In de wereld van 1984, het dystopische meesterwerk van George Orwell, wordt de controle van de Partij over haar onderdanen niet alleen uitgeoefend door fysiek geweld, maar ook door de manipulatie van taal. Het concept van Newspeak, een strikt gecontroleerde en verfijnde taal, speelt een cruciale rol in dit proces. Newspeak is ontworpen om de mogelijkheden van gedachte en interpretatie van de werkelijkheid volledig te beperken. Door de manier waarop mensen de wereld en geschiedenis kunnen begrijpen te ontkrachten, creëert de Partij de basis voor een soort collectief solipsisme, waarbij de onderdanen niet in staat zijn om de werkelijkheid buiten hun eigen geest te vertrouwen.

De essentie van solipsisme, dat idee waarbij een individu ervan overtuigd is dat enkel zijn eigen gedachten en ervaringen de realiteit vormen, wordt in 1984 omgedraaid. Het is niet alleen de individuele geest die de werkelijkheid creëert, maar een collectief – de Partij – die het denksysteem van de mensen volledig beheerst. In een lang gesprek met Winston, de protagonist, legt O’Brien uit dat de Partij niet slechts de fysieke wereld beheerst, maar de perceptie van die wereld. Volgens O’Brien is de werkelijkheid "in de schedel". Zelfs als Winston fysieke bewijzen zou hebben van de werkelijkheid zoals hij zich die herinnert, zou de Partij beweren dat deze bewijzen vervalst zijn. Zo wordt zelfs het geheugen van een individu een object van manipulatie.

De gecontroleerde taal, samen met de fysieke en psychologische marteling, werkt als een krachtig instrument om een ‘gecoördineerd’ solipsisme te creëren, waarbij het individu steeds meer zijn eigen waarnemingen, herinneringen en interpretaties van de wereld in twijfel trekt. O’Brien zegt het duidelijk: “We control matter because we control the mind. Reality is inside the skull. You will learn by degrees, Winston. There is nothing that we could not do.” Door deze strategie van controle over zowel taal als fysieke ervaring, wordt het voor Winston, en de mensen in Oceanië in het algemeen, onmogelijk om een alternatieve waarheid of werkelijkheid voor te stellen.

Dit proces wordt versterkt door de zogenaamde ‘gaslighting’-technieken van de Partij, waarbij de mensen bewust worden misleid over wat ze hebben gezien of zich herinneren. Gaslighting, een psychologisch manipulatiesysteem waarbij iemand in twijfel wordt getrokken over zijn eigen waarnemingen en verstand, is de sleutel tot het succes van de Partij. Dit wordt duidelijk geïllustreerd wanneer Winston in zijn rol bij het Ministerie van Waarheid de opdracht krijgt om historische documenten te herschrijven, zodat ze overeenkomen met de propaganda van de Partij. Wanneer de chocoladebehoeften worden verlaagd van dertig naar twintig gram, wordt Winston, samen met zijn collega’s, gedwongen om de geschiedenis om te schrijven, zelfs wanneer ze de oude documenten en feiten zelf kennen. Zo wordt de realiteit die ze kennen volledig vervormd tot de ‘officiële’ werkelijkheid van de Partij.

Dit gaslighting wordt niet alleen op individueel niveau toegepast, maar op maatschappelijk niveau. Het culmineren van deze manipulatie wordt pijnlijk zichtbaar wanneer Oceanië’s vijand, Eurazië, plotseling niet langer de vijand blijkt te zijn, maar een bondgenoot, terwijl de vroegere bondgenoot, Oost-Azië, ineens de vijand wordt. De mensen worden geconditioneerd om de nieuwe werkelijkheid te accepteren, zelfs wanneer deze in directe tegenspraak is met wat ze voorheen geloofden te zien.

Dit mechanisme van collectief solipsisme is gevaarlijker dan individueel solipsisme. Het is geen kwestie van een persoon die zich afsluit van de buitenwereld, maar van een gehele samenleving die wordt geïsoleerd van haar eigen vermogen om de werkelijkheid op een objectieve manier waar te nemen. Door de Partij wordt de toegang tot feiten en geschiedenis afgesloten, zodat de mensen geen andere referentiepunten hebben dan de door de Partij goedgekeurde versie van de werkelijkheid. In de wereld van 1984 is er geen ruimte voor tegengestelde interpretaties of afwijkende meningen. Het enige wat telt, is wat de Partij zegt dat waar is.

Het gevaar van deze controle is dat de mensen van Oceanië uiteindelijk geen andere manier kennen om de wereld te begrijpen dan de door de Partij opgelegde versie van de werkelijkheid. Ze geloven niet meer in hun eigen herinneringen of waarnemingen. Zelfs als ze zich bewust worden van tegenstrijdigheden, worden ze gedwongen deze te negeren of zichzelf ervan te overtuigen dat ze zich vergissen. Dit veroorzaakt een soort psychologische afmatting, waar zelfs de meest basale menselijke ervaring, zoals het herkennen van een andere persoon of het herinneren van een gebeurtenis, niet meer als betrouwbaar wordt beschouwd.

Naast de manipulatie van taal en geweld speelt ook de constante surveillance van de Partij een rol in het handhaven van deze controle. Het idee dat men altijd bekeken wordt, zelfs in de privéruimte van de geest, zorgt ervoor dat de mensen van Oceanië voortdurend in een staat van onzekerheid verkeren. Dit versterkt het gevoel dat hun gedachten niet werkelijk van henzelf zijn, maar voortdurend gecorrigeerd worden door de autoriteit van de Partij.

Er is een diepgaande link tussen de controle over taal, de herinterpretatie van geschiedenis, en de vernietiging van persoonlijk geheugen en ervaring. De mensen van Oceanië hebben geen toegang tot een onafhankelijke bron van waarheid; ze zijn volledig afhankelijk van de Partij voor hun visie op de wereld. In deze situatie kan verandering alleen plaatsvinden wanneer men de controle over taal en herinnering door de Partij weet te doorbreken. Tot dat moment blijft het collectieve solipsisme, dat door de Partij wordt gecreëerd, de enige mogelijke werkelijkheid.

Hoe verfijnt culturele vertaling onze interacties en de betekenis van communicatie?

In hoofdstuk 1 werd gesteld dat culturele vertaling de samenleving inclusiever kan maken, maar dat het ook kan leiden tot onderdrukking en uitsluiting. Dit werd duidelijk toen de aanvankelijke uitleg niet volledig overeenkwam met onze ervaringen van de wereld, waar onderdrukking nog steeds een realiteit is. Het bleek noodzakelijk om de theorie bij te stellen en haar grenzen te identificeren, wat leidde tot de inhoud van hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 werden tools gepresenteerd die ons zouden moeten helpen om de gedachten van anderen te beïnvloeden en onze ervaringen te verankeren, maar ook hier bleek de benadering niet volledig. De tools die we gebruikten hadden namelijk ook een keerzijde. Het was dus weer nodig om onze uitleg aan te passen, wat leidde tot de vierde hoofdstuk. Dit proces van test en bijstelling bracht ons naar het derde axioma, waarin de nadruk ligt op de verfijning van theorieën en het inzicht dat we niet alles van tevoren kunnen voorspellen. We moeten improviseren op basis van de situaties waarmee we geconfronteerd worden. Dit besef is een essentiële verfijning van de theorieën die in de eerdere hoofdstukken werden gepresenteerd.

De theorieën die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd, bevatten echter ook hun eigen valkuilen. Ze worden bijvoorbeeld vaak alleen benaderd vanuit een conceptueel kader, waarbij de acties die we ondernemen en de ethische waarden die we aan onze interacties hechten, onterecht worden vereenvoudigd. Het idee van ethiek, dat gedurende het boek subtiel aanwezig was, krijgt hier dan ook de nadruk. Communicatie is altijd een proces tussen twee mensen, en elke interactie roept een ethische dimensie op die belangrijk is voor het begrijpen van culturele vertaling. In haar positieve vorm, wanneer culturele vertaling wordt ingezet om de samenleving inclusiever te maken, vraagt deze benadering om een ethische houding, een openheid naar anderen. Als we niet openstaan voor de ander, kunnen we niet daadwerkelijk met die ander communiceren; in plaats daarvan zouden we onze wil aan hen opleggen. Deze vertaling vereist een balans tussen gemeenschappelijke grond vinden en het respecteren van verschillen. Het doel is niet om te zeggen “jij bent precies zoals ik!” als dit ten koste gaat van het erkennen van wezenlijke verschillen die mensen uniek maken.

Wat we vaak vergeten is dat de manier waarop we de wereld begrijpen en communiceren met anderen niet iets is dat we volledig kunnen beheersen. We springen in een relatie en vullen de leemtes in naarmate we verder gaan. Dit is geen gemakkelijke taak. Het blijft immers een feit dat mensen, zelfs wanneer ze tegenovergestelde standpunten innemen, zichzelf vaak als de 'goede' partij zien. We denken vaak dat we de rebellen zijn, terwijl de ander zich als de vijandige macht ziet. Dit geldt ook voor degenen die culturele vertaling gebruiken als middel om onderdrukking te legitimeren. Wat hen onderscheidt van degenen die vertaling gebruiken om inclusie te bevorderen, is de mate van bescheidenheid en de bereidheid om te erkennen dat ze misschien verkeerd zijn.

De vergelijking met Orwell’s 1984 is treffend: de partij daar maakt de a priori aanname dat zij altijd gelijk heeft en gebruikt kracht om haar wil op te leggen. Dit is een houding die ook te vinden is bij de moderne bewegingen die de term “fake news” gebruiken om de ander in een wereld zonder perspectief op te sluiten. Daartegenover staan degenen die, net als de rechter in Brechts gedicht, openstaan voor de mogelijkheid dat hun systeem of zienswijze niet correct is. Deze openheid maakt het verschil tussen macht uitoefenen en daadwerkelijk communiceren.

Als we ons verder verdiepen in de dimensies van culturele vertaling, worden de onderliggende krachten van macht en betekenis steeds duidelijker. Macht beïnvloedt hoe we over dingen praten en welke betekenis we eraan toekennen. De wortels van macht liggen in sociale structuren, maar ook in geschiedenis en de interacties die mensen hebben gehad in kleine en grote groepen. Tegelijkertijd beïnvloedt betekenis ook de manier waarop macht wordt ervaren en uitgeoefend. Deze dynamiek kan zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van de context en de ethische houding van degenen die culturele vertaling toepassen.

In dit licht is het belangrijk te begrijpen dat culturele vertaling niet slechts een instrument is om grenzen te overschrijden of om een universele waarheid te vinden, maar een voortdurende, dynamische interactie die altijd met een zekere bescheidenheid en openheid voor de ander gepaard moet gaan. Het is een proces van gezamenlijke ontdekking, waarin zowel de vertaler als degene die vertaald wordt, voortdurend nieuwe inzichten verwerven en zich aanpassen aan de omstandigheden van het moment.

Wat is theorie en waarom is het belangrijk om theorie te begrijpen en toe te passen?

In het onderwijs over theorie is het belangrijk om te begrijpen dat elke theoreticus een bepaalde vraag probeert te beantwoorden. Soms formuleren zij deze vraag expliciet, maar vaak gebeurt dit op een meer impliciete manier. Het lezen van een tekst zonder deze vraag in gedachten, maakt het moeilijk om de argumenten van de auteur te begrijpen. Wanneer we de onderliggende vraag van de auteur kunnen identificeren, krijgen we inzicht in de antwoorden die zij bieden via de argumenten die zij aandragen. Het stellen van de juiste vragen, het herkennen van argumenten en het beoordelen van de kwaliteit van die argumenten zijn essentiële onderdelen van het leerproces.

Bij het onderwijzen van theorie geef ik mijn studenten vaak drie taken:

  1. Wat zijn de vragen die de auteur probeert te beantwoorden?

  2. Welke argumenten biedt de auteur om deze vragen te beantwoorden?

  3. Welke kritiek kunnen we op de argumenten van de auteur leveren?

De eerste twee taken zijn relatief eenvoudig, maar de derde – het leveren van kritiek – is veel complexer. Critique kan op verschillende manieren tot uiting komen, en het is belangrijk om deze variëteit te begrijpen. Een van de vormen van kritiek is om te wijzen op wat de auteur heeft weggelaten: welke aspecten van de werkelijkheid worden niet behandeld? Daarnaast kan er een externe contradictie zijn, waarbij de argumenten van de auteur niet overeenkomen met onze eigen ervaringen of met observaties uit de wereld om ons heen. Maar de meest interessante kritiek komt vaak uit het ontdekken van interne tegenstrijdigheden: de logica van de auteur kan zichzelf tegen spreken. Het is essentieel om te leren hoe je deze tegenstrijdigheden kunt vinden, al dan niet op het niveau van de tekst zelf, dan wel door het vergelijken van de tekst met je eigen ervaringen.

Deze benadering maakt van theorie iets praktisch en leerbaar, een vorm van ‘technè’, een term die oorspronkelijk uit de Griekse filosofie komt en die we kennen in woorden als techniek en techniek. Theorie wordt hiermee niet slechts iets abstract en theoretisch, maar iets wat we kunnen toepassen en ontwikkelen door middel van oefenen en testen. Theorie is niet een vaststaand gegeven, maar een ambacht. Het is een proces van voortdurende verfijning, waarbij we onze verklaringen van de wereld testen en verbeteren op basis van onze ervaringen.

Theorie is in wezen een poging om onze ervaring van de wereld te verklaren. Deze verklaring is echter nooit perfect en zal altijd bepaalde aspecten van de werkelijkheid missen. Het doel is daarom om deze verklaring steeds verder te verfijnen. Dit proces van verfijning is essentieel, en zoals ik mijn studenten vaak uitleg: theorie is altijd ‘slechte’ theorie, omdat geen enkele verklaring volledig is. De taak van een theoreticus is dus om voortdurend nieuwe en betere theorieën te ontwikkelen, door deze steeds opnieuw te testen en aan te passen.

Er is een belangrijk onderscheid tussen de benadering van theorie in de sociale wetenschappen en de benadering in de geesteswetenschappen. In de sociale wetenschappen wordt theorie vaak beoordeeld op basis van empirisch bewijs en statistische validiteit, maar in de geesteswetenschappen, zoals de communicatie- en cultuurtheorie, is theorie meer een analytische en speculatieve activiteit. Theorie in de geesteswetenschappen is interdisciplinair en biedt een reflexieve kritiek op wat als ‘gezond verstand’ wordt beschouwd. Deze benadering van theorie vereist geen bewijs in de traditionele zin, maar vraagt ons om theorieën te testen en te evalueren door ze af te zetten tegen onze ervaringen.

In het onderwijs probeer ik mijn studenten niet alleen de vaardigheden aan te leren om theorie te begrijpen, maar ook om er zelf actief mee te werken. Theorie is immers niet alleen iets wat we lezen, maar iets wat we doen. We oefenen theorie door het toe te passen op onze eigen ervaringen, en door deze theorieën voortdurend bij te stellen en te verbeteren.

Dit proces van leren en verbeteren is iets wat ik zelf heb ontwikkeld in mijn benadering van onderwijs. Het is een benadering die is ontstaan uit mijn eigen ervaringen als student, en die voortkomt uit het besef dat theoretische teksten vaak moeilijk te begrijpen zijn. In mijn eigen leerproces moest ik vaak werken met vragen, argumenten en kritiek om beter te begrijpen wat de auteurs probeerden te zeggen, en om een dieper inzicht te krijgen in de ideeën die zij uitwerkten. Het is een benadering die niet stopt bij het lezen van een tekst, maar die doorgaat in de praktijk van het ontwikkelen van theorieën en het uitproberen van nieuwe verklaringen van de wereld.

Een ander belangrijk aspect van deze benadering is dat theorie niet slechts een academisch onderwerp is, maar iets wat we in ons dagelijks leven toepassen. Theorie biedt ons niet alleen antwoorden, maar helpt ons ook nieuwe vragen te stellen. De praktische toepassing van theorie maakt dat we de wereld om ons heen beter kunnen begrijpen en dat we onze plaats in deze wereld beter kunnen bepalen. Dit proces van voortdurende verfijning en herziening is essentieel voor een diepgaand begrip van de werkelijkheid.

De praktijk van theorie is niet alleen de taak van de student, maar ook van de docent. Het is een voortdurende uitwisseling van ideeën, waarin zowel de docent als de student leren en groeien. Het ontwikkelen van deze vaardigheden vereist oefening en geduld, maar het is uiteindelijk een proces dat niet alleen ons begrip van de wereld vergroot, maar ook onze vaardigheden in het omgaan met deze wereld verfijnt. Door theorie in de praktijk toe te passen, kunnen we de wereld niet alleen begrijpen, maar ook actief beïnvloeden en veranderen.