De centrale shuntprocedure is een belangrijke techniek bij de chirurgische behandeling van kinderen met cyanotische aangeboren hartafwijkingen. Deze ingreep is vooral relevant voor patiënten die lijden aan complexe hartafwijkingen, zoals tricuspidale atresie (TA) of andere aandoeningen die het enkelvoudige ventrikel fysiologie omvatten. De procedure heeft als doel het verbeteren van de bloedstroom naar de longen, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de longvaten en het creëren van een basis voor latere chirurgische ingrepen.

De centrale shuntprocedure heeft verscheidene voordelen. Een van de belangrijkste voordelen is dat de techniek effectief is voor jonge kinderen met onvoldoende ontwikkelde longslagaders. Door het voorkomen van verdraaiing van de longslagader kan een gelijkmatige verdeling van het bloed naar beide longen worden gegarandeerd, wat essentieel is voor een gezonde longfunctie. In tegenstelling tot klassieke technieken, zoals de Blalock-Taussig (BT) shunt, is de kans op blokkades van de conduit na de centrale shuntprocedure aanzienlijk lager. Bovendien is de shuntprocedure eenvoudiger te sluiten tijdens radicale operaties, wat de toekomstige chirurgische opties vergemakkelijkt. Het voorkomen van subclaviculair arterieel steal, een complicatie die kan optreden bij andere shuntprocedures, is ook een belangrijk voordeel van de centrale shunt.

Een belangrijk nadeel van deze procedure is de noodzaak om te opereren binnen de pericardiale ruimte, wat kan leiden tot postoperatieve adhesies. Dit verhoogt het risico op verdere complicaties tijdens latere operaties. Verder kan de centrale shuntprocedure niet worden uitgevoerd als de patiënt geen open arteriële ductus of een andere bron van pulmonale bloedstroom heeft, waardoor de toepassing in bepaalde gevallen beperkt is.

De techniek wordt meestal uitgevoerd in gevallen waar de patiënt geen andere mogelijkheden heeft voor adequate bloedtoevoer naar de longen. Het is een voorbereiding voor toekomstige chirurgische correcties, zoals de Fontan-operatie, die bij patiënten met enkelvoudige ventrikels nodig kan zijn. De procedure kan zelfs het nodig zijn voor kinderen met een relatief slechte prognose, aangezien ze de mogelijkheid biedt om de pulmonaire bloedsomloop te ondersteunen zonder al te veel risico’s op complicaties.

In de postoperatieve periode moeten artsen extra voorzichtig zijn met de behandeling van patiënten, vooral met betrekking tot de zuurstofvoorziening en de hemodynamische stabiliteit. Het gebruik van mechanische ventilatie en peritoneale dialyse kan noodzakelijk zijn, vooral bij kinderen die oligurie vertonen of die ernstige ademhalingsproblemen ontwikkelen na de operatie. De patiënt wordt doorgaans de eerste dagen na de operatie zorgvuldig gemonitord in de intensive care, waar ondersteuning van de bloedsomloop en ventilatie cruciaal is voor een positief herstel.

In de preoperatieve fase is het belangrijk om een grondige beoordeling van de patiënt te maken. Dit omvat het controleren van elektrocardiogrammen (ECG), het screenen op luchtweginfecties en het inschatten van de zuurstofbehoefte van de patiënt. Bij kinderen die ouder zijn dan zes maanden wordt vaak midazolam gegeven voor sedatie, terwijl jongere kinderen misschien andere sedativa nodig hebben afhankelijk van hun fysiologische toestand. Anesthesie moet zorgvuldig worden gepland, vooral in gevallen van gemengde anemie of cardiovasculaire instabiliteit. Monitoring van het zuurstofgehalte en de bloeddruk, evenals het gebruik van positieve inotropen, is noodzakelijk om een adequate zuurstofvoorziening te waarborgen en myocardiale ischemie te voorkomen.

Hoewel de centrale shuntprocedure aanzienlijke voordelen biedt voor kinderen met complexe cyanotische hartafwijkingen, moet er nauwlettend op worden toegezien dat de hemodynamische stabiliteit behouden blijft na de ingreep. Wanneer de zuurstofverhouding in het bloed (Qp/Qs) teveel uit balans raakt, kunnen er complicaties optreden die het herstel belemmeren, zoals overmatige pulmonale bloedstroom of onvoldoende bloedcirculatie naar de rest van het lichaam. Het afstemmen van de zuurstofbehoefte en de bloedstroom is essentieel voor het succes van de procedure en het langdurige herstel van de patiënt.

Er is een aanzienlijke kans op postoperatieve complicaties bij deze patiënten, dus het behouden van een balans tussen pulmonale en systemische circulatie blijft een uitdaging. Essentiële aspecten van het herstelproces zijn de controle van de bloedgassen en de continue evaluatie van de hemodynamische toestand van de patiënt.

Hoe Intraoperatief Anesthesiologisch Beheer de Stabiliteit van Kinderen met Hartproblemen kan Waarborgen

In gevallen van ernstige hartproblemen bij kinderen, zoals chronisch hartfalen door obstructie van de rechterventrikel-uitstroom, is de anesthesiologische benadering van cruciaal belang voor het waarborgen van hemodynamische stabiliteit. De perioperatieve zorg begint met een grondige preoperatieve evaluatie, waarbij het doel is om de functie van het rechterhart te behouden en de complicaties te minimaliseren. Dit proces vereist niet alleen nauwkeurige medische monitoring, maar ook het vermijden van factoren die de toestand van het kind zouden kunnen verergeren.

De belangrijkste focus tijdens de inductie van de anesthesie is het minimaliseren van de impact op het hart- en vaatstelsel, in het bijzonder het vermijden van verhoogde pulmonale vasculaire weerstand. Bij kinderen met ernstige hartafwijkingen is het van essentieel belang om de ademhalingsparameters zorgvuldig aan te passen, zodat de bloedgassen op peil blijven. Dit kan worden bereikt door het instellen van een lage positieve eind-expiratoire druk (PEEP) en het handhaven van een optimale zuurstofspanning in het bloed (PaO2) van 100–120 mm Hg, samen met een normale CO2-uitwisseling (ETCO2) tussen de 35–40 mm Hg.

Naast het gebruik van geïnduceerde anesthetica die minimale invloed hebben op de circulatie, zoals etomidate, is het ook noodzakelijk om passende analgetica en sedativa te gebruiken om stress en angst bij het kind te verminderen, wat op zijn beurt het zuurstofverbruik van de hartspier verlaagt. Het gebruik van vasopressoren, zoals norepinefrine, kan tijdens de operatie nuttig zijn om de bloeddruk op peil te houden, vooral na het vrijgeven van de aortoklem. Dit helpt om de coronale doorbloeding en hersenperfusie te verbeteren, cruciaal voor het behoud van de organen in een perioperatieve situatie.

Het risico van ernstige aritmieën is aanzienlijk verhoogd bij kinderen die een secundaire thoracotomie ondergaan na een operatie voor aangeboren hartafwijkingen, zoals de tetralogie van Fallot. In dergelijke gevallen dient een defibrillator en de bijbehorende elektroden klaar te liggen voor onmiddellijke defibrillatie indien nodig. Dit geldt met name voor kinderen met atriumfibrillatie of andere ernstige ritmestoornissen, die het risico op postoperatieve complicaties vergroten.

Postoperatief is het behoud van hemodynamische stabiliteit van het grootste belang. Mechanische ventilatie en vasopressoren blijven vaak noodzakelijk om de circulatie te ondersteunen en de risico's van postoperatief hartfalen te minimaliseren. Het vermijden van pulmonale infecties en atelectase is van groot belang, aangezien deze aandoeningen de pulmonale vasculaire weerstand kunnen verhogen en de belasting van het rechterhart kunnen verergeren. Het gebruik van inotropen en diuretica is vaak vereist om het hart te ondersteunen en overtollig vocht te verwijderen, wat de algehele toestand van het kind ten goede komt.

Bovendien moeten de anesthesiologen alert blijven op de mogelijkheid van hemodynamische instabiliteit na de operatie, waarvoor intensieve zorg en monitoring noodzakelijk zijn. Het gebruik van dialyseapparatuur of extra mechanische ondersteuning kan in sommige gevallen nodig zijn om de circulatie te verbeteren en verdere complicaties te voorkomen.

Na een operatie zoals een rechtsventrikel-pulmonale arterie conduitvervanging, is het essentieel om te zorgen voor een gepersonaliseerd postoperatief zorgplan. De zorgverlening moet continu worden aangepast op basis van het klinische beeld en de respons van het kind op de behandelingen. Het doel blijft het waarborgen van een stabiele hartfunctie en het minimaliseren van risico’s voor orgaanfalen.

Hoe Anesthesie wordt Beheerd bij Kinderen met Dilaterende Cardiomyopathie en Pulmonale Hypertensie

Kinderen met dilaterende cardiomyopathie (DCM) worden vaak gekarakteriseerd door een snelle toename van de contractie van de longslagader en de vergroting van de linker ventrikel of beide ventrikels, met een druk in de ventrikels van 20 mm Hg of meer. De verhoogde weerstand in de longvaten kan een plotselinge toename van de belasting van het rechterhart veroorzaken, wat leidt tot acuut rechterhartfalen door obstructie van de uitstroom van het rechterventrikel en congestie van het veneuze systeem. Tegelijkertijd toont de linker ventrikel vaak symptomen van een lage cardiale output door een plotselinge afname van de bloedretour, wat leidt tot onvoldoende perfusie van het systeem en hypoxie, een situatie die in ernstige gevallen levensbedreigend kan zijn.

De anesthesie voor kinderen met DCM en hartfalen moet gericht zijn op het stabiliseren van de hemodynamica, het verbeteren van de hartpompfunctie en het behouden van de perfusie van vitale organen en hun functie, wat gedurende de gehele perioperatieve periode gehandhaafd moet worden. De preloadreserves bij kinderen met DCM zijn meestal uitgeput en vast, wat betekent dat het slagvolume niet significant kan worden verhoogd door een toename van de preload. Het vermijden van bradycardie is cruciaal, aangezien dit de cardiale output zal verminderen, terwijl tachycardie schade aan de subendocardiale perfusie kan veroorzaken zonder de vullingsdruk van de linker ventrikel te verminderen. Het verbeteren van het myocardiale contractievermogen en het verlagen van de weerstand van de systemische circulatie kan de slagvolumina en de cardiale output verbeteren.

De anesthesiologische benadering van kinderen met DCM vereist een grondige preoperatieve evaluatie. Dit houdt in dat de medische geschiedenis volledig moet worden begrepen, de hartfunctie geëvalueerd moet worden en, indien nodig, de hartfunctie vóór de operatie moet worden verbeterd. Gezien de grote variatie in de ernst van DCM, die kan variëren van mild tot ernstig, moet rekening worden gehouden met het feit dat ernstige gevallen hartfalen, aritmieën of zelfs plotselinge dood kunnen veroorzaken tijdens de perioperatieve periode. In dergelijke gevallen worden anesthetica met minimaal effect op de hartfunctie, zoals midazolam, etomidaat, fentanyl en rocuronium, aanbevolen voor de inductie van anesthesie. Tijdens de onderhoudsfase wordt sevofluraan gebruikt bij een MAC-waarde boven 0,6 om de hemodynamische stabiliteit te behouden en een bevredigende diepte van algemene anesthesie te garanderen door de concentratie van sevofluraan aan te passen.

Naast de basismonitoring, zoals ECG, SpO2, ETCO2, lichaamstemperatuur en urineproductie, is het belangrijk om de arteriële bloeddruk (ABP) continu te monitoren. Er moet een noodplan zijn voor de behandeling van een pulmonale hypertensie crisis (PHC), dat gericht is op het stabiliseren van de longcirculatie en het behandelen van acute complicaties. Bij het optreden van PHC kan zuurstofventilatie, diepere anesthesie en sedatie met pijnstilling, en de toediening van vasodilatatoren zoals iloprost of milrinon via inhalatie of intraveneus noodzakelijk zijn. Het gebruik van spierverslappers en het laag houden van de positieve eind-expiratoire druk (PEEP) zijn essentieel om een adequate zuurstofvoorziening te waarborgen, het uitademingsfase te verlengen en de luchtweggemiddelde druk te verlagen.

Het corrigeren van acidose met natriumbicarbonaat, het handhaven van een sinusritme, het behouden van de normale lichaamstemperatuur en het overwegen van extra-corporele membraanoxygenatie (ECMO) bij ernstige gevallen zijn ook belangrijke overwegingen in het anesthesiebeheer. De perioperatieve complicaties en de mortaliteit kunnen alleen effectief worden voorkomen en verminderd door een nauwkeurige perioperatieve begeleiding en planning.

In sommige gevallen, zoals bij het gebruik van CVP, SVV en andere methoden voor het monitoren van de volumelading, kunnen aanvullende hulpmiddelen nuttig zijn om het bloedvolume en de cardiale functie beter te ondersteunen. Het gebruik van geavanceerde monitoringtechnieken kan het mogelijk maken om veranderingen in de hemodynamiek sneller te detecteren en te reageren, wat cruciaal is voor het voorkomen van ernstige perioperatieve complicaties.

Waarom esketamine een geschikte keuze is voor sedatie bij kinderen met complexe medische aandoeningen

Esketamine, de pure S-enantiomeer van ketamine, wordt steeds vaker gekozen als sedativa in medische procedures vanwege zijn specifieke farmacologische eigenschappen. Het biedt verschillende voordelen, vooral in gevallen waarbij traditionele sedativa niet geschikt of te risicovol zijn. Esketamine heeft een grotere affiniteit voor N-methyl-D-asparaat (NMDA) receptoren en μ-opioïde receptoren, wat het effectiever maakt bij het bereiken van sedatie, amnesie en pijnverlichting dan ketamine zelf, zelfs bij lagere doseringen. Dit maakt het bijzonder waardevol in medische situaties waarbij de balans tussen sedatie, analgetisch effect en veiligheid essentieel is, zoals bij kinderen met ernstige hartproblemen of andere risicovolle aandoeningen.

Bij kinderen kan esketamine zorgen voor een snellere opkomst van sedatie in vergelijking met ketamine, terwijl het tegelijkertijd de hemodynamische stabiliteit bewaart. Dit is belangrijk, aangezien een snelle en veilige herstelfase cruciaal is na ingrepen zoals een verhoogde CT-scan, vooral bij kinderen met complexe anatomische en fysiologische kenmerken. Esketamine heeft bovendien de voorkeur boven andere sedativa omdat het de kans op overmatige sedatie vermindert, wat kan leiden tot ademhalingsproblemen of instabiliteit in de bloedsomloop.

Het gebruik van esketamine moet echter zorgvuldig worden afgewogen, vooral bij kinderen met een geschiedenis van hart- of ademhalingsproblemen. Dit komt omdat sedatie altijd gepaard gaat met een risico op lichte ademhalingsdepressie, wat tot complicaties kan leiden in gevallen van verhoogd risico. De snelle afname van esketamine in het lichaam maakt het echter tot een goede keuze voor situaties waarin een vlotte recovery vereist is.

In gevallen zoals bij kinderen met Tetralogie van Fallot (TOF), een aandoening die gepaard gaat met cyanose, hypoxie en andere complicaties van het hart, vereist sedatie speciale aandacht. Bij deze kinderen is het essentieel om hypoxische episodes te voorkomen, die vaak ontstaan door obstructie van de rechterventrikels of door vernauwing van de pulmonaire klep. Sedatie bij dergelijke patiënten moet uiterst voorzichtig worden uitgevoerd om plotselinge verschijnselen van hypoxie te voorkomen. Dit vraagt om een nauwkeurige monitoring van vitale functies zoals hartslag en zuurstofverzadiging, evenals de voorbereiding op het snelle beheer van mogelijke ademhalingsproblemen.

Een ander belangrijk aspect is het zorgvuldig titreren van de esketamine-dosering via intraveneuze toediening. Dit houdt in dat de dosering langzaam wordt aangepast op basis van de respons van de patiënt, zodat een veilig niveau van sedatie wordt bereikt zonder overmatige depressie van de ademhaling of circulatie. Dit zorgt ervoor dat de sedatie geschikt is voor specifieke medische procedures, zoals het uitvoeren van beeldvormende onderzoeken of het behandelen van ernstige hart- of longafwijkingen.

Hoewel esketamine aanzienlijke voordelen biedt, zoals een snel herstel en minimale respiratoire depressie, zijn er enkele belangrijke overwegingen bij het gebruik ervan. Het kan de bloeddruk en hartslag verhogen, wat mogelijk gunstig kan zijn in situaties waarin een verhoogde doorbloeding nodig is, zoals bij kinderen met ernstige aortaklepinsufficiëntie. Toch is het van cruciaal belang om de juiste balans te vinden, aangezien een te hoge bloeddruk of een te snelle hartslag kan leiden tot overmatig zuurstofverbruik, wat complicaties kan veroorzaken. Daarom moeten artsen altijd rekening houden met de specifieke behoeften van de patiënt en de potentiële risico’s.

Bij het ontslag na sedatie is het essentieel om strikte criteria voor herstel te volgen, zoals het behalen van een Aldrete-score van 10 en het vermogen om zelfstandig te lopen, zoals bij de patiënt in het beschreven geval. Daarnaast is het belangrijk om vervolgzorg te bieden, aangezien residuele effecten van de medicatie mogelijk nog aanwezig kunnen zijn. Dit kan een telefoongesprek 48 uur na de sedatie omvatten om te controleren of er geen complicaties zijn opgetreden.

Naast de farmacologische voordelen van esketamine, moeten zorgverleners zich ook bewust zijn van de psychologische impact van sedatie bij kinderen. Ouders spelen een cruciale rol in het herstelproces, en het verstrekken van duidelijke instructies over zorg na sedatie is essentieel om het vertrouwen te behouden en complicaties te voorkomen. Het is belangrijk dat de ouders begrijpen dat sedatie, hoewel veilig, altijd risico’s met zich meebrengt en dat het opvolgen van de herstelrichtlijnen van groot belang is.

Het Beheer van Aortopulmonale Venster en Perioperatief Beheer bij Kinderen met Ernstige Longinfectie

Het aortopulmonale venster (APW) is een aangeboren hartafwijking die wordt gekarakteriseerd door een grote opening tussen de opstijgende aorta en de hoofd-longslagader. Dit defect ontstaat doordat de spiraalseptum tijdens de embryonale ontwikkeling niet volledig sluit. Het gevolg is een directe verbinding tussen de bloedcirculatie van de systemische en pulmonale circulatie. Bij de geboorte kan dit defect de druk in de longslagader snel verhogen, wat leidt tot een aanzienlijke overbelasting van de pulmonale circulatie. Dit kan op zijn beurt het hart falen veroorzaken bij kinderen met een ongecorrigeerd APW. Het pathofysiologische mechanisme van APW wordt verder verergerd door infecties zoals pneumonie, die zowel de longen als het hart in gevaar brengen.

In de vroege neonatale periode kunnen de symptomen van APW subtiel zijn, met inbegrip van zweten, moeite met voeden, en een trage gewichtstoename. Het gebruik van echocardiografie is essentieel voor het diagnosticeren van het defect en het bepalen van de omvang ervan. Bij deze patiënten is het essentieel om de grootte en locatie van het aortopulmonale defect zorgvuldig in kaart te brengen om de juiste behandeling te plannen. De hemodynamische effecten van APW zijn vaak vergelijkbaar met die van een persistente arteriële stam, maar meestal ernstiger, wat leidt tot een verschuiving van een links-rechts shunt naar een bidirectionele shunt, wat cyanose kan veroorzaken.

De perioperatieve zorg voor kinderen met een ernstig aortopulmonaal venster en bijkomende longinfecties vereist nauwkeurige monitoring van de pulmonale circulatie en het zuurstofniveau. Bij deze patiënten is het van cruciaal belang om het pulmonale bloedvolume te reguleren door middel van mechanische ventilatie en medicatie. Het gebruik van prostacyclines en andere vasopressoren kan helpen de pulmonale hypertensie te verminderen en het zuurstofverbruik in de weefsels te verbeteren. Er moet echter voorzichtigheid worden betracht bij het gebruik van hoge doses van cardiotonica, omdat dit de postoperatieve complicaties kan verergeren, waaronder pulmonaire hypertensie en hartfalen.

Tijdens de operatie moeten zorgverleners zich bewust zijn van de veranderingen in de zuurstofsaturatie van het bloed, vooral in de gemengde veneuze zuurstofsaturatie (SvO2) en cerebrale zuurstofsaturatie (rScO2). De controle van rScO2 is cruciaal om een adequate bloeddoorstroming naar de hersenen te waarborgen, aangezien de hersenen het meest kwetsbaar zijn voor zuurstoftekort. Het handhaven van een optimale zuurstofvoorziening naar de hersenen kan neurologische complicaties minimaliseren en de algehele postoperatieve resultaten verbeteren. Tegelijkertijd moet de balans tussen de systemische en pulmonale circulatie nauwlettend worden gevolgd, wat kan worden gedaan door de verhouding van zuurstofverzadiging in arterieel, veneus en pulmonaal bloed te monitoren.

Patiënten met APW kunnen ook risicofactoren hebben die hun herstel bemoeilijken, zoals lage immuniteit bij kinderen met aangeboren hartafwijkingen, wat hen vatbaarder maakt voor infecties. De combinatie van pulmonale hypertensie en ernstige pneumonie kan het herstel verder belemmeren door een verhoogde risico op longatelecstase, longcollaps of pulmonale oedeem. Daarom is het essentieel om pneumonie zo snel mogelijk te behandelen, zelfs als de behandeling complex is door de reeds bestaande hartproblemen.

De perioperatieve strategie omvat het handhaven van een fysiologische balans tussen de systemische en pulmonale circulatie, waarbij het doel is om de zuurstoftoevoer naar vitale organen te optimaliseren. Dit kan onder andere worden bereikt door het reguleren van de ademhaling, het gebruik van lage zuurstofniveaus en het behouden van een normale pH. Het monitoren van gemengde veneuze zuurstofsaturatie en cerebrale zuurstofsaturatie biedt belangrijke inzichten in de effectiviteit van de circulatoire strategieën en helpt het behandelplan te sturen.

Het gebruik van medicatie zoals positieve inotropen kan soms noodzakelijk zijn om de hartfunctie te ondersteunen, vooral bij oudere kinderen die mogelijk lijden aan langdurige pulmonale circulatoire overbelasting. Het is van groot belang om de mogelijkheid van een pulmonale hypertensieve crisis te vermijden door het juiste evenwicht in de pulmonale en systemische circulatie te handhaven.

In gevallen van ernstige longinfecties moeten artsen extra aandacht besteden aan de behandeling van het pulmonale weefsel en het voorkomen van verdere schade aan de longen, wat een verergering van het klinische beeld zou kunnen veroorzaken. Dit vraagt om een holistische benadering van het beheer van APW, waarbij zowel de hart- als longfunctie in ogenschouw worden genomen, naast het beheer van infecties en het stabiliseren van het zuurstofniveau.