Het lijkt vanzelfsprekend om te beginnen met een definitie, dus laten we dat ook doen. Oxford Dictionaries benoemde ‘post-truth’ als het Woord van het Jaar, met de volgende omschrijving: het verwijst naar situaties waarbij objectieve feiten minder invloed hebben op de publieke opinie dan oproepen tot emotie en persoonlijke overtuiging. De opkomst van sociale media als nieuwsbron en het groeiende wantrouwen in de feiten die door gevestigde instituten worden gepresenteerd, hebben dit concept langzaam maar zeker de cultuur in gesluierd. Dit nieuwe begrip leek nodig om iets te benoemen dat al een tijd speelde, maar pas nu herkenbaar werd in taal en maatschappij. Maar wat betekent het nu precies om in een tijd van ‘post-truth’ te leven, en hoe verschilt dit van de manier waarop we altijd met feiten en waarheid zijn omgegaan?

In wezen is post-truth een verschijnsel dat verder gaat dan de simpele vervaging van de grenzen tussen feit en fictie. Het heeft te maken met de retoriek rondom waarheid, en hoe mensen vaak eerder geneigd zijn om te geloven in subjectieve overtuigingen dan in objectieve feiten. In deze context wordt politiek niet meer uitsluitend gestuurd door een rationeel debat gebaseerd op feiten, maar door verhalen die inspelen op emoties, angsten en persoonlijke overtuigingen. De opkomst van post-truth heeft ons dwingend geconfronteerd met de vraag: hoe hebben we ons verhaal over de waarheid zo verkwanseld?

Eén van de meest symbolische uitdrukkingen van post-truth denken is een uitspraak van de Britse politicus Michael Gove. Toen hem gevraagd werd om economen te noemen die het vertrek van Groot-Brittannië uit de Europese Unie steunden, antwoordde hij met: ‘Mensen in dit land hebben genoeg van experts.’ Deze opmerking kwam na de wereldwijde financiële crisis van 2008, die de autoriteit van het economische establishment zwaar had aangetast. Als de feiten al niet betrouwbaar blijken, wat zegt dat dan nog over de rol van experts in het politieke discours?

Emotie wint het van feiten. Aaron Banks, medeoprichter van de Leave.EU-campagne, maakte duidelijk dat het gebruik van feiten in de Brexit-campagne geen effect had: ‘Je moet je mensen emotioneel raken.’ Dit benadrukt een andere dimensie van post-truth. Terwijl feiten de wereld kunnen verklaren, wordt politiek vaak meer gedreven door wat mensen voelen dan door wat ze weten. Dit is niet alleen relevant voor de Brexit, maar geldt ook voor de manier waarop verkiezingscampagnes wereldwijd worden gevoerd.

In de moderne politiek draait het niet alleen om het vinden van de waarheid, maar ook om het creëren van overtuigende verhalen die mensen in hun emoties aanspreken. Dit komt naar voren in uitspraken van politieke figuren zoals de voormalige voorzitter van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, Newt Gingrich, die in 2016 weigerde in te zien dat het aantal gewelddadige misdaden in de VS was afgenomen. Gingrich bleef vasthouden aan de ervaring van de mensen, die zich ‘onveiliger dan ooit’ voelden. Dit wijst op een cruciaal punt: feiten kunnen niet altijd de emoties van een samenleving overnemen. Wat mensen voelen, is vaak sterker dan wat ze weten.

Wat we leren uit deze voorbeelden is dat de scheiding tussen feiten en emoties steeds vager wordt. We leven in een tijd waarin emotionele verhalen en persoonlijke overtuigingen steeds meer invloed hebben op het politieke debat, zelfs wanneer ze haaks staan op de feitelijke werkelijkheid. Wat belangrijk is, is niet alleen het herkennen van deze verschuiving in politieke retoriek, maar ook het begrijpen van de diepere implicaties voor onze democratische structuren. Post-truth biedt politici de mogelijkheid om verhalen te vormen die meer resoneren met de gevoelens van mensen dan met de objectieve waarheid.

Naast het feit dat het belangrijk is om post-truth als een retorisch instrument te begrijpen, is het eveneens essentieel om te beseffen dat het gebruik van emotie in de politiek geen nieuwe strategie is. Het is eerder een versnelling van een lang bestaande trend waarbij leiders verhalen gebruiken die zijn afgestemd op de psychologische en emotionele behoeften van hun kiezers. Wat post-truth kenmerkt, is niet de opkomst van emotie in de politiek, maar de afname van vertrouwen in de objectieve waarheid. Het gebruik van deze tactieken in politieke campagnes vereist een nieuwe benadering van de manier waarop we verhalen interpreteren en de ethiek van politiek bedrijven.

In een wereld waar feiten voortdurend ter discussie worden gesteld, is het belangrijk dat burgers leren om kritischer om te gaan met de informatie die ze ontvangen. Het onderscheid tussen feit en fictie wordt steeds moeilijker te maken, en de vraag wat 'waar' is, is niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Het vermogen om te onderscheiden tussen feitelijke verslaggeving en emotioneel geladen retoriek zal van cruciaal belang zijn voor de toekomst van onze democratieën. Wanneer mensen zich steeds meer laten leiden door wat ze voelen in plaats van wat ze weten, komt het aan op de kunst van politieke vertelling. De verhalen die we onszelf vertellen, zijn niet neutraal; ze vormen de samenleving en bepalen de politieke toekomst.

Wat is de rol van narratief in het tijdperk van post-truth en politieke manipulatie?

In een tijdperk waarin de grenzen tussen feit en fictie steeds vager worden, is het narratief niet slechts een stijlmiddel of een literaire vorm, maar een politiek wapen. De structuur van verhalen – hun plot, protagonist, en emotionele lading – is diep verankerd in hoe mensen informatie verwerken, hoe ze waarheid construeren en hoe ze ideologische posities innemen. Narratief is niet louter een manier om gebeurtenissen te ordenen; het is een mechanisme dat overtuigt, mobiliseert, en radicaliseert.

De invloed van klassieke narratieve archetypes zoals de queeste of het ‘overcoming the monster’-motief is niet beperkt tot romans of films. Politici worden zorgvuldig gepositioneerd als helden in strijd tegen corrupte elites, als martelaren van een partijdige pers, of als redelijke mensen omringd door hysterie. Deze framing – vaak ondersteund door visuele metaforen, gesimplificeerde antagonisten en gemythologiseerde oorsprongsverhalen – vervangt analytische argumentatie door dramatische logica. Wanneer een politicus zichzelf presenteert als protagonist binnen een existentieel conflict, wordt oppositie automatisch als antagonist gecodeerd.

Binnen deze structuur speelt de emotie een centrale rol. Emotie is niet de vijand van rationaliteit, zoals traditioneel werd gedacht, maar de infrastructuur waarlangs betekenis en overtuiging zich verspreiden. Het zogenaamde 'illusory truth effect' – waarbij herhaling geloofwaardigheid suggereert – is geen psychologische voetnoot, maar het fundament van hedendaagse propaganda. Herhaling, gecombineerd met strategisch gekozen metaforen, creëert een epistemologisch vacuüm waarin ‘alternatieve feiten’ floreren.

Populistische bewegingen hebben dit intuïtief begrepen. Ze articuleren eenvoudige, emotioneel geladen verhalen waarin ‘het volk’ – een ambigu, maar krachtig concept – centraal staat. Door het mobiliseren van begrippen als nationale soevereiniteit, culturele zuiverheid of economische herverdeling, bieden ze een verhaalstructuur die lijkt op klassieke sprookjes of Hollywoodfilms: herkenbare helden, duidelijke schurken, een crescendo van conflict, en de belofte van catharsis. Het narratief is hier geen bijzaak, maar de kern van hun legitimiteit.

Tegelijkertijd is het post-truth tijdperk geen louter product van politieke machinaties. Het is ook het resultaat van epistemologische erosie: een afbrokkeling van vertrouwen in traditionele bronnen van kennis, zoals wetenschap, journalistiek en academie. Deze erosie is structureel versterkt door de digitalisering van communicatie en de mediatizering van politiek. Sociale netwerken versterken de performatieve dimensie van politiek, waarbij zichtbaarheid en deelbaarheid belangrijker worden dan validiteit of expertise. Politici worden acteurs in een continu spektakel, waarbij waarheid wordt vervangen door geloofwaardigheid, en geloofwaardigheid door affectieve resonantie.

Narratieven als “fake news”, “enemies of the people” en “deep state” zijn niet alleen beschuldigingen – het zijn plotpunten. Ze activeren bestaande culturele scripts en plaatsen het publiek in een dramaturgische positie: als slachtoffer, als medestrijder, of als scepticus die eindelijk ‘wakker’ is. Zo ontstaat een hermeneutiek van wantrouwen, waarbij zelfs de pogingen tot fact-checking worden ingelijfd in het complotnarratief zelf. De ironie is dat zelfs anti-leugens discoursen narratieve structuur aannemen – en daarmee, onbedoeld, het spel meespelen.

Belangrijk in deze context is de rol van wat Arthur Miller ooit omschreef als de “politicus als dramatisch protagonist”. Niet alleen wordt de politicus bekeken door de lens van karakterontwikkeling – zwaktes, offers, transformatie – maar wordt politiek zelf gereconstrueerd als een vertelling waarin er geen plaats is voor complexiteit of ambiguïteit. In plaats van deliberatie, krijgen we confrontatie; in plaats van beleidsdiscussie, morele strijd.

Wat hierbij essentieel is om te begrijpen, is dat wie het verhaal beheerst, ook de interpretatie van de werkelijkheid beheerst. Politieke macht is vandaag niet alleen het vermogen om wetten te maken, maar vooral het vermogen om narratieven te definiëren. In die zin is narratief de nieuwe realiteit – niet als illusie, maar als vormgevende kracht van betekenis, identiteit, en waarheid.

De lezer dient daarom alert te zijn op de vorm, niet enkel de inhoud, van wat hem wordt verteld. Wie spreekt? Vanuit welke rol? Met welk plot? Het herkennen van deze structuren is geen academische luxe, maar een democratische noodzaak.