In de schaduw van de globalisering heeft het neoliberalisme zich ontwikkeld tot een ideologisch en economisch regime dat fundamentele democratische structuren ondermijnt. Op mondiaal niveau zijn kapitaalkrachten steeds meer in staat nationale overheden en arbeiders te intimideren, hun wil op te leggen via de dreiging van kapitaalvlucht, verlaging van lonen, en het afschaffen van sociale en milieubeschermingen. Deze verschuiving is niet alleen zichtbaar op wereldschaal, maar heeft ook de binnenlandse politiek in de Verenigde Staten diepgaand beïnvloed. De economische onrust van de jaren '70 creëerde ruimte voor elites om tegenkrachten tegen kapitaal te verzwakken, waarbij globalisering werd benut als een instrument om de balans tussen democratie en kapitaal verder in het voordeel van het laatste te verschuiven. Wat volgde was een beleid dat niet alleen de ongelijkheid verscherpte, maar ook de efficiëntie van de economie aantastte.

Deze beleidsverschuivingen, die hun oorsprong niet uitsluitend vinden in de Republikeinse partij maar daar wel een acceleratie ondervonden sinds Reagan, en nog sterker onder Trump, omvatten deregulering, belastingverlaging voor de rijken, militarisering, privatisering van onderwijs, en een systematische afbraak van publieke goederen. Onder het mom van marktwerking is ‘vulture capitalism’ naar voren getreden als een vernietigend mechanisme: steden als Detroit en gebieden als Puerto Rico werden onderworpen aan gedwongen faillissementen waarbij publieke activa werden geconfisqueerd ten voordele van financiële instellingen. Deze praktijken, gesluierd in de ideologie van marktfundamentalisme, versterken structurele ongelijkheid en versnellen het proces van sociaal verval.

Ongelijkheid, zoals zichtbaar gemaakt door de groeiende kloof tussen arm en rijk, tast niet alleen economische stabiliteit aan, maar vernietigt ook de sociale cohesie. Wanneer gemeenschappelijke waarden zoals empathie en solidariteit vervangen worden door wantrouwen en angst, ontstaat een samenleving waarin het sociaal weefsel rafelt. In een cultuur die geobsedeerd is door consumptie, productiviteit en vervangbaarheid, worden menselijke waarden als compassie en liefde gereduceerd tot bijzaak. Dit neoliberale ethos dringt door tot in persoonlijke relaties, waarin het economische paradigma de norm wordt voor menselijke interactie.

Trumpisme is de ultieme expressie van deze cultuurverschuiving. In zijn politieke stijl en publieke persona komen narcisme, kilte en een verheerlijking van transactie boven relatie samen. De opkomst van Trump is dan ook niet los te zien van het mediatijdperk waarin oppervlakkigheid en spektakel regeren. Televisieprogramma's zoals The Apprentice trivialiseerden politieke en sociale dialoog en maakten van provocatie, vernedering en vijanddenken culturele normen. Dit ‘reality-denken’, waarin winnen koste wat kost wordt verheerlijkt, ondermijnt de waarden van vertrouwen, barmhartigheid en gemeenschap.

De media – in het bijzonder televisie en sociale media – hebben deze verschuiving niet alleen gefaciliteerd maar actief bevorderd. De opkomst van ‘civiele ongeletterdheid’, een toestand waarin opinie de plaats inneemt van geïnformeerde argumentatie, waarin collectief geheugen gewist wordt, heeft geleid tot een politieke cultuur zonder substantie. Het succes van Trump toont aan hoe onwetendheid, emotie en de dreiging van geweld effectiever zijn geworden dan rede, oordeelsvermogen of kritisch debat.

De manipulatie van sociale media tijdens de presidentsverkiezingen van 2016 – via Russische en binnenlandse desinformatiecampagnes – creëerde een semiotisch landschap waarin waarheid werd vervormd en wantrouwen gezaaid. Facebook identificeerde later tienduizenden posts van Russische oorsprong die mogelijk door meer dan 120 miljoen Amerikanen zijn bekeken. Deze digitale oorlogsvoering versterkte niet alleen de ‘civiele ongeletterdheid’, maar legitimeerde ook een politiek van vijandsdenken en cultureel tribalisme.

Toch ligt het probleem dieper dan enkel het medium. Wat hier zichtbaar wordt is de fundamentele uitholling van de democratische ethos, een spirituele implosie waarin spektakel, hebzucht en identitaire manipulatie de plaats hebben ingenomen van wijsheid, empathie en verantwoordelijkheid. Zowel de Republikeinse als de Democratische partijen zijn, zij het op verschillende manieren, medeplichtig aan deze erosie, via hun onderwerping aan groot kapitaal, het militair-industrieel complex en het instrumenteel gebruik van minderheden als symbolen zonder werkelijke structurele verandering.

Trumpisme heeft de witte identiteit geactiveerd als politiek wapen, wat de democratische restanten in de Amerikaanse samenleving verder onder druk zet. Studies tonen aan dat het Amerikaanse politieke systeem steeds meer lijkt op een oligarchie dan op een werkelijke democratie. De illusie van volkssoevereiniteit wordt in stand gehouden door mediaformaten die meer geïnteresseerd zijn in winst dan in waarheid, en door politieke structuren die ideologisch zijn overgenomen door neoliberale rationaliteiten.

Wat hier aan het licht komt, is dat neoliberalisme niet slechts een economisch systeem is, maar een cultureel paradigma dat de sociale en morele structuren van het dagelijks leven herstructureert. Het versmelt politiek, media en economie tot een gesloten circuit waarin alternatieven nauwelijks nog voorstelbaar zijn. In die zin vormt het Trump-tijdperk niet zozeer een anomalie, maar een logische culminatie van decennialange processen waarin empathie werd verruild voor efficiëntie, waarheid voor spektakel, en democratie voor marktdictatuur.

Hoe konden witte studenten het bezit van ‘whiteness’ afleggen om zich aan te sluiten bij de burgerrechtenbeweging?

In de jaren zestig ontstond onder witte studenten die zich aansloten bij de burgerrechtenbeweging een diepgaande bewustwording van hun eigen privileges, die zij begonnen te zien als obstakels voor authentiek burgerschap in een rechtvaardige democratie. Dit proces, dat beschreven wordt als het loslaten van de “possessive investment in whiteness,” was geen oppervlakkige keuze, maar een innerlijke transformatie. Ralph Allen, een witte student die vanwege zijn activisme in de gevangenis belandde, omschreef zijn verandering treffend: van een arrogante, zelfgerichte jonge witte man naar iemand die “menselijk” werd – een begrip dat hij aanvankelijk zelf niet volledig kon bevatten. Deze ontwikkeling illustreert hoe activisme tegen racisme voortkwam uit een morele impuls, maar uiteindelijk leidde tot een politieke visie waarin raciale rechtvaardigheid werd erkend als fundamenteel voor een betere samenleving.

Deze zoektocht naar rechtvaardigheid bood witte studenten een kader dat een ontbrekende schakel vormde tussen gevoelens van vervreemding en historische kansen. Het was een morele en politieke opdracht die hen aansprak en motiveerde. Hun betrokkenheid werd gevoed door het besef van schuld en vervreemding, geworteld in de voordelen van een blanke middenklasselevensstijl die mede mogelijk was gemaakt door programma’s als de FHA en de GI Bill. Dit gaf hen het gevoel dat ze deel uitmaakten van een onderdrukkende groep, wat hen dreef om zich te verzetten tegen dat systeem. In Alice Walkers roman Meridian spreekt het personage Lynne Rabinowitz dit uit: hoewel ze vanuit haar beschermde, blanke omgeving kwam, voelde ze zich moreel verplicht om zich te verzetten tegen de onderdrukking waar zij, bewust of onbewust, deel van uitmaakte.

Voor veel witte zuidelijke studenten die zich bij de beweging aansloten, was hun activisme een voortzetting van hun opvoeding in christelijke socialegospeltradities, waarin rechtvaardigheid en zorg voor de medemens centraal stonden. Deze achtergrond gaf hen een morele basis om zich te verzetten tegen racisme, ook al leidde dit tot conflicten met de blanke machtsstructuren in hun eigen omgeving. Het betekende vaak een herdefiniëring van hun identiteit als blanke Zuidelijken zonder de ideologie van blanke superioriteit, wat ingrijpende persoonlijke en sociale spanningen met zich meebracht.

Voor noordelijke witte studenten, waaronder velen met een joodse of seculiere achtergrond, bood het deelnemen aan de burgerrechtenbeweging een diepere existentiële betekenis. Voor hen was het een daad van morele urgentie, een manier om zin te geven aan hun leven door middel van actie tegen onrecht. Deze activisten brachten soms hun eigen culturele aannames en politieke overtuigingen mee, die in confrontatie kwamen met de realiteit van het racisme in het Zuiden, wat leidde tot groei en verandering in hun denken en handelen.

Het was niet alleen een strijd tegen institutioneel racisme, maar ook een persoonlijke confrontatie met de onzichtbare mantel van ‘whiteness’ en de privileges die daarmee gepaard gingen. Voor velen was het luisteren naar zwarte cultuur, zoals muziek, een eerste stap naar een gevoel van verbondenheid en erkenning van gedeelde menselijkheid. De beweging gaf hen de mogelijkheid om de rol van onderdrukker te verlaten en zich in te zetten voor fundamentele gelijkheid en gerechtigheid.

Deze ontwikkeling laat zien dat raciale rechtvaardigheid niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar ook van zelfreflectie, ontmanteling van eigen vooroordelen en het opofferen van gevestigde privileges. Het proces om “menselijk” te worden in de context van burgerrechtenactivisme was complex en vaak pijnlijk, maar essentieel voor het ontstaan van een inclusievere en rechtvaardiger samenleving.

Het is belangrijk te beseffen dat deze morele transformatie niet losstaat van bredere maatschappelijke structuren. Het aanpakken van racisme vereist niet alleen individuele betrokkenheid, maar ook het begrijpen van hoe diepgewortelde institutionele systemen witte privileges in stand houden. Zonder deze context blijft het activisme fragmentarisch. Bovendien is het cruciaal dat lezers erkennen dat het proces van bewustwording en verandering nooit volledig afgerond is; het vraagt voortdurende inspanning, kritische zelfreflectie en het doorbreken van comfortzones.

Hoe de de-industrialisatie de menselijke ziel raakt: Gender, Rassen en Klassenconflicten in een Verloren Wereld

In de de-industrialiseringsperiode zijn miljoenen Amerikanen getroffen door de afsluiting van fabrieken en het verlies van banen die hen decennialang zekerheid boden. Dit verlies, vaak niet alleen van werk, maar ook van identiteit en zelfrespect, wordt op krachtige wijze verbeeld in het toneelstuk Sweat van Lynn Nottage. Nottage, die haar inspiratie haalde uit gesprekken met mensen die het effect van de de-industrialisatie in hun persoonlijke leven ondervonden, ontdekte een diep gevoel van hulpeloosheid bij de arbeiders, een gevoel dat hun versie van de Amerikaanse droom plotseling uit hun handen werd gerukt.

Nottage beschreef haar ervaringen in een interview met de Los Angeles Times, waarin ze opmerkte dat zij de gevoelens van de witte man in de stad Reading, Pennsylvania, als identiek beschouwde aan die van andere gemarginaliseerde groepen in Amerika. Deze ontdekking raakt de kern van wat Justin Gest in zijn studie van de blanke arbeidersklasse in de de-industrialiseringsstad Youngstown noemt: "minoritisering". Dit fenomeen verwijst naar een gevoel van achteruitgang en verzwakking van de eigen sociale positie, gecombineerd met de overtuiging dat andere etnische groepen voordeel behalen ten koste van hen. Dit perspectief is opvallend herkenbaar in Sweat, waar de spanning tussen verschillende etnische en raciale groepen, evenals tussen mannen en vrouwen, centraal staat.

In het stuk komen de levens van drie vrouwen samen: Tracey, een middelbare witte vrouw van Duitse afkomst, Cynthia, een middelbare Afro-Amerikaanse vrouw, en Jessie, een middelbare Italiaanse-Amerikaanse vrouw. Ze werken in een fictieve fabriek die dreigt te sluiten, wat de kern vormt van hun dagelijks leven. Hun onderlinge vriendschappen worden op de proef gesteld wanneer ze beiden solliciteren naar een leidinggevende functie. Het lijkt aanvankelijk een kans voor verbetering, maar deze kans zet zich om in verraad en een breuk tussen de vrouwen, waarbij zowel persoonlijke conflicten als de bredere sociale structuren die hun lot bepalen, naar voren komen. Tracey beschuldigt Cynthia ervan de fabriek te verraden door de promotie te aanvaarden, terwijl Cynthia haar eigen keuzes verdedigt door te wijzen op de jarenlange onderdrukking en racisme die ze als lijnwerker heeft ervaren.

De structuur van de samenleving zelf, zoals Sennett en Cobb in The Hidden Injuries of Class opmerken, speelt een sleutelrol in het tegen elkaar opzetten van mensen van dezelfde klasse. In plaats van tegen de onderliggende klassenstructuren te vechten, richten de arbeiders zich tegen elkaar, waardoor de systematische ongelijkheid ongemerkt blijft. Cynthia’s promotie naar een leidinggevende functie vertegenwoordigt niet alleen een individuele overlevingsstrategie, maar ook een manier om te ontsnappen aan de voortdurende devaluatie van haar werk en haar identiteit. Echter, zoals blijkt, is het vooruitzicht van een betere toekomst vaak schijnbaar: de fabriek sluit en haar vooruitzichten vervagen, wat haar zowel haar werk als haar eigen waardigheid afneemt.

Een ander personage, Jessie, symboliseert een verloren kans op ontsnapping uit deze cycli van economische en sociale stagnatie. Haar dromen van avontuur en zelfontplooiing, haar verlangen om de wereld te zien en te ontsnappen aan de beperkte mogelijkheden van haar thuisstad, worden langzaam vernietigd door de beperkingen die haar klasse en geslacht haar opleggen. Terwijl haar collega’s worstelen met de verliezen die hen worden aangedaan, worstelt Jessie met de erkenning dat haar dromen van vrijheid nooit werkelijkheid zijn geworden, door omstandigheden die ze niet onder controle had.

De dramatische confrontatie die zich ontvouwt tussen de kinderen van Tracey en Cynthia, Jason en Chris, en hun collega Oscar, maakt de gevolgen van deze sociale en economische spanningen zichtbaar. Het conflict tussen de blanke arbeiders en de immigrant Oscar gaat verder dan persoonlijke wrok. Het reflecteert diepgewortelde angst en onzekerheid over de veranderende demografie van de fabriek, evenals de bredere spanningen die de samenleving verdelen. Jason, die zijn frustraties uit door Oscar aan te vallen, weerspiegelt de groeiende anti-immigranten gevoelens die later een prominente rol zouden spelen in de politieke verschuivingen in de VS. De explosieve confrontatie die hieruit voortkomt, doet denken aan de sociale chaos die kan ontstaan wanneer de lagere klassen zich gedwongen voelen om hun onzekerheden en angsten op andere gemarginaliseerde groepen te projecteren.

Chris, de zoon van Cynthia, heeft echter een ander perspectief: hij gelooft in de mogelijkheid om zijn situatie te verbeteren door middel van onderwijs en een ontsnapping uit de fabriek. Zijn wens om iets meer te bereiken dan de generaties voor hem, komt echter in conflict met de harde realiteit van de klassenstrijd, waarin loyaliteit aan de arbeidersbeweging en de strijd tegen de fabrieksbazen de belangrijkste focus wordt. Hij ziet zich gedwongen een keuze te maken: meedoen aan de staking, of blijven werken om de overlevingskansen van zijn familie te waarborgen.

In dit complexe samenspel van conflicten, aspiraties en identiteiten wordt duidelijk hoe klassen, ras en geslacht met elkaar verweven zijn. De personages in Sweat vechten tegen de systematische onderdrukking die hun bestaan vormt, maar ook tegen de interne verdeeldheid die hen verzwakt. De strijd om overleving, erkenning en respect in een samenleving die hen systematisch in de steek laat, legt de diepe breuken bloot in de Amerikaanse arbeidersklasse.

Het is essentieel te begrijpen dat de de-industrialisatie van de Amerikaanse economie niet alleen economische gevolgen had, maar ook een sociale en culturele implosie veroorzaakte. De arbeidersklasse werd niet alleen economisch ontwricht, maar ook psychologisch en sociaal. Het verlies van werk was vaak gelijk aan het verlies van identiteit en gemeenschap, wat leidde tot gevoelens van frustratie, woede en verlies die generatie na generatie hebben beïnvloed. Wat in Sweat naar voren komt, is de complexe dynamiek van solidariteit en verraad, van persoonlijke opoffering en systeemkritiek, en hoe de maatschappij deze spanningen vaak niet alleen negeert, maar ze in stand houdt door de diepgewortelde sociale structuren die moeilijk te doorbreken zijn.

Hoe blijft het raciale verleden van Amerika het heden structureren?

De schijnbare afstand tussen het verleden van slavernij, segregatie en koloniale verovering enerzijds en de hedendaagse sociale, economische en juridische structuren anderzijds is bedrieglijk. De geschiedenis is geen afgesloten hoofdstuk, maar een voortdurende kracht die doorwerkt in instellingen, ideologieën en collectief bewustzijn. De Amerikaanse samenleving blijft getekend door een structurele verankering van raciale ongelijkheid, geërfd van generaties van wettelijk gelegitimeerde onderdrukking.

De concepten van ‘whiteness’ en raciale hiërarchie functioneren niet enkel als culturele constructen, maar zijn materieel verweven met de economische ordening, de huisvestingsstructuur, het juridisch apparaat en de nationale veiligheidspolitiek. De wetgeving inzake wapenbezit, de reproductie van segregatie door middel van woningprijzen en scholen, de selectieve inzet van federale middelen, en de geïnstitutionaliseerde ongelijkheid in de gezondheidszorg zijn geen losse fenomenen. Ze zijn uitdrukking van een lang historisch proces waarin ‘wit’ zijn verbonden werd met onschuld, eigenaarschap, rationaliteit en staatsgezag.

De zogenaamde ‘hauntings’ — sociale, culturele en juridische verschijningsvormen van het verleden — manifesteren zich in alledaagse praktijken. De geesten van Mississippi zijn niet verdwenen; ze herleven bij elke jury zonder representatie, bij elk rechtszaak waarbij raciale onbalans de uitkomst beïnvloedt, bij elke schietpartij die gerechtvaardigd wordt onder ‘stand-your-ground’-wetten. Het juridische systeem is geen neutrale ruimte, maar een plek waar historische rationales doorwerken in beslissingen over leven, dood en legitimiteit.

In het publieke discours blijven retorieken van kleurloosheid en meritocratie dominant. Ze maskeren de historische context waarbinnen achterstelling ontstond en voortduurt. De sociaaleconomische breuklijnen die vaak als ‘cultureel falen’ van gemeenschappen van kleur worden voorgesteld, zijn in werkelijkheid geworteld in decennia van beleid dat exclusie, segregatie en exploitatie normaliseerde. De GI Bill, die bedoeld was als een universeel middel voor economische vooruitgang, werkte de facto als instrument van witte accumulatie. Zwarte veteranen bleven uitgesloten van hypotheekgaranties en onderwijsfinanciering, een patroon dat zich voortzette via de institutionele vormgeving van de Amerikaanse suburb.

Het geweld van het verleden leeft verder in de normalisering van surveillance en straf, vooral gericht op zwarte en bruine lichamen. Van de schooldiscipline tot de gevangenisindustrie, van de politiepraktijken tot federale databanken — de contouren van de oude raciale orde blijven zichtbaar. Zelfs protestbewegingen die pleiten voor sociale rechtvaardigheid worden vaak gediskwalificeerd als radicaal of bedreigend voor de orde, waarbij de impliciete orde in kwestie een witte suprematie blijft die zichzelf als neutraal en universeel presenteert.

De strijd voor vrijheid en gelijkheid is nooit enkel ideologisch geweest, maar altijd ook een strijd om fysieke ruimtes, middelen, veiligheid en vertegenwoordiging. De Freedom Schools, de Freedom Summer, de Black-led grassroots bewegingen — het zijn geen romantische episodes van verzet, maar uitingen van de structurele noodzaak om tegen een historisch ingebedde onderdrukking in te organiseren. De inzet was en blijft de herverdeling van macht, van narratief, van toekomstperspectief.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat het heden niet losstaat van de geschiedenis; het ís de geschiedenis, geherstructureerd in nieuwe vormen. Begrippen zoals ‘restorative justice’, intersectionaliteit, of de kritiek op het hegemonische witte discours, zijn pogingen om dat verleden te erkennen en de voortzetting ervan te doorbreken. Maar zonder een grondige historische geletterdheid blijven die pogingen fragiel, vatbaar voor coöptatie en herverpakking binnen het dominante kader.

Het erkennen van de geest van het verleden betekent niet enkel het benoemen van fouten, maar het blootleggen van de mechanismen waarmee macht zich in stand houdt, zich vermomt, en zichzelf reproduceert. Alleen dan is er zicht op daadwerkelijke verandering.