid kan de mijnbouwindustrie haar activiteiten duurzaam uitvoeren, zonder de delicate diepzeecosystemen te verstoren.
Hoe kan batterijrecycling bijdragen aan de toekomstige vraag naar energie metalen?
Bij de recycling van batterijen, met name lithium-ionbatterijen, worden er verschillende processen toegepast om waardevolle metalen terug te winnen. In tegenstelling tot de aanpak van Umicore in België, waar batterijcellen direct in een oven worden geplaatst voor smelten, volgt Accurec in Duitsland een andere route. Zij beginnen met vacuümpyrolyse, gevolgd door fysieke verwerking van de cellen, wat het schredderen van de cellen en de scheiding van celmaterialen op basis van grootte, dichtheid en magnetisme kan omvatten. Dit proces is niet uniek; ook bij andere hydrometallurgische en pyrometallurgische toepassingen worden de cellen fysiek verwerkt voordat de daadwerkelijke recycling begint. Het resulterende "zwartemassa" wordt fysiek gescheiden van de rest van de batterij, waarna de werkelijke terugwinningsprocessen beginnen.
Dit klinkt eenvoudig, maar er zijn meerdere stappen die zorgvuldig moeten worden gecoördineerd voordat de daadwerkelijke recycling kan beginnen. Zonder deze coördinatie kunnen er aanzienlijke obstakels ontstaan die het proces vertragen. Zo is het belangrijk dat deze verschillende fasen goed op elkaar worden afgestemd om de efficiëntie van het gehele proces te waarborgen.
De wereldwijde vraag naar metalen voor batterijen zal in de toekomst waarschijnlijk sterk toenemen, wat de noodzaak vergroot om zowel primaire als secundaire bronnen te benutten. De recycling van gebruikte batterijen speelt hierbij een cruciale rol, hoewel de uitbreiding van deze processen slechts gedeeltelijk zal kunnen voldoen aan de toenemende vraag. De inzet van primaire hulpbronnen, zowel terrestrische als maritieme, zal onvermijdelijk noodzakelijk zijn om aan deze vraag te voldoen.
Het idee om zeebodembronnen, zoals polymetallische knobbels, te gebruiken voor de productie van batterijmaterialen biedt een interessante oplossing. Deze knobbels bevatten de meeste van de metalen die nodig zijn voor elektrische voertuigen (EV's) in één enkele bron. Dit biedt voordelen op het gebied van CO2-uitstoot, aangezien het productieproces naar verwachting minder CO2-intensief is dan dat van terrestrische mijnbouw. Toch blijft het onzeker of een beleid dat uitsluitend afhankelijk is van zeebodembronnen in combinatie met verstoorde terrestrische leveringsketens een duurzame oplossing kan bieden voor de wereldwijde behoefte aan energie-metalen.
De schaal van de zeebodemwinning, die recentelijk technisch haalbaar is gebleken, kan echter niet de enorme hoeveelheden die uit terrestrische mijnbouw komen, evenaren. Er is weinig aandacht besteed aan het potentieel om metalen uit eind-van-levensproducten te extraheren en zo de circulaire economie te versterken, naast de primaire toevoer van metalen uit zeebodemknobbels. Dit zou een belangrijke manier kunnen zijn om het wereldwijde tekort van 28% tussen vraag en aanbod van energie-metalen te overbruggen.
Naast de primaire en secundaire bronnen kan een mengsysteem van zowel zeebodembronnen als gerecycled zwartemassa mogelijk bijdragen aan een stabilisatie van het aanbod. Door het verwerken van beide bronnen samen kunnen de verhoudingen van de metalen zoals nikkel, koper, kobalt en mangaan worden geoptimaliseerd, waardoor de financiële levensvatbaarheid van de verwerkingsinstallatie aanzienlijk kan worden vergroot. Het mengen van zeebodemknobbels en gerecycled zwartemassa leidt namelijk niet alleen tot een verhoging van het nikkel equivalent, maar verhoogt ook de opbrengst van mangaan, een waardevol bijproduct voor de markt.
Het gebruik van een gemengd voeder van zeebodemknobbels en gerecycled zwartemassa heeft het potentieel om de verwachte vraag–aanbod kloof voor energie-metalen te verkleinen, wat bijzonder relevant is in het licht van de wereldwijde klimaatveranderingsdoelen. Echter, om deze voordelen volledig te benutten, is het essentieel dat het mangaan effectief wordt teruggewonnen, zodat een stabiele opbrengst gegarandeerd blijft.
Het is duidelijk dat de integratie van zowel gerecycled materiaal als zeebodembronnen in een gezamenlijke verwerking een belangrijke rol kan spelen in het verduurzamen van de wereldwijde energie-metalenvoorziening. Desondanks moeten er nog tal van technische en economische vragen beantwoord worden voordat dit type gemengd proces op grotere schaal kan worden toegepast.
Wat is de rol van de staat in het nalevingsmandaat van de ISA en hoe werkt het toezicht op zeebodemexploitatie?
Binnen het kader van de Internationale Zeebodem Autoriteit (ISA) is het nalevingsmandaat van de sponsoringstaat cruciaal voor het verzekeren van de naleving van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) en de specifieke regels van de ISA. Alle contracten die worden afgesloten met de ISA moeten gekoppeld zijn aan ten minste één staat die partij is bij het UNCLOS. Wanneer een contract niet direct wordt gehouden door een staat, is de betreffende ondernemer verplicht om te worden gesponsord door zijn staat van nationaliteit, of de staat die feitelijk controle heeft over de ondernemer. Deze sponsortoestand heeft directe implicaties voor zowel de verantwoordelijkheid van de staat als voor de handhaving van de regels die van toepassing zijn op de exploitatie van de zeebodem in het internationale gebied, ook wel 'de Area' genoemd.
In de praktijk zijn de statelijke contract-houders bij de ISA gevarieerd. Sommige contracten worden direct gehouden door overheidsinstellingen, andere worden gesponsord door staten of intergouvernementale organisaties, en recentelijk is er een trend waarbij de particuliere sector betrokken raakt als contracthouder. Dit weerspiegelt de complexiteit van de relaties tussen de staten en de bedrijven die actief zijn op het gebied van zeebodemexploitatie. Op dit moment zijn er 20 verschillende staten die exploratiecontracten sponsoren bij de ISA, en sommige van deze staten sponsoren meerdere contracten.
De sponsoringstaat heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de onder zijn sponsorschap vallende contractant conform de bepalingen van UNCLOS, de regelgeving van de ISA, en de specifieke voorwaarden van het contract worden uitgevoerd. Dit omvat het handhaven van nationale wetgeving en mechanismen die waarborgen dat de door de staat gesponsorde contractant voldoet aan de internationale verplichtingen, met inbegrip van de bescherming van het mariene milieu zoals voorgeschreven in deel XII van UNCLOS. Het niet naleven van deze verplichtingen door de sponsoringstaat kan leiden tot aansprakelijkheid voor schade, naast de aansprakelijkheid van de contractant zelf.
Het nalevings- en handhavingsmechanisme van de ISA is complex, omdat het zowel de verantwoordelijkheden van de staat als van de internationale organisatie zelf combineert. Een efficiënte samenwerking tussen de twee niveaus is essentieel voor de effectiviteit van de wetgeving die het gebruik van de zeebodemregelt. De huidige situatie laat zien dat er aanzienlijke variaties bestaan tussen de verschillende landen die sponsoren zijn voor de zeebodemexploratie. Sommige landen hebben goed ontwikkelde nationale wetgeving en mechanismen voor het toezicht op de naleving van de regels van de ISA, terwijl andere landen, zoals Bulgarije, Cuba en Polen, weinig tot geen gedetailleerde wetgeving hebben om de activiteiten van hun gesponsorde bedrijven te reguleren. Dit creëert een situatie waarin niet alle landen in staat zijn om de naleving op een effectieve manier te waarborgen.
Naast de verantwoordelijkheid van de staten om de naleving van de regels te verzekeren, moeten ze ook hun verplichtingen op het gebied van milieu-bescherming en andere internationale verplichtingen naleven. Wanneer een staat deze verplichtingen niet nakomt, kan de schade die daaruit voortvloeit zowel de staat zelf als de contractant treffen. Dit betekent dat de handhaving van milieubescherming en andere internationale normen ook onder de verantwoordelijkheid van de sponsoringstaat valt, wat de noodzaak benadrukt van robuuste nationale wetgeving en handhavingsmechanismen.
