Carpaalfracturen bij honden zijn vaak moeilijk te diagnosticeren via standaard röntgenfoto’s, vooral door de fragmentatie van de botten. In dergelijke gevallen kunnen schuine of skyline-opnamen helpen bij het vaststellen van carpaalfracturen. Het is belangrijk dat artsen altijd röntgenfoto’s van de contralaterale, onbeschadigde carpaalgewrichten maken ter vergelijking. Wanneer carpaalfracturen of andere botveranderingen worden vermoed, kan een CT-scan helpen bij het stellen van de juiste diagnose. Bij vermoedens van ligament- of andere zachte weefselschade, is een MRI of musculoskeletale echografie (MSK US) vaak nodig om tot een definitieve diagnose te komen. Het voordeel van echografie is dat deze een dynamisch en minimaal invasief onderzoek mogelijk maakt van de ondersteunende structuren. Bovendien biedt echografie de mogelijkheid om de weefselstructuur visueel te beoordelen en een objectieve classificatie van de verwonding te maken. Voor een follow-up kan de respons op de behandeling ook gemakkelijk worden geëvalueerd met een echografie.

Wanneer een echografie niet voldoende informatie biedt of als er meer details nodig zijn, wordt vaak een MRI aanbevolen. Dit stelt artsen in staat om de aard en de ernst van de schade nauwkeurig te beoordelen, wat essentieel is voor een passende behandeling.

Carpaalfracturen zijn meestal intra-articulair en vereisen anatomische reconstructie en interne stabilisatie. In gevallen van minimaal verplaatste fracturen kan dit gedaan worden met minimaal invasieve technieken, gecombineerd met arthroscopie of fluoroscopie om de juiste positionering van de botdelen te waarborgen. Wanneer er voldoende bot voor een implantaat aanwezig is, kunnen technieken zoals lag-schroeven of Kirschner-draadfixatie gebruikt worden na een absolute anatomische reconstructie. Bij kleine fragmenten wordt vaak besloten deze te excideren. Ondanks de anatomische reparatie is osteoartritis te verwachten na een carpaalfractuur, zelfs bij succesvolle chirurgie. Veel van de reparatiemethoden zijn niet stevig genoeg voor onmiddellijk volledig gewichtdragend gebruik na de operatie, en daarom wordt meestal aanbevolen om een bivalve-gips, palmaresplint of een op maat gemaakte orthese gedurende 6 tot 8 weken te dragen.

Luxaties en subluxaties van het carpaalgewricht kunnen de verstoring van meerdere ligamenten en de gewrichtskapsel omvatten. De meeste gevallen vereisen een chirurgische ingreep, zoals een pancarpale of gedeeltelijke carpaalarthrodesis. In acute gevallen of wanneer er geen bijkomende schade is, kan een gesloten of open reductie gevolgd door externe immobilisatie (5-8 weken) ook effectief zijn. Hoewel osteoartritis vaak ontstaat na een arthrodesis, kunnen de meeste patiënten met deze ingrepen een bevredigende functie van de ledematen behouden.

De behandeling van ligament- en peesletsels is sterk afhankelijk van de mate van schade. Voor milde tot matige verstuikingen (graad 1 en 2) kan externe ondersteuning in de vorm van een palmaresplint of op maat gemaakte orthesen voor een periode van 6-8 weken effectief zijn, in combinatie met fysiotherapie en beperking van beweging. Deze externe ondersteuning voorkomt verdere schade en bevordert genezing. Speciaal ontworpen wraps en orthesen kunnen aangepast worden voor een nauwkeurige en comfortabele pasvorm. In meer ernstige gevallen kan een functionele, scharnierende orthese worden gebruikt om een gecontroleerd bewegingsbereik toe te staan. Extracorporele schokgolftherapie is vaak nuttig bij de behandeling van carpaalligamenten en pezen.

Bij ernstige verwondingen van pezen en ligamenten (zoals graad 2+ blessures met gedeeltelijke vezelbeschadiging of chronische gevallen) kunnen orthobiologische therapieën, zoals het gebruik van mesenchymale stamcellen in combinatie met plasma rijk aan bloedplaatjes (PRP), helpen bij genezing. Hoewel dit wellicht contra-intuïtief lijkt, is het vaak nodig om een ontstekingsreactie op gang te brengen in chronische verwondingen om het genezingsproces te herstarten. Na orthobiologische injecties wordt de carpus geïmmobiliseerd in een op maat gemaakte, gecontroleerde beweeglijkheid orthese voor een periode van 12-16 weken. Gedurende deze tijd wordt de orthese geleidelijk gedynamiseerd, zodat het ligament stap voor stap belast kan worden.

