Er waren momenten waarin de gedachten aan de eenvoud van het dagelijkse leven het zwaarst wogen. Mijn dagen in Omsk waren gevuld met de gebruikelijke gevaren en uitdagingen, maar het was niet de kou of de winterse wind die het meest aansleepte. Het waren de onzichtbare vijanden die overal schuilhielden, klein maar niet minder ongenadig. Lijsten van producten die te koop waren, lange zoektochten naar kruidenmarkten, de bittere geur van de geneeskrachtige kruiden die ik verzamelde – alles werd onderdeel van een ritueel van overleven. Ik herinner me de lange wandelingen door de sneeuw, die me overal brachten. Ik hoopte dat deze inspanning mijn strijd tegen de luizen en vlooien zou verlichten, maar ik voelde dat het iets was dat verder ging dan alleen de fysieke strijd. Er was iets symbolisch aan die zoektocht, aan de eindeloze stapjes die ik zette, alleen om een paar kruidenschelpen in de rivier te werpen.

Ondanks de teleurstelling van die gevechten, hield ik vast aan mijn enige trofee: een stukje zeep. Dit was niet zomaar zeep, maar een zeep die de belofte in zich droeg om hen die de afspraak niet nagekomen waren, te dwingen zich aan de regels te houden. De ironie ervan was dat, ondanks alles, de zeep weinig effect had zonder de juiste handelingen – drie keer per dag gedurende een week, met een fijne kam om de neten uit te kammen. Het gaf me een vreemde reflectie over de menselijke conditie: alles leek een strijd van overleving, niet alleen voor de lichamen, maar ook voor de geesten.

In deze stilte van overleven, terwijl ik mijn gedachten over de zeep liet rusten, kwam een ansichtkaart uit de Verenigde Staten. Bea had haar handschrift vastgehouden tot het laatste, timide in elke letter die ze schreef. Ze had het geprobeerd om mijn situatie in de Sovjetunie te begrijpen, en had zelfs de vraag gesteld of de oorkappen comfortabel waren. Dit eenvoudige gebaar van haar raakte me meer dan ik had verwacht. Ik vond het grappig en misschien wel een beetje tragisch dat de oorkappen, die ik niet eens had gedragen, zo'n speciaal moment uit mijn tijd daar vertegenwoordigde. Mijn aandacht werd echter onmiddellijk afgeleid door een ander geluid. Een stem, bijna onmerkbaar, fluisterde over de zeep. Het was de luis, die mij waarschuwde dat de zeep pas werkte als ik het drie keer per dag gebruikte, gedurende een week. Dit was een harde waarheid, maar ik had geen tijd om hierover na te denken. De geur van de geneeskrachtige kruiden was al sterk genoeg om te verdrijven.

Op mijn weg naar het herstel, begaf ik me naar een schoenmakerij op Grokhovoïstraat. Er stond een grote groep mensen, geduldig wachtend. Siphon, die altijd op zoek was naar verhalen om te delen, vertelde over een oude kalender die niet was vervangen uit bijgeloof. Het was een van de vele momenten van absurditeit en diepere betekenis die ik ervoer, als de dingen die je denkt te begrijpen uiteindelijk onbegrijpelijk blijken te zijn. Daar stond Siphon, met zijn macramé in de hand, die zijn eigen realiteit creëerde, zelfs in de meest banale situaties. Terwijl Siphon zijn verhalen deelde, zoals die van de vreemde gebeurtenissen rond de kalender en de onverklaarbare situaties in de stad, leek de tijd stil te staan. Omsk zelf was net zo vreemd als de verhalen die er verteld werden. Wat mij echter opviel, was niet zozeer de macramé of de verhalen, maar de manier waarop de kleinste details het ritme van het leven beheersten. Het was niet de grootse dingen die de stad definiëerden, maar de onzichtbare en onbenullige aspecten die het meest invloedrijk bleken.

Daarom bevond ik me opnieuw in de leegte van een verlaten lot, waar ik een ander verhaal van Pulex, een andere metgezel in de stad, hoorde. Hij sprak over planten en kruiden, die ondanks hun eenvoud en bitterheid, de oorsprong waren van veel van wat we dagelijks gebruikten. Zijn kennis van de natuur, de wortels van de dingen, was net zo klein maar diepgaand als de verhalen van de luizen en de macramé's. Zelfs in de meest banale momenten leek alles een betekenis te hebben, zelfs als we deze betekenis niet altijd begrepen. Het was alsof het hele universum zich ophield in de details, in de dingen die ons dagelijks omarmen.

Er zijn misschien geen definitieve antwoorden in Omsk, geen sluitende verklaringen voor de ontmoetingen die ik had, maar de betekenis ervan werd duidelijk in de onverwachte ontmoetingen, de subtiele aanwijzingen die ik ontving en de verhalen die zich ontvouwden, zelfs wanneer ze helemaal niet logisch leken. Wat het ook was, of het nu de luizen, de verhalen van Siphon of de ansichtkaart van Bea waren, alles had zijn plaats in het grotere geheel. De uitdaging was om die plaats te herkennen en te begrijpen.