De rol van de sponsoringstaat is dus niet alleen belangrijk voor het naleven van de regels van de ISA, maar heeft ook implicaties voor bredere milieuverantwoordelijkheid en internationale samenwerking. De effectiviteit van de handhavingssystemen van de ISA is sterk afhankelijk van de mate van samenwerking tussen de verschillende staten en de ISA zelf. Het functioneren van dit systeem zal in de toekomst waarschijnlijk onder druk staan naarmate de exploitatie van de zeebodem zich verder ontwikkelt, en de betrokken staten meer verantwoordelijkheden krijgen.
Naast de verplichtingen die op de staten rusten, zijn er ook mechanismen voor toezicht en handhaving die de internationale gemeenschap als geheel moet ondersteunen. Hoewel de ISA een leidende rol speelt in het toezicht op de zeebodemexploitatie, blijft het cruciaal dat er voldoende transparantie en verantwoording is, niet alleen op internationaal niveau, maar ook op nationaal niveau. Landen die betrokken zijn bij de sponsordeal van zeebodemexploratie moeten actief deelnemen aan het nalevingsproces door middel van effectieve wetgeving en toezicht. Alleen dan kan de naleving van de regelgeving op lange termijn effectief worden gegarandeerd.
Hoe moeten milieu-impactbeoordelingen en regionale beheersplannen worden uitgevoerd in de context van diepzeemijnbouw?
De toepassing van de beste beschikbare technologie en methodologieën voor het verzamelen van gegevens is van cruciaal belang voor het vaststellen van basisgegevens voor milieueffectbeoordelingen (EIA) in de context van diepzeemijnbouw. Het verzamelen van relevante gegevens met betrekking tot fysieke en chemische oceaanografie, evenals geologische, biologische en andere milieuparameters, is essentieel om een goed overzicht te krijgen van de omgeving die mogelijk door exploratie- en mijnbouwactiviteiten wordt beïnvloed. Dit proces moet continu worden uitgevoerd en de verzamelde gegevens moeten periodiek aan de autoriteiten worden gerapporteerd, samen met de ruwe gegevens. Daarnaast moeten de gegevens, met uitzondering van de technische gegevens met betrekking tot het ontwerp van apparatuur, binnen vier jaar na de voltooiing van een expeditiereis beschikbaar worden gesteld voor wetenschappelijke analyse, mits dit de vertrouwelijkheidseisen niet schendt.
Het rapporteren en delen van gegevens met de autoriteiten en het wetenschappelijke gemeenschappen moet op een gestandaardiseerde en toegankelijke manier gebeuren. Dit sluit het opzetten van een openbare inventaris van gegevensbestanden van elke aannemer in, die via de website van de autoriteit toegankelijk moet zijn. De aanbeveling benadrukt het belang van samenwerking tussen aannemers, de autoriteit en nationale en internationale wetenschappelijke onderzoeksorganisaties. Dit bevordert niet alleen het verzamelen van baselines voor natuurlijke variabiliteit op verschillende schaalniveaus, maar helpt ook de kosten van milieueffectbeoordelingen te minimaliseren door gezamenlijke onderzoeksprogramma's te ondersteunen.
Het uitvoeren van een gedegen milieueffectbeoordeling is noodzakelijk voor activiteiten die potentieel schadelijk kunnen zijn voor het mariene milieu. Sommige activiteiten kunnen echter worden uitgevoerd zonder dat een volledige EIA vereist is, maar voor de activiteiten die wel een EIA nodig hebben, moeten gedetailleerde monitoringprogramma's worden opgesteld, die zowel vóór, tijdens als na de uitvoering van de activiteit worden uitgevoerd. Dit zal helpen om de effecten van de activiteit op het biologische leven en de recolonisatie van de verstoorde gebieden te begrijpen.
