Projectmethodiek in het technologieonderwijs op school
Klimova Elena Nikolaevna – docent technologie aan MBOU “Middelbare School Nr. 19 met uitgebreide leerplannen”, Stad Stary Oskol

In Rusland heeft de projectmethode haar eigen kenmerken. De basis ervan is de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden bij leerlingen, het vermogen om zelfstandig kennis te construeren, zich te oriënteren in de informatieruimte en creatief te denken.

Onderwijsprojecten worden steeds vaker de belangrijkste methode in het technologieonderwijs. Deze aanpak bevordert actief het verwerven van kennis en vaardigheden, de ontwikkeling van creativiteit en andere positieve persoonlijkheidskenmerken.

De belangrijkste taak is het algehele verhogen van de technologische geletterdheid van leerlingen. Ontwerpmethoden (inclusief die van eigen activiteiten) vormen de kern van de projectmethode. Daarom moeten leerlingen eerst worden vertrouwd gemaakt met de basisstrategieën van ontwerpen.

Het is belangrijk om bij hen een blijvende interesse te wekken voor technologische creativiteit. Deze draagt bij aan het begrip van de structuur en opbouw van technologische processen in algemene vorm en maakt het mogelijk om opgedane kennis in uiteenlopende situaties toe te passen.

Het niveau van zelfstandigheid (creatieve activiteit) van de leerling kan worden meegewogen, vergelijkbaar met een coëfficiënt van arbeidsdeelname.

De projectmethode wordt elk jaar een gewonere en relevantere praktijk in het Russische middelbaar onderwijs. Deze methodiek stelt leerlingen niet alleen in staat om de bestudeerde stof in praktijk te brengen, maar helpt hen ook om vaardigheden in geïntegreerd projectwerk te verwerven.

Een project wordt beschouwd als een afgerond creatief werk van een leerling, dat zelfstandig is uitgevoerd, met begeleiding van de docent. Deze begeleiding heeft op elk stadium van het ontwerpproces een specifiek karakter.

Het is belangrijk dat het projectonderwerp aansluit bij de mogelijkheden en interesses van de leerling, en dat het resultaat praktisch bruikbaar is. Het onderwerp moet voldoende breed zijn, continu worden verrijkt met het oog op de interesses en mogelijkheden van zowel leerlingen als docent, en binnen de materiële en technische mogelijkheden van de school passen.

Het is wenselijk om ouders vertrouwd te maken met de projectonderwerpen, zodat zij hun kinderen kunnen helpen een juiste keuze te maken.

Daarom moeten kinderen al vanaf de onderbouw betrokken worden bij het signaleren van behoeften van maatschappij, gezin en school aan producten of diensten, bij het beoordelen van technologische mogelijkheden en economische haalbaarheid, het aandragen van ideeën, het ontwerpen van constructies en het bepalen van fabricagemethoden.

Er vinden individuele consultaties plaats met elke leerling over het bepalen van concrete taken, keuze van benodigde materialen, gereedschap, apparatuur en aanvullende literatuur.

Tijdens deze consultaties kan de leerling een schets of tekening van het product in een werkmap tonen, evenals voorbeelden van gekozen materialen. De docent geeft feedback en, als alles correct is, keurt hij het plan goed en bespreekt samen met de leerling de constructie en fabricagetechniek. Indien het gekozen onderwerp overleg met andere docenten vereist, stemt de technologiedocent dit met hen af.

Indien nodig overleggen leerlingen met docenten over het opstellen van technische kaarten en detaillering van het product. Tegelijkertijd starten zij met praktisch werk in de werkplaatsen. Tijdens de les controleert de docent samen met de leerlingen de kwaliteit van afzonderlijke onderdelen, bespreekt de volgorde van montage en de afwerking, en geeft tijdens consultaties aanbevelingen voor het schrijven van de toelichting bij het project.

Het creatieve proces in elk stadium vereist niet alleen geïntegreerde toepassing van opgedane kennis uit het vak technologie, maar ook gebruik van kennis uit andere schoolvakken en persoonlijke ervaring.

Dit schept gunstige voorwaarden voor een leerlinggerichte aanpak, waarbij waarden als zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en zelfkritiek worden ontwikkeld.

Projectwerk is een vorm van onderwijs waarbij leerlingen leerproblemen oplossen door zelfstandig informatie te verzamelen op basis van opgegeven criteria, hun leeractiviteiten te onderbouwen, zelfevaluatie toe te passen en de resultaten te presenteren. Zo krijgt leren een persoonlijke betekenis voor de leerling, wat hun motivatie verhoogt. Dankzij de praktische relevantie van kennis en vaardigheden worden deze bewuster en dieper eigen gemaakt. De geïntegreerde aanpak van onderzoeks- en onderwijsprojecten draagt bij aan een evenwichtige ontwikkeling van de fysiologische en psychologische functies van leerlingen en hun creatieve potentieel.

De rol van de docent binnen projectonderwijs bestaat uit drie hoofdrichtingen: het vormen van een databank met leer- en onderzoeksopdrachten, het creëren van voorwaarden voor het ontwikkelen en uitvoeren van creatieve projecten door leerlingen, en het aanleren van de nodige kennis en vaardigheden daarvoor.

Het ontwikkelen van creatief voorstellingsvermogen, het ontwerpen en bepalen van technologieën voor productfabricatie bij verschillende thema’s van het programma is essentieel. Daarom moet de docent bij het jaarplan onderdelen aanwijzen die worden uitgevoerd als creatief project. Ervaring toont aan dat het belangrijk is om één uniforme technische opdracht voor creatieve projecten te hanteren, wat motivatie stimuleert voor verdere leeractiviteiten.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de rol van de docent per fase van het project verschilt.

In de eerste fase is de rol van de docent groot. Hij legt niet alleen de betekenis van de opdracht uit, maar stimuleert, organiseert en begeleidt de gedachtegang van leerlingen richting een eigen oplossing.

In de tweede fase moet de docent zorgen voor een sfeer van emotionele en intellectuele opwinding, die de creatieve energie van leerlingen vrijmaakt. Docent en leerling “besmetten” elkaar als het ware met ideeën tijdens de zoektocht naar technologische en constructieve oplossingen.

In de derde fase is de docent passiever. Maar als leerlingen vastlopen door gebrek aan informatie, ideeën of ervaring, moet hij subtiel en zonder de autonomie van de leerling te ondermijnen, laten zien dat het creatieve potentieel nog lang niet is uitgeput.

In de vierde fase – zelfevaluatie en presentatie – analyseren docent en leerling samen de logica van het gekozen ontwerp, objectieve en subjectieve oorzaken van eventuele mislukkingen. Het begrijpen van fouten motiveert tot verder werk en creëert interesse in nieuwe kennis, omdat het juist het onjuist gekozen element was dat leidde tot een ‘successituatie’.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan technologische creativiteit van leerlingen, wat inhoudt dat er elementen van vernieuwing worden aangebracht in een bestaande technologie of dat een technologie volledig wordt vervangen door een nieuwe, effectievere.

Elke vorm van technologische creativiteit moet eindigen met een verdediging van het gekozen ontwerp vanuit het oogpunt van effectiviteit en efficiëntie.

Als basis kunnen de volgende kernkennis en -vaardigheden worden aanbevolen, waarop productieve technologische creativiteit kan worden opgebouwd.

Het meest interessante is dat zelfs een niet geheel geslaagd project een positief pedagogisch effect kan hebben.

Zo leidt het systematisch samenwerken tussen docent en leerling tot productieve manieren om informatie te verwerken, verdwijnt de angst voor ‘foute’ antwoorden of beslissingen (omdat fouten geen negatieve beoordeling veroorzaken), en ontstaan er vertrouwensrelaties met de docent die voortdurend aanzet tot creatief denken.