Het behandelen van knieën met een gefixeerde flexie-deformatie blijft een uitdaging, vooral na een totale knieprothese (TKA). De flexie-deformatie, die resulteert in een abnormale buiging van de knie, kan functionele beperkingen veroorzaken en de energie die nodig is voor het lopen aanzienlijk verhogen. Dit heeft vaak negatieve effecten op de patiënttevredenheid en leidt tot postoperatieve complicaties die het succes van de ingreep bedreigen. Het is daarom van cruciaal belang om deze aandoening zorgvuldig te evalueren en te behandelen om de mobiliteit en levenskwaliteit van de patiënt te verbeteren.

Er zijn verschillende graden van flexie-deformatie die zich kunnen voordoen, variërend van mild tot ernstig. Een flexie-deformatie van minder dan 15° kan vaak worden gecorrigeerd met traditionele postero-stabiele (PS) implantaten. Bij matige deformaties, tussen de 15° en 30°, kan een combinatie van chirurgische technieken zoals het snijden van de distale femur, het losmaken van het mediale collaterale ligament (MCL) en de gastrocnemiusspier, en het gebruik van meer geavanceerde implantaten nodig zijn. In gevallen van ernstige deformatie boven de 30° zijn geconstrueerde implantaten noodzakelijk om een adequate stabiliteit en functionaliteit te garanderen.

Het belang van een grondige preoperatieve beoordeling kan niet genoeg benadrukt worden. Het stellen van een chirurgisch plan op basis van de specifieke graad van de deformatie is van vitaal belang om een optimaal resultaat te verkrijgen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de mate van deformatie, maar ook naar de algemene gezondheid van de patiënt, de mate van gewrichtsmobiliteit en de aanwezigheid van andere complicaties zoals artritis of botveranderingen.

In de postoperatieve fase is het essentieel om de knie in volledige extensie te houden. Dit kan worden bereikt door het gebruik van spalken, kniebraces of zelfs gipsverbanden. Het handhaven van de juiste uitlijning helpt niet alleen bij het voorkomen van een terugkerende flexie-deformatie, maar draagt ook bij aan het voorkomen van flexie-instabiliteit, wat het risico op latere complicaties vergroot. Het is bovendien belangrijk om regelmatig follow-uponderzoeken uit te voeren om te verzekeren dat de knie goed geneest en dat er geen secundaire deformaties optreden.

Een andere kritieke overweging bij de behandeling van flexie-deformaties na TKA is het voorkomen van resterende flexie-instabiliteit. Dit kan optreden wanneer de knie onvoldoende stabiliteit heeft, zelfs na het corrigeren van de deformatie. Het gebruik van instabiele of ongeschikte implantaten kan dit probleem verergeren. In deze gevallen kunnen aangepaste chirurgische ingrepen zoals ligamentaire release of het verleggen van botsecties noodzakelijk zijn om een stabiele en functionele knie te herstellen.

Patiënten met een langdurige flexie-deformatie die niet adequaat wordt behandeld, kunnen ook last krijgen van andere complicaties zoals arthrofibrose (een overmatige littekenweefselvorming) of een verhoogd risico op artrose in andere delen van het gewricht. Dit benadrukt het belang van een zorgvuldige, holistische benadering van de behandeling, waarbij niet alleen het verwijderen van de deformatie maar ook het verbeteren van de algehele gewrichtsfunctie centraal staat.

Een belangrijke factor bij het bereiken van een succesvol resultaat na TKA is de keuze van het juiste implantaat. Voor patiënten met een flexie-deformatie kan een conventioneel PS-implantaat mogelijk niet voldoende zijn. Geconstrueerde of gehybrideerde implantaten bieden vaak de extra stabiliteit die nodig is om een succesvolle uitkomst te waarborgen. Het type implantaat dat gekozen wordt, is sterk afhankelijk van de mate van deformatie, de leeftijd van de patiënt, en de algehele gezondheid van het gewricht.

Naast chirurgische ingrepen is het essentieel dat patiënten begrijpen hoe belangrijk revalidatie en fysio-therapie zijn voor het herstelproces. Het bereiken van volledige knie-extensie na een TKA is vaak een langzaam proces dat veel geduld en consistentie vereist. Revalidatie is niet alleen gericht op het verbeteren van de beweeglijkheid, maar ook op het versterken van de omliggende spieren om de stabiliteit van het gewricht op lange termijn te behouden.

De langetermijneffecten van flexie-deformatie na totale knieprotheses moeten ook in overweging worden genomen. Studies hebben aangetoond dat zelfs na succesvolle chirurgie sommige patiënten met een gefixeerde flexie-deformatie suboptimale resultaten kunnen ervaren op het gebied van mobiliteit en tevredenheid. Het is belangrijk voor patiënten om realistische verwachtingen te hebben over het herstelproces en te begrijpen dat, ondanks alle chirurgische vooruitgangen, de resultaten kunnen variëren afhankelijk van de ernst van de deformatie en andere individuele factoren.