In gevallen van tests voor mijnbouwcomponenten of testmijnbouw is het noodzakelijk dat de aannemer minimaal een jaar voor de tests beginnen, een gedetailleerd plan voor de testactiviteiten indient bij de autoriteit, inclusief monitoringmaatregelen. Dit plan moet de mogelijkheid van ernstige milieuverstoringen, zelfs buiten het voorgestelde testgebied, erkennen en voorzien in de nodige aanpassingen en verfijningen, indien nodig, voordat de tests plaatsvinden. De uitvoering van de testactiviteiten moet gebaseerd zijn op wetenschappelijk verantwoorde methoden, gekwalificeerd personeel en transparante gegevensrapportage.
Naast de individuele EIA’s zijn er ook regionale beheersplannen (REMP’s) die de nadruk leggen op het beheer van het mariene milieu op regionale schaal. Deze plannen zijn ontworpen om de biodiversiteit van de onderhavige gebieden te beschermen, waarbij wetenschappers erop wijzen dat diepzeemijnbouw onherstelbare schade aan de biodiversiteit in de mijnbouwgebieden zal veroorzaken. De meeste lidstaten van de Raad hebben betoogd dat er geen werkplan voor exploitatie goedgekeurd mag worden zonder dat er een REMP is voor het betreffende gebied.
Het proces van het opstellen van een REMP is complex, vooral omdat dergelijke plannen oorspronkelijk niet in de Conventie of het Akkoord waren voorzien. Technisch-juridisch gezien is er onduidelijkheid over de aard van deze plannen, of ze beleidsinstrumenten of juridisch bindende documenten moeten zijn, evenals de vereiste inhoud en procedures voor hun opstelling. In 2020 erkende de Raad de behoefte aan een gestandaardiseerde aanpak voor het ontwikkelen, goedkeuren en herzien van REMPs, en werden twee voorstellen voor een procedure en een sjabloon met minimale vereisten gepresenteerd.
De uitvoering van deze regionale beheersplannen is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de milieu-impact van mijnbouwactiviteiten in specifieke regio’s goed wordt beheerd en gecontroleerd. Bovendien benadrukken ze het belang van het beschermen van gebieden die bijzonder gevoelig zijn voor de impact van dergelijke activiteiten, en het minimaliseren van de schade aan biodiversiteit. Het ontwikkelen van REMPs en het koppelen van deze plannen aan de exploitatievergunningen biedt een waarborg voor een evenwicht tussen economische ontwikkeling en ecologische bescherming in de regio’s die gevoelig zijn voor de gevolgen van diepzeemijnbouw.
Een belangrijk punt dat niet genoeg benadrukt kan worden, is dat de data die door de aannemers wordt verzameld niet alleen voor wetenschappelijke en regelgevende doeleinden van belang zijn, maar ook voor bredere milieuverantwoordelijkheid en transparantie in de diepzeemijnbouwsector. Wetenschappelijke samenwerkingsverbanden kunnen ervoor zorgen dat verschillende perspectieven en deskundigheid worden samengebracht om de impact op de mariene ecosystemen zo goed mogelijk te begrijpen en te mitigeren. Dit betekent dat naast het voldoen aan wettelijke eisen, de betrokkenen ook moeten nadenken over de ethische verantwoordelijkheid om de mariene biodiversiteit op lange termijn te beschermen, wat verder gaat dan de onmiddellijke economische voordelen van mijnbouwactiviteiten.
Hoe wordt het Permanent Protectiegebied (PRA) gedefinieerd en geïmplementeerd in de Clarion-Clipperton Zone (CCZ)?
De definitie en implementatie van het Permanent Protectiegebied (PRA) in de Clarion-Clipperton Zone (CCZ) is een complex proces, dat afhankelijk is van gedetailleerde wetenschappelijke onderzoeksresultaten, proefmijnbouwactiviteiten en strategische besluitvorming. Het doel van de PRA is om een ecologisch referentiegebied te creëren dat het milieu beschermt tegen de gevolgen van mijnbouw, terwijl tegelijkertijd de variabiliteit van de omgevingsomstandigheden wordt geminimaliseerd. Dit proces begint met de indeling van de CCZ in verschillende ecologische eenheden, elk met een representatief milieu, en omvat een aantal fasen van wetenschappelijke en industriële betrokkenheid.
