De verkiezingen van 2016 in de Verenigde Staten toonden een duidelijke verandering in de politieke voorkeuren van blanke kiezers, waarbij het onderwijsniveau een cruciale rol bleek te spelen. Donald Trump behaalde opmerkelijke winst onder blanke, werkende klasse kiezers, met name in staten als Iowa, waar hij niet alleen blanke kiezers zonder universitaire opleiding overtuigde (58% tegen 38% voor Clinton), maar ook een meerderheid behaalde onder blanken met een universitaire opleiding (49% tegen 44%). Deze ontwikkeling leidde tot winst in regio’s die decennialang Democratisch waren, wat duidt op een verschuiving in de traditionele kiezersbasis.

Deze verandering kan worden begrepen binnen het bredere kader van de relatie tussen ras, onderwijs en partijdige identificatie, vooral sinds het presidentschap van Obama. Onderzoek laat zien dat de Democratische Partij steeds aantrekkelijker is geworden voor niet-blanke kiezers en voor blanke kiezers met een hoger opleidingsniveau. Daarentegen zijn blanke Amerikanen zonder collegegraad in toenemende mate geneigd zich te identificeren met de Republikeinse Partij. Dit patroon wordt vooral gedreven door opvattingen over ras. Witte Amerikanen met een hogere opleiding hebben doorgaans positievere houdingen tegenover raciale en etnische minderheden, waardoor de liberale en inclusieve beleidsstandpunten van de Democraten hen aanspreken. Daarentegen is de houding van minder geschoolde blanke kiezers tegenover minderheden vaak minder positief, wat hen meer richting de Republikeinse Partij drijft.

Het belang van de werkende klasse wordt bovendien versterkt door demografische factoren. In swing states zoals Iowa vormen blanke, werkende klasse kiezers een groot aandeel van de bevolking en van het electoraat. In Iowa bijvoorbeeld maakte de niet-Spaanse blanke bevolking in 2016 87% van de totale bevolking uit en 94% van de geregistreerde kiezers. Ongeveer 28,3% van deze groep had een bachelor’s degree of hoger behaald, wat betekent dat de meerderheid geen universitaire opleiding heeft afgerond. Dit overgewicht van blanke, werkende klasse kiezers in cruciale staten geeft de Republikeinen structurele voordelen, vooral binnen het systeem van het Electoral College.

De economische dimensie van deze verschuivingen mag niet worden onderschat. Terwijl economische problemen centraal stonden in het verkiezingsdebat, was het niet zozeer directe economische tegenspoed die Trump’s aanhang dreef, maar vooral economische angst over de toekomst. Kiezers die onzeker waren over hun baanvooruitzichten en de stabiliteit van hun inkomen gaven eerder hun stem aan Trump, ongeacht hun huidige financiële situatie. Uit analyses blijkt dat krimpende werkgelegenheid in de maakindustrie en een dalende koopkracht correleerden met verhoogde steun voor Trump op lokaal niveau.

Onderwijsniveau fungeert hierbij als een belangrijke indicator en proxy voor deze economische en culturele onzekerheden. Regio’s met een hoger aandeel hoogopgeleide inwoners tonen minder steun voor Trump, terwijl gebieden met een lager opleidingsniveau vaker de Republikeinse kandidaat steunden. Dit verband wordt versterkt door de afname van banen in de maakindustrie en het dalen van het reëel besteedbaar inkomen, wat de economische angst van veel blanke, werkende klasse kiezers onderstreept.

Naast onderwijs en economische factoren speelde ook raciale identiteit een belangrijke rol. De campagne in 2016 bracht scherpere discussies over ras en etniciteit met zich mee, waarbij de houding van kiezers ten aanzien van minderheden en immigranten een bepalende factor was in hun stemgedrag. De Democratische Partij bleef aantrekkelijk voor raciale en etnische minderheden, terwijl de retoriek van de Republikeinse Partij over immigratie en cultuur de steun onder minderheidsgroepen beperkt hield.

Naast de beschreven demografische en economische factoren is het belangrijk te beseffen dat de verschuiving in het kiesgedrag niet alleen gaat over momentopnamen of economische status, maar ook over diepere culturele en identitaire veranderingen binnen de Amerikaanse samenleving. De groeiende kloof tussen hoger en lager opgeleide blanke kiezers weerspiegelt bredere maatschappelijke spanningen over globalisering, culturele verandering en de rol van de overheid. Dit impliceert dat politieke strategieën die alleen focussen op economische factoren tekortschieten zonder aandacht voor deze culturele dimensies. Het begrijpen van deze complexe dynamiek is essentieel voor het doorgronden van de hedendaagse politieke verhoudingen in de Verenigde Staten.

Hoe verklaren we het enthousiasmeverschil en stemgedrag in Iowa tijdens recente Amerikaanse verkiezingen?

Het enthousiasmeverschil onder kiezers speelt een cruciale rol in de dynamiek van de verkiezingen in Iowa. Met name in de context van de presidentsverkiezingen van 2016 en 2020 werd duidelijk hoe sterk dit fenomeen invloed kan hebben op de uiteindelijke uitkomst. Diverse factoren dragen bij aan het ontstaan van een dergelijke kloof, waaronder antipathie tegenover bepaalde kandidaten, de mate van organisatie binnen campagnes, en de demografische en geografische kenmerken van de kiezersbasis.

In Iowa, een staat die vaak wordt gezien als de graadmeter voor nationale trends, is het enthousiasmeverschil zichtbaar in de steun voor kandidaten zoals Donald Trump en Hillary Clinton. Trump wist in 2016 aanzienlijke overperformance te realiseren in vooral de westelijke en rurale gebieden van Iowa, waar economische angst en zorgen over identiteit een sterke invloed hadden op het stemgedrag. Deze regio’s toonden een duidelijke voorkeur voor zijn campagneboodschap, die zich richtte op het terugwinnen van economische voorspoed en het versterken van de nationale identiteit, hetgeen aansloot bij de bezorgdheden van de witte, werkende klasse.

De rurale-urbane scheidslijn blijkt een terugkerend thema in Iowa. Terwijl stedelijke gebieden vaker een voorkeur tonen voor Democratische kandidaten, is het in de landelijke gebieden juist de Republikeinse boodschap die weerklank vindt. Dit patroon wordt versterkt door verschillen in opleidingsniveau en economische omstandigheden, waarbij lager opgeleide kiezers en mensen uit economisch kwetsbare sectoren vaker geneigd zijn om zich aan te sluiten bij Trump. Het enthousiasme onder deze groepen werd mede gevoed door campagnestrategieën die inspeelden op gevoelens van culturele dreiging en economische onzekerheid.

Antipathie tegenover Hillary Clinton, versterkt door negatieve framing zoals de term ‘Crooked Hillary’ en incidenten zoals de Comey Letter, droeg eveneens bij aan het enthousiasmeverschil. De geringe enthousiasme voor Clinton, vergeleken met de mobilisatiekracht van de Trump-campagne, liet een belangrijk deel van de kiezers onverschillig of zelfs afkerig achter, wat de mobilisatie van haar achterban belemmerde. Dit verschil in mobilisatievermogen bleek doorslaggevend in een staat waar krappe marges de uitslag bepalen.

Campagneorganisatie speelde ook een essentiële rol. De Trump-campagne wist efficiënter gebruik te maken van de grassroots-structuren, met een sterkere aanwezigheid in cruciale counties zoals Carroll, Dallas en Polk. Door frequente bezoeken en gerichte boodschappen werd het enthousiasme aangejaagd en het stemgedrag beïnvloed. Aan de andere kant worstelde de Clinton-campagne met interne verdeeldheid en een minder effectieve ground game, wat het enthousiasme en de betrokkenheid van potentiële kiezers ondermijnde.

Verder zijn veranderingen in de regels en procedures van de Iowa Democratic Party en de invloed van ‘negative partisanship’ van belang om het stemgedrag en de dynamiek van enthousiasmeverschillen te begrijpen. De mate van partijdigheid, maar ook de perceptie van identiteit en ras spelen een subtiele maar bepalende rol in de politieke keuzes van veel kiezers.

De thema’s van economische onzekerheid, culturele identiteit en mobilisatiekracht zijn diep verweven in de politieke geografie van Iowa. De wisseling van politieke voorkeuren in zogenoemde pivot counties benadrukt hoe kiezers zich kunnen bewegen tussen partijen, vooral als zij de economische situatie of het beleid van zittende politici kritisch beoordelen. Deze schommelingen maken Iowa tot een van de meest interessante staten om te bestuderen bij het voorspellen van bredere nationale verkiezingstrends.

Voor een diepgaander begrip van het enthousiasmeverschil is het essentieel te erkennen dat stemgedrag niet louter gebaseerd is op rationele beleidsvoorkeuren. Emotionele factoren, zoals angst, trots en het gevoel van erkenning, bepalen in sterke mate de mate van participatie en de keuze voor een kandidaat. Dit impliceert dat campagnes die erin slagen deze emoties aan te spreken, een duidelijk voordeel hebben, vooral in staten met een verdeeld electoraat.

Daarnaast moet worden begrepen dat het enthousiasmeverschil en de mobilisatie van kiezers niet statisch zijn. Ze zijn vatbaar voor verschuivingen door veranderingen in de economische context, media-invloeden, en nationale gebeurtenissen. De rol van sociale media en de framing van kandidaten via traditionele en nieuwe media kunnen het enthousiasme versterken of juist ondermijnen, wat zich vertaalt in daadwerkelijke stemgedragingen.

De wisselwerking tussen partijdigheid en onafhankelijkheid in Iowa toont ook aan dat niet alle kiezers zich gemakkelijk laten classificeren binnen de traditionele politieke kaders. Het groeiende segment ‘No Party voters’ en hun wisselende stemgedrag benadrukt de noodzaak voor campagnes om verder te kijken dan enkel traditionele achterbannen en de complexiteit van het electoraat volledig te begrijpen.