Wat betekent het om te vluchten voor de waarheid?

De ontmoeting was surrealistisch. Dr. Gross stond in gesprek met een macramé, terwijl hij beweerde: "We herdefiniëren het hele concept van waanzin." Het macramé liet een geeuw ontsnappen en antwoordde: “Op D’de zijn er meer dan achtduizend verschillende vormen van Michael Kandel-waanzin, maar vreemd genoeg zijn er minder dan achtduizend inwoners.” Corporal Cimick, die welbekende bedwants, klinkte zijn glas met de moeder van Frumzig. Ze leken goed met elkaar op te schieten, hoewel geen van beiden sprak. Mevrouw Sanders giechelde en leunde voorover om een gefluisterde grap van een groene pompoen te beluisteren. “Oh, dat is vies,” zei ze, terwijl ze er een stuk jonger uitzag dan toen ik haar kende als verpleegster in Rosedale. Donald Duck en Tolya zongen samen bij de piano, terwijl Mr. Bostwick speelde. Het lied was in het Russisch, vol van leven, en klonk op sommige momenten meer als lachen dan zingen. Tolya zwaaide operatisch met zijn armen, en Mr. Bostwick glimlachte trots.

Het was een interessante groep. In een hoek had de verfijnde politierechercheur uit Harare een verhitte politieke discussie met een toekan. “Maar u moet begrijpen,” zei hij, “dat er geen echte proletariaat is in Peru.” De toekan schudde zijn lange snavel in tegenstelling. En een pinguïn, zittend aan een glazen tafel in een andere hoek, leerde de oude Mr. Forbes dammen. Ze waren te verdiept om het voedsel op te merken.

Plotseling klapte iemand in zijn handen en liet de Oht een dansroutine uitvoeren, in een soort chorusline. Mijn vijf tegenstanders, mijn vijf indringers, die de mensheid uiteindelijk vernietigden door demoralizatie, stonden daar, maar dit was nu allemaal voorbij. Ze dansten in perfecte harmonie, en voor de eerste keer zag ik in dat ze eigenlijk allemaal hetzelfde waren. De lasterlijke pompoen was hetzelfde als het esthetische archiefkastje met cameraogen. Het nieuwsgierige klompje touw was niet anders dan de vreemde piramidale chimera die alleen om een plek vroeg om te rusten. En de superstudent met het notitieboekje had een van de anderen kunnen vervangen. Want plotseling begreep ik wat het woord "Oht" betekende. De Oht waren niet op zoek of verzameling, ze waren in feite op de vlucht. Ze waren op de vlucht voor iets binnenin. "Oht" was in feite het reflexief van vluchten in de Bayfi-taal.

Toen ik het object—of beter gezegd, het onderwerp—van dat reflex zag, kon ik ze niet veroordelen. Het was de moeilijkste realiteit van allemaal, en tegelijkertijd de dichtstbijzijnde voor ieder levend wezen in het universum. Alle vlucht ervan was uiteindelijk zinloos. Het glimlachte naar me.

Toen de droom zich begon los te maken, voelde ik me weer in controle. Maar mijn gedachten keerden snel terug naar de realiteit: een snel leeglopende snelweg, de horizon ongehinderd door enig verkeer. Het was alsof alles stil stond. Er was geen chaos, geen tekenen van de nadelen van de wereld. Enkel een gevoel van leegte. De rat die ik eerder had gezien, die ik samen met Frankenstein had geprepareerd, was blijkbaar slechts een klein detail in een groter geheel. De gebeurtenis met de rat had mijn verwachtingen even opgetild, omdat het het idee bracht van een mogelijke redding. Maar toen ik met de rat in gesprek ging, realiseerde ik me dat zelfs deze figuur geen echte antwoorden had.

De vraag die ik aan het hoofd van de rat stelde was simpel: “Bent u van de Conservationisten?” Zijn antwoord was verrassend koud. “We monitoren alleen, rapporteren terug. Er is geen ruimte voor uitzonderingen.” De Conservationalisten, de wezen die de hoop zouden moeten brengen, hadden hun rug al gekeerd. “De wereld is nog steeds hier,” zei de rat. Maar zelfs als dat zo was, was de toekomst duidelijk een onvermijdelijk verloren zaak. De problemen met de Oht, de invasies die altijd in golven kwamen, maakten het onmogelijk om op een eerlijke manier stand te houden. De laatste hoop op redding leek ver te zoeken.

Waarom de Conservationisten niet ingrepen was een raadsel. Zou hun macht hen werkelijk onverschillig maken voor het lot van de mensheid? Als ze niet in staat waren om zich in te zetten voor de redding van de mensen, dan zou het einde onherroepelijk zijn. En met dat besef viel de realiteit weer in, alsof ik mijn grip op de toekomst had verloren. Wat ooit was begonnen als een zoektocht naar een oplossing, was nu slechts een koud, ongevoelig proces geworden.

De vraag blijft: als de Oht werkelijk vluchten voor iets dat hen van binnen verscheurt, wat is dan de onderliggende dreiging? Wat zijn we echt aan het ontvluchten in ons eigen bestaan?