VARIANT 1

  1. Bij verbranding van 6,45 g gasvormige halogeenalkaan ontstond 4,48 l CO₂ en 2,24 l waterstofchloride. De dichtheid van de onbekende stof is 2,879 g/l. Bepaal de molecuulformule van de stof.

  2. De massafractie van waterstof in een alkaan is 0,1579. Bepaal de formule van het alkaan.

  3. Bij verbranding van 1,78 g organische stof in overmaat zuurstof werd 0,28 g stikstof, 1,344 l (n.o.) CO₂ en 1,26 g water verkregen. Bepaal de molecuulformule van de stof, wetende dat de monster 1,204•10²² moleculen bevat.

  4. Welk volume natriumhydroxide-oplossing met een concentratie van 0,25 mol/l is nodig voor volledige neutralisatie van de verbrandingsproducten van aardgas bestaande uit 96% methaan, 1% ethaan, 1% propaan en 2% waterstofsulfide (volumeprocenten)?

VARIANT 2

  1. Bepaal de molecuulformule van een stof op basis van de volgende gegevens: 0,29 g gas werd verbrand en gaf 0,448 l koolstofdioxide en 0,45 g water. De relatieve dichtheid van het brandbare gas ten opzichte van lucht is 2.

  2. Bepaal de formule van een koolwaterstof die 14,29% waterstof bevat en een relatieve dichtheid ten opzichte van stikstof van 2 heeft.

  3. Koolstofdioxide verkregen bij de verbranding van 3,4 g koolwaterstof werd door een overmaat calciumhydroxide-oplossing geleid, waarbij 25 g neerslag werd gevormd. Bepaal de empirische formule van de koolwaterstof.

  4. Bij versmelting van natriumzout van een monobasisch organisch zuur met natriumhydroxide ontstond 11,2 l (n.o.) gasvormige organische verbinding, met een dichtheid van 1,965 g/l bij normale omstandigheden. Bereken de massa (in g) van het zout dat heeft gereageerd en bepaal welk gas is ontstaan.

VARIANT 3

  1. De relatieve dampspanning van een koolwaterstof ten opzichte van lucht is 3,31 en de massafractie waterstof is 12,5%. Bepaal de molecuulformule van de koolwaterstof.

  2. De massafractie chloor in een monochlooralkaan is 55,04%. Bepaal de formule van de monochlooralkaan.

  3. Koolstofdioxide verkregen bij de verbranding van 3,4 g koolwaterstof werd door een overmaat calciumhydroxide-oplossing geleid, waarbij 25 g neerslag werd gevormd. Bepaal de empirische formule van de koolwaterstof.

  4. Welk volume natriumhydroxide-oplossing met een concentratie van 0,25 mol/l is nodig voor volledige neutralisatie van de verbrandingsproducten van aardgas bestaande uit 96% methaan, 1% ethaan, 1% propaan en 2% waterstofsulfide (volumeprocenten)?

VARIANT 4

  1. Bij verbranding van een zuurstofvrije gas ontstond 2,24 l koolstofdioxide, 1,8 g water en 3,65 g waterstofchloride. Bepaal de formule van de verbrande stof.

  2. De damp van een monobroomalkaan is 68,5 keer zwaarder dan waterstof. Bepaal de formule van de monobroomalkaan.

  3. Bij verbranding van 1,78 g organische stof in overmaat zuurstof werd 0,28 g stikstof, 1,344 l (n.o.) CO₂ en 1,26 g water verkregen. Bepaal de molecuulformule van de stof, wetende dat de monster 1,204•10²² moleculen bevat.

  4. Bij versmelting van natriumzout van een monobasisch organisch zuur met natriumhydroxide ontstond 11,2 l (n.o.) gasvormige organische verbinding, met een dichtheid van 1,965 g/l bij normale omstandigheden. Bereken de massa (in g) van het zout dat heeft gereageerd en bepaal welk gas is ontstaan.

VARIANT 5

  1. Bij verbranding van 13,2 g alkaan ontstond 20,16 l koolstofdioxide. Bepaal de formule van het alkaan.

  2. 448 ml (n.o.) gasvormige verzadigde, niet-cyclische koolwaterstof werd verbrand en de reactieproducten werden door overmaat kalkwater geleid. Er ontstond 8 g neerslag. Welke koolwaterstof was het?

  3. De dichtheid van de koolwaterstof bij normale omstandigheden is 1,964 g/l. De massafractie koolstof is 81,82%. Bepaal de molecuulformule van deze koolwaterstof.

  4. Op 60 l mengsel van koolwaterstof A en chloor (waarvan 2/3 van het volume chloor is) werd UV-straling toegepast. Bepaal de samenstelling van de verkregen organische stof en zijn massa.


Bij verbranding van 12,4 g onbekende organische stof ontstond 9 l koolstofdioxide (n.o.) en 10