Het proces van het vaststellen van een PRA begint met een voorlopige evaluatie van de ecologische kenmerken van het gebied. Deze voorlopige beoordeling is gebaseerd op gegevens van het zeebodemonderzoek, biologische monsters en andere milieu-informatie. Tijdens de onderzoeksfase worden zogenaamde voorlopige PRA's (provisional PRA’s) gedefinieerd, die dienen als basis voor verdere experimenten en monitoring. Het belangrijkste doel op dit moment is om gebieden te identificeren die weinig of geen invloed van mijnbouw ondervinden, zodat een stabiel referentiegebied kan worden gegarandeerd.
Naarmate de onderzoeksfase vordert, worden de voorlopige PRA's verder verfijnd op basis van de resultaten van proefmijnbouw en experimenten met mijnbouwprocessen. Het is hierbij van cruciaal belang dat de PRA zich bevindt op een locatie die ver genoeg van het geplande mijnbouwgebied ligt, zodat de invloed van de opgewervelde sedimenten of andere milieuveranderingen die door mijnbouwactiviteiten worden veroorzaakt, niet naar het PRA stroomt. Er wordt ook gekeken naar de verspreiding van deze sedimenten om de afstand tot het mijnbouwgebied te bepalen en zo het PRA effectief te positioneren.
De definitieve vaststelling van de permanente PRA wordt gedaan op het moment dat de vergunning voor commerciële mijnbouw wordt afgegeven. Dit houdt in dat de permanente PRA zich moet bevinden op een locatie die beschermd blijft tegen de directe gevolgen van mijnbouw, maar die ook representatief is voor de bredere ecologische kenmerken van de CCZ. Hierbij wordt rekening gehouden met de gegevens uit de voorlopige PRA-onderzoeken, de proefmijnbouwtests en de resultaten van het biomonito-ringsonderzoek.
Verder moeten er specifieke richtlijnen worden gevolgd bij de uitvoering van de monitoring van deze gebieden. De monitoring van zowel voorlopige als permanente PRA's is essentieel om subtiele veranderingen in de fauna als gevolg van mijnbouw te detecteren. Deze langetermijnmonitoring kan pas beginnen wanneer de mijnbouwactiviteiten daadwerkelijk van start gaan. Hierbij zal de monitoring niet alleen de directe effecten van mijnbouw vastleggen, maar ook helpen om de impact op langere termijn, die mogelijk pas na enkele jaren zichtbaar wordt, te begrijpen.
Om de impact van mijnbouwactiviteiten verder te beperken, moeten naast de PRA’s ook zogenaamde Impact Reference Areas (IRA’s) worden gedefinieerd. Deze gebieden moeten zich dicht bij de mijnbouwlocaties bevinden, zodat wetenschappers de impact van de mijnbouwactiviteiten kunnen meten en vergelijken met de staat van de omgeving vóór de mijnbouw. Het doel is om de veranderingen in het milieu nauwkeurig te meten en te begrijpen, zodat er een basis ontstaat voor toekomstige wetenschappelijke en industriële besluitvorming.
Er moet altijd internationale samenwerking plaatsvinden om te zorgen voor de bredere acceptatie van het PRA/IRA-concept. Dit kan leiden tot meer consistente data, vermijding van conflicten tussen verschillende belangen en de ontwikkeling van gestandaardiseerde onderzoeks- en beheerspraktijken die de effectiviteit van de beschermingsmaatregelen vergroten. Een ander belangrijk aspect is het vermijden van potentiële risico’s die voortvloeien uit de verwering van mijnbouwresten of verwerking van nodules, wat kan leiden tot secundaire milieueffecten die aanvankelijk moeilijk te voorspellen zijn.
Bij het definiëren van de PRA’s moet men altijd in gedachten houden dat de ecologische waarde van het gebied moet worden gewaarborgd en beschermd, zelfs als de commerciële belangen van mijnbouwbedrijven ook in acht worden genomen. Dit proces vereist nauwe samenwerking tussen wetenschappers, beleidsmakers, mijnbouwbedrijven en internationale organisaties. Het opstellen van een effectief beheer van de CCZ vereist een holistische benadering die niet alleen rekening houdt met de economische voordelen van mijnbouw, maar ook met de langetermijngevolgen voor het mariene milieu en de biodiversiteit.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский