De deur ging open met een zachte kraak en een man trad binnen, zijn stem klonk luid en vol energie, alsof hij het volledige gewicht van zijn tijd in zijn woorden wilde leggen. “Mogen we binnenkomen?” vroeg hij, de vraag gedragen door een soort zelfverzekerdheid die niet veel anders was dan het vertrouwen van iemand die zich niet als een buitenstaander voelde, zelfs in de meest vreemde omstandigheden. De man in het bad, een reusachtige figuur met een wilde baard, riep terug, zijn stem een mengeling van kracht en onmiskenbare vrolijkheid: “Aye, kom maar binnen! Er is altijd ruimte voor meer mensen in dit bad!”
Deze onverwachte ontmoeting markeerde het begin van een vreemde, verwarrende conversatie. Phillips, de vreemdeling in deze situatie, voelde zijn hart sneller kloppen van opwinding, maar ook van angst. Wat hoorde hij nu? "God’s teeth? By my troth?" De woorden waren zo verouderd, zo uit een ander tijdperk dat het onmogelijk was om niet te beseffen dat hij zich bevond in de aanwezigheid van iemand die niet van deze tijd was, niet van deze wereld. Het Engels dat de man sprak, was geen Engels dat Phillips kende. Het was een soort puur, sonoor Elizabethaans Engels, met een Ierse invloed die het alledaagse ver voorbij ging. Phillips voelde een vreemde opluchting door zijn ziel stromen. Wat een troost was het om iemand te vinden die, hoewel ver verwijderd van zijn eigen wereld, toch een soortgelijke erfenis van het verleden met zich meedroeg.
De man in het bad, die zichzelf voorstelde als Francis Willoughby, de zoon van Ned Willoughby uit Plymouth, leek geen idee te hebben waar hij zich bevond. Het idee dat hij ver verwijderd was van zijn eigen tijdperk, van het Engeland van Elizabeth de Eerste, leek nog niet eens door hem heen te komen. Voor hem was de wereld zoals hij die kende, alles. Engeland, de zee, de strijd tussen katholieken en protestanten, de schepen die zich voorbereidden voor de strijd tegen de Armada—dit was de wereld waarin hij leefde. Phillips, met zijn kennis van de toekomst, had moeite om deze man zijn werkelijkheid uit te leggen. “We bevinden ons in India,” zei Phillips zachtjes, maar Willoughby leek niet in staat het te begrijpen. Hij geloofde dat hij zich nog steeds in de tijd van Elizabeth de Eerste bevond. Het idee dat hij nu een tijdsprong had gemaakt, duizend jaar in de toekomst, was voor Willoughby volkomen onvoorstelbaar.
“Wat is dit voor een land?” vroeg Willoughby. “Ben ik door duivels meegenomen naar deze plek?” Hij was ervan overtuigd dat het duivels waren die hem hierheen hadden gebracht. De gedachtesprongen van een man die vastzat in zijn eigen tijd, die zich geen voorstelling kon maken van de mogelijkheden van tijd, waren zowel aandoenlijk als tragisch.
Phillips voelde een toenemende verwarring. Hij was zich er pijnlijk van bewust dat Willoughby’s wereld er een was van fysieke strijd, van koningen en koninkrijken, van soldaten en ontdekkingsreizigers, van de strijd tussen katholieken en protestanten. Het was een wereld die volgens Phillips niet alleen ver verwijderd was van de toekomst, maar ook van zijn eigen werkelijkheid, die doordrenkt was van een technologie en een wereldbeeld die Willoughby zich onmogelijk zou kunnen voorstellen. En toch was hij niet alleen; het bleek dat hij niet de enige was die buiten zijn tijd was geworpen. Wat begon als een reis naar de onbekende toekomst, leek langzaam maar zeker een groter mysterie te worden.
De dialoog tussen de twee mannen ging verder, met Phillips die voorzichtig probeerde om Willoughby te laten begrijpen dat zijn tijd voorbij was, dat Elizabeth de Eerste niet meer zou regeren. "Er zal een andere Elizabeth zijn," zei Phillips voorzichtig, "en zij zal regeren over een heel andere wereld, een wereld die jij je niet kunt voorstellen." Willoughby keek hem vol ongeloof aan. “Een tweede Elizabeth? Hoe kan dat? Wat voor soort tovenaar ben jij?” vroeg hij, zich duidelijk niet bewust van het feit dat de tijd, zoals hij die kende, al lang voorbij was.
Maar ondanks de verwarring, ondanks de geestelijke vermoeidheid die Phillips voelde, wist hij één ding zeker: deze man, hoe ver verwijderd van hem in tijd en ruimte, was niet zo verschillend van zichzelf. Beide waren ze gestrande reizigers in een vreemde wereld, beiden gevangen in een tijd die hen niet deelde, maar die ze toch met elkaar deelden. Het idee van de tijd, de kennis van verleden, heden en toekomst, dat allemaal was onbelangrijk geworden. Wat nu telde, was de erkenning van hun gedeelde strijd, de gezamenlijke zoektocht naar een plek om zich thuis te voelen in een wereld die hen had losgelaten.
Het gesprek tussen Phillips en Willoughby ging voort, met steeds meer mysterie en verwarring, totdat Phillips het gevoel kreeg dat zijn pogingen om het verschil in tijd en plaats uit te leggen niet veel meer zouden opleveren. De waarheid leek niet meer van belang. Wat belangrijk was, was dat de tijd van Willoughby, die zo ver verwijderd was van de tijd van Phillips, hen samenbracht in een vreemd lot, en dat dit lot hen ergens naartoe leidde—zelfs als ze nog niet wisten waar dat was.
Kan men echt oud worden, als men eeuwig jong kan blijven?
Charles begreep het eindelijk. Hij wist wat hij werkelijk was: een set van commando’s, reacties, en referenties, aangedreven door een soort kunstmatig lichaam. In zijn tijd noemde men het software. Het was veel geavanceerder dan alles wat ooit bedacht was in de twintigste eeuw, maar dat maakte het nog geen echte mens. Hij was gecreëerd met de reflexen van een mens uit de twintigste eeuw, met de juiste stemmingen, verlangens, irrationele eigenschappen en de juiste soort strijdlust. In wezen was hij een programma, een geavanceerde simulatie die beter dan ooit de mens nabootste.
Hij wist dat hij niet de enige was. Veel van de mensen die hij had ontmoet, waren net zo. Willoughby was een ander voorbeeld, met zijn Elizabethaanse retoriek en trots. Zelfs Y’ang-Yeovil, de hybride man van de vijfentwintigste eeuw, had zijn eigen soort werkelijkheid, net als de rest. Ze waren allemaal geprogrammeerd, allemaal een soort van ‘software’ die een leven leidde. Maar was dat minder echt dan het mens-zijn dat men vroeger kende? Nee, dacht Charles. Zijn werkelijkheid was misschien anders, maar het was echt genoeg.
In Alexandria, waar hij Gioia weer ontmoette, begreep hij dat zij niet hetzelfde was. Ze was echt, maar ze was ook vergankelijk. Haar lichaam zou ouder worden, haar haar zou grijs worden, en haar huid zou rimpelen. Terwijl hij zelf nooit zou veranderen. Dit besef maakte het nog moeilijker voor haar om met hem om te gaan. Haar veroudering was onvermijdelijk, en dat zou haar voor altijd scheiden van hem, een wezen dat altijd jong zou blijven. Toch bood hij haar een uitweg. Ze had de mogelijkheid om zichzelf te redden, om te ontsnappen aan haar veroudering, als ze maar zou begrijpen hoe.
Wat als ze haar lichaam zou kunnen opgeven, net zoals hij zijn oorspronkelijke lichaam had opgegeven? Wat als de technologie die mensen als Charles creëerde, ook in staat was om een ander soort leven te geven aan een mens zoals Gioia? Een leven zonder veroudering, een leven zonder de angst om te sterven. Charles stelde voor dat Gioia zichzelf zou kunnen laten ‘dupliceren’. Ze zou kunnen worden gecreëerd als een construct, een soort virtuele versie van zichzelf die eeuwig jong zou blijven.
De technologie zou haar niet alleen kunnen behouden zoals ze was, maar haar zelfs kunnen verbeteren, haar als het ware onsterfelijk maken in een nieuwe vorm. Als men in staat was om een volledige, overtuigende recreatie van een twintigste-eeuwse man te maken, waarom zou men dan niet in staat zijn om haar te maken zoals ze ooit was, maar zonder de dreiging van ouderdom? Waarom zou zij het niet overwegen?
Gioia weigerde zelfs maar te denken aan de mogelijkheid. Ze vond het absurd. Het idee om haar fysieke lichaam op te geven en zichzelf te transformeren in een construct, leek haar vreemd, zelfs verontrustend. Het was iets dat nooit eerder gedaan was, en zelfs als het zou kunnen, was de gedachte om haar natuurlijke lichaam los te laten, zo'n ingrijpende stap, dat ze het niet durfde aan te nemen. De angst om haar menselijke ervaringen op te geven, om de reacties van anderen te moeten ondergaan, maakte haar terughoudend. In een samenleving die de onsterfelijkheid van haar bewoners als vanzelfsprekend beschouwde, zou haar verlangen naar een ander soort ‘leven’ gezien worden als een zwakte.
Het was moeilijk voor haar om zich voor te stellen dat iemand zou kunnen kiezen voor zo’n radicale verandering, simpelweg om te ontsnappen aan de vergankelijkheid die haar steeds dichterbij leek te komen. Charles probeerde haar te overtuigen, maar de pijn van haar onzekerheid was te groot. Het idee om haar natuurlijk verouderende lichaam achter zich te laten, voelde voor haar als een soort dood, al was het een dood die de voortzetting van haar bestaan zou kunnen waarborgen.
De gedachte om zichzelf te ‘redden’ door haar wezen te transformeren in iets kunstmatigs, iets onsterfelijks, riep vragen op over de aard van het bestaan zelf. Was het belangrijk dat zij haar ‘menselijkheid’ behield, of was de oplossing in de kunstmatige mogelijkheid van onsterfelijkheid te vinden? Wat maakt een leven echt? Is het de ervaring van veroudering en sterven, of is het de mogelijkheid om de tijd zelf te controleren, om deze voor te blijven?
Voor de lezer is het belangrijk om te begrijpen dat de vraag of men ‘echt’ is, altijd in verband staat met de tijd. De angst om te verouderen, de wens om eeuwig jong te blijven, is een universele angst die de menselijke ervaring doordringt. In een toekomst waar technologie in staat is om menselijke ervaringen te repliceren, uit te breiden en zelfs te transformeren, zou men kunnen twijfelen of men nog steeds de essentie van het ‘zelf’ bezit. Het idee om te kiezen voor kunstmatige onsterfelijkheid is niet alleen een technische vraag, maar ook een filosofische: wat maakt het leven de moeite waard? Wat maakt een wezen authentiek?
Wanneer men geconfronteerd wordt met de mogelijkheid om onsterfelijk te worden, zou men zich moeten afvragen of men bereid is om de diepe menselijke ervaringen van verlies, verandering en vergankelijkheid achter te laten. Zou het daadwerkelijk een verrijking zijn om deze menselijke ervaring te vervangen door een eeuwige staat van jongheid, of zou het leiden tot een existentiële leegte? Deze vragen moeten niet alleen worden beantwoord door de personages in het verhaal, maar ook door de lezer zelf, die zich wellicht ook afvraagt hoe het leven zou veranderen in een toekomst waar de tijd niet meer de constante is die we nu kennen.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский