In de hedendaagse klinische praktijk zijn er specifieke richtlijnen en aanbevelingen voor het uitvoeren van borstkankerscreening, gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen uit zowel gerandomiseerde onderzoeken als observationele studies. De American Cancer Society (ACS) heeft bijvoorbeeld richtlijnen opgesteld voor het gebruik van mammografie in combinatie met andere diagnostische technieken, zoals magnetische resonantie beeldvorming (MRI), bij vrouwen met een verhoogd risico op borstkanker. Dit kan het geval zijn bij vrouwen met extreem dichte borsten of bij degenen met een persoonlijke voorgeschiedenis van borstkanker, waaronder ductaal carcinoma in situ (DCIS).

Er zijn ook andere factoren die een rol spelen bij de beslissing om een screening MRI uit te voeren, zoals de levenslange kans op borstkanker, die wordt geschat tussen de 15% en 20% op basis van modellen zoals BRCAPRO, die sterk afhankelijk zijn van de familiegeschiedenis. Verder wordt vrouwen die een eerste-graads familielid hebben met een bekende BRCA1- of BRCA2-mutatie geadviseerd om vroege screenings te ondergaan. In het geval van lobulair carcinoom in situ (LCIS) of atypische lobulaire hyperplasie (ALH) kunnen aanvullende screeningstests zoals MRI ook worden overwogen.

Een van de uitdagingen die radiologen kunnen tegenkomen, is het beheren van axillaire lymfadenopathie, die kan optreden bij patiënten die recent een COVID-19-vaccinatie hebben ontvangen. De aanbevelingen van de Society of Breast Imaging (SBI) adviseren in dergelijke gevallen een follow-up na 12 weken of langer, gezien de veranderde immunologische responsen van het lichaam na vaccinatie. Dit is een belangrijke overweging, omdat dergelijke bevindingen mogelijk als verdacht kunnen worden geïnterpreteerd, terwijl ze in werkelijkheid goedaardig zijn.

Naast de gebruikelijke mammografische beelden en hun evaluatie, is het ook essentieel om aandacht te besteden aan de BI-RADS classificatie (Breast Imaging-Reporting and Data System), die helpt bij het systematisch rapporteren van de resultaten van borstkankeronderzoeken. BI-RADS categorieën zoals 0 (onvolledig) tot 5 (zeer waarschijnlijk kwaadaardig) helpen clinici en radiologen om gepaste vervolgstappen voor de patiënt te bepalen, inclusief het risico op maligniteit en het beleid voor verdere diagnostiek of biopsie.

Er is ook de vraag van het juiste moment voor mammografisch onderzoek bij vrouwen met een verhoogd risico. Vrouwen die drager zijn van een BRCA2-mutatie, bijvoorbeeld, moeten mogelijk al op jongere leeftijd beginnen met screenings, zoals 30 jaar, in plaats van het gangbare 40-jarige startpunt. Dit is een belangrijk aspect van gepersonaliseerde zorg, waarbij de timing van de screening kan helpen bij het vroegtijdig opsporen van borstkanker, vooral bij vrouwen die genetisch predisponeren.

Naast de vaste richtlijnen voor borstkankerscreening, komt er ook steeds meer aandacht voor de toepassing van geavanceerdere beeldvormende technieken, zoals contrastversterkte MRI, vooral voor vrouwen met heterogene of extreem dichte borsten. Dit kan belangrijk zijn voor een betere visualisatie van tumoren die anders misschien niet zichtbaar zouden zijn bij reguliere mammografie. Ook in gevallen van fibromyalgie, waarbij mammografie vaak ongemakkelijk is voor de patiënt, kan MRI een alternatieve methode zijn om de borstkankeropsporing te verbeteren.

In de context van borstonderzoek is het van cruciaal belang om niet alleen de visuele beelden te beoordelen, maar ook de klinische geschiedenis van de patiënt in overweging te nemen. De aanwezigheid van risicofactoren, zoals een familiegeschiedenis van borstkanker, genetische aanleg of eerdere stralingsbehandelingen (zoals bij patiënten die Hodgkin-lymfoom hebben gehad), kan de keuze voor bepaalde onderzoeksmethoden beïnvloeden.

Tot slot is het belangrijk dat radiologen en zorgverleners voortdurend de juiste balans vinden tussen de noodzaak van vroege opsporing van borstkanker en de risico’s van overbehandeling of onnodige biopsieën. Bij BI-RADS 3-laesies, die als "waarschijnlijk goedaardig" worden beschouwd, is het vaak beter om regelmatige follow-ups en aanvullend beeldvormingsonderzoek te doen in plaats van onmiddellijke biopsieën, wat kan helpen om kosten te besparen en de belasting voor de patiënt te verminderen.

Voor oudere vrouwen, zoals die van 82 jaar of ouder, kunnen de richtlijnen voor screeningsvariëren, maar volgens de aanbevelingen van de American College of Radiology (ACR) en de Society of Breast Imaging (SBI) kan het nog steeds gepast zijn om jaarlijkse mammografieën te ondergaan, vooral als de levensverwachting en de algehele gezondheid van de patiënt dit toelaten. Het is echter altijd belangrijk om de beslissing over voortzetting van screenings in overleg met de patiënt en haar zorgteam te nemen.

Wat Zijn Veelvoorkomende Goedaardige Aandoeningen in de Borst en Hoe Worden Ze Geïdentificeerd?

Multifocale borstaandoeningen verwijzen naar de aanwezigheid van meer dan één letsel in een enkel kwadrant van de borst. Wanneer de massa's zich 3 tot 4 cm van elkaar bevinden, vaak aan tegenovergestelde zijden van de borst, kan de behandeling meestal een mastectomie zijn. De belangrijkste contra-indicaties voor bestraling van de hele borst zijn: zwangerschap, eerdere borstbestraling, multicentrische of diffuse ziekte, bindweefselaandoeningen en in sommige gevallen een slecht cosmetisch resultaat (dit laatste als relatieve contra-indicatie). In dergelijke gevallen moeten andere behandelingsopties zorgvuldig overwogen worden om de effectiviteit en het welzijn van de patiënt te waarborgen.

Een galactocele, een vaak voorkomende aandoening bij lacterende of post-lacterende vrouwen, is een focale ophoping van moedermelk. Dit wordt vaak op een mammogram zichtbaar als een massa met lage of gelijke dichtheid en een kenmerkend vet-vloeistofniveau. Bij een echografie varieert de verschijning afhankelijk van de vloeistof- en vaste melkcomponenten, maar het pathognomonische aspect is een vloeistofniveau met vet dat bovenop de galactocele stijgt. De melk/vloeistof is daarentegen laag gelegen. Meestal zullen galactoceles spontaan verdwijnen binnen enkele weken tot maanden. In gevallen van ongemak kan aspiratie worden uitgevoerd, wat meestal therapeutisch is.

Een eenvoudige borstcyste is een vloeistofcollectie met een epitheliale bekleding en komt vaak voor bij vrouwen. Dit is meestal een goedaardige aandoening. Een eenvoudige cyste verschijnt vaak als een ronde, ovale of lobulaire massa op een mammogram, maar zonder echografie is het moeilijk om deze te onderscheiden van een vaste massa. Bij echografie is de massa anechoïsch, wat betekent dat het geen geluid reflecteert, en is er vaak een scherp zichtbare achterwand met versterkte geluidstransmissie erachter. Een eenvoudige borstcyste heeft in de meeste gevallen geen behandeling nodig, maar kan aspiratie vereisen om symptomen te verlichten, vooral als de cyste groot is of ongemak veroorzaakt.

Bij zwangere vrouwen kan borsttumorontwikkeling anders lijken dan bij niet-zwangere vrouwen. Mammografische bevindingen van zwangerschap-gerelateerde borstkanker tonen meestal een massa met of zonder verkalkingen, gevolgd door verkalkingen alleen, of in combinatie met andere bevindingen zoals architecturale vervorming of een diffuse toename van de borstweefsel-dichtheid. Dit maakt het cruciaal om zwangerschap-gerelateerde massa's zorgvuldig te monitoren en de juiste diagnostische beelden te verkrijgen.

Focale fibrose, ook wel fibrose mastopathie genoemd, komt meestal voor bij premenopauzale vrouwen, hoewel het ook kan optreden bij postmenopauzale vrouwen die hormoontherapie ondergaan. Wanneer palpabel, voelt het aan als een stevige massa en op een mammogram kan het een slecht gedefinieerde of goed omtrekbare massa, asymmetrie of architecturale vervorming vertonen. Echografisch wordt vaak een hypoechoïsche massa gezien, die een aanwijzing kan zijn voor fibrose.

Verkalkingen in de axillaire lymfeklieren kunnen verschillende oorzaken hebben, waaronder granulomateuze ziekte of metastasen van borstkanker of eierstokkanker. Een nieuwe ontwikkeling van verkalkingen in de axillaire lymfeklieren moet altijd biopsie ondergaan om metastasen uit te sluiten, aangezien dit kan wijzen op een onderliggende kwaadaardige aandoening.

Bij een MRI van de borst kan een onregelmatige massa met spiculated (stekelige) randen wijzen op een kwaadaardige tumor. Wanneer de morfologie van een massa duidelijke maligne kenmerken vertoont, is een biopsie noodzakelijk, ongeacht of er geen verdachte kinetische curve aanwezig is. Het ontbreken van een kinetische curve sluit een tumor niet uit.

Echografie kan verder helpen bij het identificeren van cysten die zich onder de huid bevinden, bijvoorbeeld een sebaceous cyste of een epidermale inclusiecyste. Deze zijn meestal goedaardig en vereisen in de meeste gevallen geen behandeling, hoewel excisie soms noodzakelijk is bij pijn of als ze toenemen in grootte.

Borst-oedeem kan zowel unilateraal als bilateraal optreden. De oorzaken van bilateraal oedeem omvatten congestief hartfalen, mastitis, nierfalen, of zeldzamere oorzaken zoals tuberculose of syfilis. Unilateraal oedeem kan ook worden veroorzaakt door aandoeningen zoals een abces of inflammatoire kanker, wat een grondige diagnostische evaluatie vereist. Dit onderstreept het belang van vroegtijdige diagnose en de noodzaak voor gedetailleerde beeldvorming en vaak aanvullende tests.

Het is essentieel te begrijpen dat de meeste van deze aandoeningen vaak goedaardig zijn en dat ze op de juiste manier kunnen worden behandeld of zelfs vanzelf verdwijnen. Toch kunnen ze soms onterecht zorgen baren bij patiënten, omdat de eerste indrukken van de symptomen soms op ernstigere aandoeningen kunnen wijzen. Daarom is het cruciaal dat de diagnostische beeldvorming grondig wordt uitgevoerd en dat artsen de patiënt duidelijk uitleggen hoe ze verder moeten gaan met behandeling of observatie, afhankelijk van de aard van de bevindingen.

Wat is de juiste procedure bij mammografische wire-localisatie voor borstbiopsie?

Bij het uitvoeren van een mammografische wire-localisatieprocedure is het essentieel dat elke stap zorgvuldig wordt uitgevoerd om nauwkeurige biopsieresultaten te verkrijgen. Deze procedure wordt vaak gebruikt wanneer een verdachte massa in de borst moet worden geïdentificeerd en geaccessed voor biopsie. Bij gebruik van het hook wire-systeem wordt de draad precies geplaatst om de locatie van de massa te markeren, zodat het chirurgisch kan worden verwijderd.

Het proces begint met het positioneren van het raster over de verdachte laesie. Vervolgens worden de coördinaten van de laesie verkregen door middel van röntgenfoto's, waarna de naald wordt ingebracht om de draad op de juiste locatie te plaatsen. Het is van cruciaal belang dat de naald nauwkeurig wordt gepositioneerd om de massa effectief te markeren zonder overbodige verwondingen aan omliggende weefsels te veroorzaken. De volgende stap is het maken van een orthogonale röntgenfoto om de locatie van de naald in de borst te bevestigen. Als de naald correct gepositioneerd is, wordt de draad ingebracht en wordt de naald verwijderd.

Er zijn enkele veelvoorkomende complicaties en problemen die zich kunnen voordoen tijdens de wire-localisatie. Zo kan het zijn dat de naald niet correct gepositioneerd is, waardoor de chirurg mogelijk terug moet keren naar een mediolaterale view (ML) om de naald opnieuw te plaatsen. Het is ook mogelijk dat de naald iets te diep is of dat er een probleem is met de beeldkwaliteit, wat kan vereisen dat een extra röntgenfoto wordt genomen om de nauwkeurigheid van de naaldplaatsing te controleren.

Daarnaast is het belangrijk dat de afstand van de naaldpunt tot de massa in overweging wordt genomen. Wanneer deze afstand groter is dan verwacht, kan het nodig zijn de naald licht terug te trekken en een extra afbeelding te maken om te bevestigen dat de draad correct is geplaatst.

In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij de diagnose van borstkanker, kan het noodzakelijk zijn om de axilla (oksel) verder te onderzoeken op mogelijke betrokkenheid van lymfeklieren. Als een core-biopsie van de oksel een goedaardige reactie van lymfeklieren vertoont, moet er besloten worden welke aanvullende stappen moeten worden genomen, zoals een sentinel lymfeklierbiopsie of axillaire dissectie, afhankelijk van het stadium van de ziekte en andere klinische bevindingen. Dit toont de noodzaak van een multidisciplinaire aanpak bij borstkanker, waarbij artsen uit verschillende specialismen samenwerken om de beste behandelingsstrategie te bepalen.

Bij het uitvoeren van stereotactisch-geleide borstkankerbiopsieën is het van belang te begrijpen dat postprocedurele mammografie noodzakelijk is om te verifiëren dat de biopsie adequaat werd uitgevoerd en dat er geen complicaties zijn zoals infecties of onvolledige monstername. Specimenradiografie kan ook nuttig zijn om te controleren of het genomen monster representatief is voor de verdachte laesie.

Naast deze technische aspecten is het belangrijk te weten dat er altijd een afweging van risico’s en voordelen moet worden gemaakt, vooral wanneer het gaat om patiënten met specifieke medische achtergronden, zoals diabetes mellitus of nieraandoeningen, bij wie de risico’s van contrastmiddelen tijdens een borst-MRI geëvalueerd moeten worden.

In het geval van borstbiopsieën kunnen complicaties zoals het optreden van pseudoaneurysma’s of verplaatsing van markers optreden. Het is belangrijk dat bij dergelijke complicaties tijdig vervolgonderzoek wordt uitgevoerd om te controleren op bijkomende problemen. Bovendien moeten patiënten goed geïnformeerd worden over mogelijke postoperatieve pijn na de procedure en de juiste pijnstilling, zodat ze adequaat kunnen herstellen.

Ductografie, een procedure die wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van spontane tepeldischarge, kan ook noodzakelijk zijn in gevallen waarbij sprake is van bloederige of serumeuze afscheiding uit een enkele ductus. Het juiste contrastvolume voor ductografie moet strikt worden gecontroleerd om een voldoende beeld van de ductus te verkrijgen zonder overmatige contrastinjectie.

Wanneer een vrouw wordt geconfronteerd met borstkanker tijdens de zwangerschap, moeten de behandelingsopties met de grootste zorg worden overwogen. De timing en aard van de behandeling moeten zodanig zijn dat zowel de gezondheid van de moeder als de baby in de eerste plaats wordt beschermd. Soms kan het noodzakelijk zijn om de behandeling uit te stellen totdat na de bevalling, in andere gevallen kan onmiddellijke chirurgische resectie noodzakelijk zijn.

Patiënten die undergoen core-needle-biopsieën moeten ook regelmatig worden gevolgd, vooral als de resultaten wijzen op stoornissen zoals stromale fibrose of atypische ductale hyperplasie, wat vaak leidt tot aanbevelingen voor verdere biopsieën of een follow-up mammografie.

Het is essentieel dat artsen en patiënten de gedetailleerde stappen van de borstkankerdiagnose en de relevante procedures goed begrijpen om een efficiënte en succesvolle behandeling te waarborgen.

Wat is de invloed van technologische en fysiologische factoren op de kwaliteit van mammografiebeelden?

De techniek van digitale borsttomosynthese (DBT) speelt een steeds grotere rol in de beeldvorming van de borst. DBT verzamelt een reeks van projecties door de borst over een hoekbereik van 15 tot 60 graden, afhankelijk van de fabrikant. Deze projecties worden vervolgens gereconstrueerd om "plannen" door de borst te genereren, waarbij elk plan een ander diepte-niveau van de borst vertegenwoordigt, waarin de anatomie scherp in beeld wordt gebracht. Structuren die zich boven en onder het plan bevinden, worden "vaag" weergegeven in vergelijking met de structuren die zich in het plan bevinden, wat de mogelijkheid vergroot om verschillende zachte weefsels van elkaar te onderscheiden. Het gevolg hiervan is dat veel meer beelden door de radioloog moeten worden beoordeeld, hoewel de winst in diagnostische kwaliteit doorgaans als gerechtvaardigd wordt beschouwd.

De stralingsdosis in DBT-onderzoeken is over het algemeen vergelijkbaar met die van conventionele digitale mammografie (FFDM). Desondanks is er een opmerkelijke beperking in de beeldvorming van microcalcificaties: deze kunnen moeilijker te detecteren zijn, vooral wanneer ze verspreid zijn over verschillende plakken. Een oplossing hiervoor is het creëren van "slabs", waarbij meerdere plakken samen worden gestapeld om een dikker anatomisch gedeelte te creëren, waardoor de calcificaties mogelijk weer binnen hetzelfde beeld vallen. Bewegingsartefacten van de patiënt kunnen ook niet verminderd worden en kunnen zelfs verergeren, aangezien DBT-onderzoeken verschillende projecties over meerdere seconden vereisen.

Daarnaast spelen filters in de röntgenbuis een cruciale rol bij de optimalisatie van het beeld. In mammografie worden meestal filters gebruikt die zowel lage- als hoge-energie fotonen selectief verwijderen. Het resultaat is een transmissiespectrum dat voornamelijk fotonen bevat met een energie tussen 15 en 25 keV, wat ideaal is voor mammografische beelden. Zilver, dat vaak wordt gebruikt als filtermateriaal, heeft een voorkeur voor het dempen van fotonen met lagere energieën (onder de 15 keV), wat de stralingsdosis aan de borst verlaagt. Het filter dempt ook fotonen net boven de K-absorptiegrens van zilver (25,5 keV), wat de beeldkwaliteit ten goede komt. Dit maakt de techniek efficiënter in het verkrijgen van gedetailleerde beelden van de borstweefsels.

De fysiologische variatie in het borstweefsel zelf speelt ook een belangrijke rol bij de beeldvorming. Klierweefsel heeft een hogere lineaire attenuatiecoëfficiënt dan vetweefsel, wat betekent dat röntgenstraling die door gebieden met meer klierweefsel gaat, eerder wordt gedempt. Dit zorgt voor een vermindering van het signaal dat op de detector terechtkomt. In mammografie en algemene radiografie worden de weefsels die meer attenueren (zoals bot) over het algemeen weergegeven met lichtere waarden. Dit is van belang voor het interpreteren van beelden, omdat het verschil in weefselsoort soms kan leiden tot verwarring bij de beoordeling.

Een ander belangrijk fenomeen in de beeldvorming is het zogenaamde "heel effect". Dit effect ontstaat door de zelfattenuatie van de röntgenanode. Röntgenfotonen aan de voorkant van de detector (richting de tepel) hebben een langere weg door de anode dan fotonen die de kant van de borstwand raken. Dit resulteert in een minder aantal fotonen aan de voorkant, wat een niet-uniforme belichting op de detector veroorzaakt. Dit effect wordt echter gecompenseerd door het feit dat de gecomprimeerde borst meestal dikker is aan de kant van de borstwand, waardoor de fotonen daar meer worden gedempt, wat leidt tot een meer uniforme belichting op de detector.

Voor zwangere vrouwen is het belangrijk te begrijpen dat de dosis die het ongeboren kind ontvangt tijdens een screeningsmammografie verwaarloosbaar is (<50 mGy). De gemiddelde klierdosis per mammogram is meestal minder dan de limiet van 3 mGy, die door de Amerikaanse Voedsel- en Geneesmiddelenautoriteit (FDA) en de MQSA-regels wordt gehanteerd. De risico's van orgaanafwijkingen en ernstige mentale retardatie door straling zijn alleen significant bij doses boven de 100 mGy, ver boven de dosis die door mammografie wordt toegediend.

Een ander punt van aandacht is het gebruik van deodoranten en anti-transpiranten die vaak aluminiumzouten bevatten. Deze stoffen hebben een relatief hoog attenuatiecoëfficiënt bij de energieën die in mammografie worden gebruikt, wat kan leiden tot artefacten die de verschijning van microcalcificaties nabootsen. Dit is de reden waarom patiënten geadviseerd wordt geen deodorant of antiperspirant te dragen op de dag van hun mammografie.

Tenslotte speelt de geometrie van de beeldvorming ook een rol in de beeldkwaliteit. Geometrische of brandpuntsblurring neemt toe naarmate objecten verder van de beeldsensor worden verplaatst. In contactmammografie, waarbij de borst dicht bij de sensor wordt geplaatst, is deze vervaging klein, wat bijdraagt aan een hogere ruimtelijke resolutie. In dit geval is de ruimtelijke resolutie primair bepaald door de pixelgrootte van de beeldsensor en niet door de grootte van het brandpunt.

Naast de bovengenoemde technische en fysiologische factoren is het van belang voor de lezer te begrijpen dat de interpretatie van mammografiebeelden een complex proces is waarbij talrijke variabelen een rol spelen. Het gaat niet alleen om de techniek zelf, maar ook om hoe de radioloog de beelden analyseert in combinatie met klinische gegevens. De voortdurende vooruitgang in beeldvormingstechnologie en een beter begrip van de fysiologie van de borst zullen bijdragen aan steeds nauwkeurigere en effectievere screeningsmethoden.

Waarom Deodorantgebruik Voor Mammografie Vermeden Moet Worden

Mammografie is een essentiële diagnostische tool voor het opsporen van borstkanker, maar er zijn verschillende factoren die de kwaliteit van de beelden kunnen beïnvloeden. Eén daarvan is het gebruik van deodorant. Aluminiumverbindingen in deodorant kunnen door hun hoge absorptiecapaciteit, dichtheid en atoomnummer in vergelijking met zacht weefsel calcificaties in de oksels nabootsen. Dit kan leiden tot verwarring bij het interpreteren van mammografische beelden, aangezien de artefacten die door deodorant veroorzaakt worden, lijken op diffuse calcificaties. Het is daarom van groot belang dat patiënten geïnformeerd worden over het vermijden van deodorant vóór een mammografie-examen. Hoewel reinigingsdoekjes veel van de deodorant kunnen verwijderen, is het mogelijk dat ze niet 100% effectief zijn. Dit benadrukt het belang van juiste voorbereiding voor de procedure om verwarring bij de interpretatie van de resultaten te voorkomen.

Bij het interpreteren van mammografische beelden moeten artsen alert zijn op dergelijke artefacten, zodat ze geen foutieve diagnose stellen. In gevallen waar geen hoog-densiteitdeeltjes in de okselregio te zien zijn, kan men concluderen dat eerdere bevindingen waarschijnlijk veroorzaakt zijn door een deodorantartefact, zoals geïllustreerd door een aantal referentiestudies (Lee CI, Lehman CD, Bassett LW, 2018; Shah BA, Fundaro GM, Mandava S, 2015). Het is cruciaal om deze informatie niet alleen aan patiënten over te brengen, maar ook om het in acht te nemen bij de analyse van mammografische beelden.