Endtext

Wat zijn de belangrijkste oorzaken en behandelingsopties bij de ruptuur van de extensormechanismen na een totale knieprothese?

De ruptuur van het extensormechanisme is een ernstige complicatie die zich kan voordoen tijdens of na een totale knieprothese (TKA). De incidentie varieert tussen 1% en 12%, afhankelijk van verschillende risicofactoren, zoals preoperatieve comorbiditeiten, de techniek die tijdens de operatie wordt gebruikt en het postoperatieve beheer. Ziekten zoals reumatoïde artritis, diabetes mellitus, chronische nierziekte en eerdere knieoperaties verhogen het risico op disfunctie van het extensormechanisme. Een belangrijk punt is dat de knie met beperkte mobiliteit en stijfheid extra aandacht vereist tijdens de operatie, aangezien een onzorgvuldige benadering van de patellapees kan leiden tot rupturen.

Het extensormechanisme van de knie bestaat uit de quadricepspees, de patella en de patellaire pees, die samen zorgen voor de strekking van de knie. De quadricepspees, ongeveer 8 mm dik op zijn insertie in de proximale pool van de patella, versmalt tot de patellaire pees, die de tibiale tuberositeit binnengaat. Deze pezen zijn van cruciaal belang voor de beweging van de knie, vooral bij belasting, zoals tijdens het traplopen of hurken, waar de krachten sterk toenemen.

De werking van het extensormechanisme is essentieel voor de normale gangfunctie. Bij een gezonde knie is de patella de hefboom die de kracht van de quadriceps vergroot, en deze verhoogt het vermogen om het lichaamsgewicht te dragen tijdens de looppatroon. Als het extensormechanisme verstoord raakt, zoals bij een peesruptuur, kan dit leiden tot functieverlies, waarbij de patiënt vaak niet in staat is om de knie actief te strekken.

Er zijn verschillende soorten rupturen van het extensormechanisme. Ze kunnen worden ingedeeld op basis van de locatie van de scheur, de duur na de operatie en het type ruptuur. De meest voorkomende is de quadricepspeesruptuur, die kan variëren van een gedeeltelijke scheur tot een volledige rupture. Gedeeltelijke rupturen kunnen conservatief worden behandeld met een kniebrace of gips voor een periode van 4 tot 6 weken, terwijl volledige rupturen meestal een chirurgische ingreep vereisen.

De behandeling van een quadricepspeesruptuur binnen de eerste drie maanden na TKA kan succesvol zijn met primaire hechting, waarbij het gebruik van end-to-end hechtingstechnieken, zoals de Krackow-hechting, vaak effectief blijkt. Er zijn ook positieve resultaten gerapporteerd van reparatie met trekdraden of hechtingsankers. Bij vertraging in de behandeling, met name wanneer de ruptuur meer dan drie maanden na de operatie optreedt, kunnen de resultaten minder gunstig zijn. Studies hebben aangetoond dat de complicaties bij secundaire reparaties, zoals herruptuur of infectie, aanzienlijk zijn, wat aangeeft dat vroege interventie cruciaal is voor een succesvolle uitkomst.

Een alternatief voor directe hechting van de pees is het gebruik van een polypropyleen mat, zoals Marlex-mesh, voor reconstructie van het extensormechanisme. Deze techniek wordt vooral toegepast bij patiënten die te maken hebben met een verstoorde bloedtoevoer door comorbiditeiten of eerdere operaties. Het mesh wordt in lagen gevouwen om een buisvormige graft te creëren die vervolgens wordt gefixeerd op de tibiale tuberositeit, waarbij cement en schroeven worden gebruikt om de graft op zijn plaats te houden.

Naast de chirurgische technieken is het belangrijk om de factoren te begrijpen die bijdragen aan het falen van de peesreparatie. Bij patiënten met een verstoorde bloedtoevoer of ernstige littekens van eerdere operaties kunnen de resultaten van een directe reparatie variëren. Daarom moeten chirurgische keuzes zorgvuldig worden afgewogen op basis van de algehele gezondheid van de patiënt, het stadium van de peesruptuur en de mate van schade aan de bloedvaten die de pezen van bloed voorzien.

Verder is het belangrijk om de risico's van infecties en instabiliteit in de knie te monitoren na de operatie. In sommige gevallen kan een revisie van de knieprothese nodig zijn, vooral als de patella niet goed wordt uitgelijnd of als er complicaties optreden zoals instabiliteit in een of meer richtingen. Het tijdig behandelen van infecties en het nauwlettend volgen van postoperatieve complicaties zijn van cruciaal belang voor het succes van de behandeling van rupturen van het extensormechanisme.