Daarnaast is het belangrijk te begrijpen dat mammografie-aanbevelingen variëren op basis van leeftijd en gezondheidstoestand. De American College of Radiology (ACR) raadt aan om mammografie te starten vanaf de leeftijd van 40 jaar, en door te gaan zolang de levensverwachting langer is dan 5 tot 7 jaar. Dit kan echter verschillen afhankelijk van persoonlijke voorkeuren en gezondheidsgeschiedenis, zoals aanbevolen door de US Preventive Services Task Force (USPSTF). Bij vrouwen tussen de 40 en 49 jaar moet de beslissing om screening te starten samen met hun zorgverlener genomen worden, met een afweging tussen de mogelijke voordelen en risico’s van vroege detectie.

De methoden voor het verkrijgen van de beste beelden tijdens een mammografie zijn even belangrijk. De positie van de tepel moet in profiel zijn op ten minste één van de beelden, wat vaak extra beelden vereist naast de gebruikelijke CC- en MLO-beelden. Dit is belangrijk voor het verkrijgen van een duidelijk en volledig beeld van de borstweefsels, inclusief het weefsel rondom de tepel en de spieren van de borst. Het is ook essentieel om de pectoralis major spier correct af te beelden, aangezien een verkeerde projectie van deze spier de interpretatie van de beelden kan belemmeren. Correcte beeldtechnieken verbeteren de nauwkeurigheid van de mammografie aanzienlijk.

Een ander belangrijk aspect van mammografie is het tijdig verstrekken van de resultaten aan de patiënt. Volgens de wetgeving van de FDA moeten mammografische instellingen de resultaten binnen 30 dagen na het onderzoek naar de patiënt sturen. Dit geldt ook voor gevallen waarin de resultaten duiden op een mogelijke maligniteit, waarbij het belangrijk is om de patiënt onmiddellijk te informeren over de bevindingen en aanbevolen vervolgstappen. De tijdige communicatie van deze resultaten is van cruciaal belang voor het waarborgen van snelle medische interventie wanneer dat nodig is.

Wat betreft de follow-up van mammografische onderzoeken, is het essentieel om jaarlijks te controleren en ervoor te zorgen dat er geen gevallen verloren gaan. De Mammography Quality Standards Act (MQSA) vereist dat faciliteiten regelmatig follow-up uitvoeren en patiënten bijhouden om ervoor te zorgen dat belangrijke gevallen niet over het hoofd worden gezien. Dit onderstreept het belang van systematische monitoring en opvolging, aangezien het risico bestaat dat sommige gevallen niet de nodige aandacht krijgen als follow-up niet goed wordt uitgevoerd.

Bij het beoordelen van mammografische resultaten is de positieve voorspellende waarde (PPV) van groot belang. PPV1, PPV2 en PPV3 bieden verschillende statistieken die helpen bij het bepalen van de nauwkeurigheid van de mammografie en de kans op een positieve kankerdiagnose. PPV1 geeft aan hoeveel van de positieve screeningsonderzoeken binnen een jaar resulteerden in een kankerdiagnose, terwijl PPV2 betrekking heeft op het percentage van de onderzochte gevallen die tot een biopsie leiden, en PPV3 laat de resultaten van biopsieën zien. Deze statistieken helpen clinici om te begrijpen hoe betrouwbaar de screening is en wanneer verdere diagnostische stappen nodig zijn.

Tot slot is de genetische component van borstkanker ook van groot belang. De BRCA1- en BRCA2-genen, die beide betrokken zijn bij het risico op borstkanker, zijn autosomaal dominant en kunnen een verhoogd risico op borstkanker met zich meebrengen. Degenen die een mutatie in deze genen dragen, hebben een levenslange kans van 50% tot 85% om borstkanker te ontwikkelen, samen met een verhoogd risico op eierstokkanker en andere vormen van kanker, zoals prostaatkanker.

Deze informatie is essentieel voor vrouwen die overwegen genetisch getest te worden en voor diegenen met een familiegeschiedenis van borstkanker. Het begrijpen van deze risicofactoren kan hen helpen bij het maken van geïnformeerde keuzes over hun gezondheid en het al dan niet deelnemen aan vroegtijdige screeningsprogramma’s.