Bij ernstige verstuikingen of scheuren die niet goed reageren op conservatieve behandelingen, is vaak een chirurgische ingreep noodzakelijk. De chirurgische opties omvatten onder andere de primaire reconstructie van het beschadigde ligament. Wanneer primaire herstel niet mogelijk is, kan een prothetisch ligament worden geplaatst. De langetermijnresultaten van deze technieken blijven onduidelijk. Na chirurgische ingrepen is het essentieel om de regio extern te ondersteunen met een splint of orthese gedurende 6-8 weken om de fixatie te beschermen en verdere genezing mogelijk te maken.

Daarnaast kan orthobiologische therapie ook gecombineerd worden met chirurgische ingrepen om de genezing te bevorderen.

Bij ernstige rupturen of avulsies van de flexor carpi ulnaris (FCU) zijn vaak meer ingrijpende chirurgische procedures nodig. Het herstel van deze pezen kan uitdagend zijn, en de lange termijn gevolgen van dergelijke ingrepen zijn in veel gevallen nog niet volledig bekend.

Wat is de rol van schokgolftherapie in revalidatie bij honden?

Schokgolftherapie is een steeds vaker toegepaste behandeloptie binnen de veterinaire revalidatie. Recent onderzoek heeft het belang van schokgolfbehandeling aangetoond bij het verlichten van pijn en het bevorderen van genezing van spier- en peesblessures, met name bij honden met chronische aandoeningen zoals fibrotische myopathie en contractuur van de caudale dijspieren. De effectiviteit van schokgolftherapie in deze gevallen wordt ondersteund door meerdere klinische studies, waaronder die van M. Sample en P. Muir (2023), die aantonen hoe schokgolven kunnen bijdragen aan de vermindering van pijn en bevordering van weefselherstel. Het toepassen van schokgolven lijkt niet alleen de pijn te verminderen, maar ook de doorbloeding en de stofwisseling in het aangedane gebied te verbeteren, wat de genezing van de pezen en spieren bevordert.

Bij het uitvoeren van revalidatietherapie wordt altijd een gedetailleerde evaluatie van de toestand van de patiënt vereist. Deze begint met een grondige anamnese, waarbij niet alleen het moment van het letsel maar ook de activiteiten die de symptomen verergeren of verlichten, worden onderzocht. Het vaststellen van functionele beperkingen speelt een cruciale rol, aangezien het doel van de revalidatie is om de functionele capaciteiten van het dier te verbeteren, vaak met als einddoel om het dier terug te laten keren naar zijn normale dagelijkse activiteiten of sportprestaties.

Een van de belangrijkste aspecten van revalidatie is de functionele evaluatie, die verder gaat dan een puur orthopedisch onderzoek. Dit omvat een beoordeling van de houding, gang en specifieke functionele activiteiten van het dier. Terwijl sommige taken, zoals het opstaan van zitten of het beklimmen van trappen, eenvoudig in een klinische setting kunnen worden beoordeeld, kunnen andere taken, zoals scherpe bochten of hoge snelheden bij sportieve activiteiten, alleen in een dynamische omgeving worden beoordeeld. Dit benadrukt het belang van het evalueren van sport- en werkgerelateerde bewegingen van honden, wat vaak onmiskenbaar is voor het vaststellen van blessures die niet duidelijk zijn in rustigere omstandigheden.

De posturale beoordeling is hierbij essentieel, waarbij de nadruk ligt op de belasting van de bekkenpoten en de hoeken van de gewrichten wanneer de hond staat, zit of zich in sternale recumbentie bevindt. Abnormale houdingen kunnen wijzen op bewegingsbeperkingen of pijn die verband houden met een bepaald gewricht. Bij sommige hondenrassen, zoals de Duitse herder, kunnen echter houdingen voorkomen die als abnormaal worden beschouwd in andere rassen, maar die eigenlijk binnen de norm vallen voor dat specifieke ras. Dit maakt het belangrijk om niet alleen de individuele hond te evalueren, maar ook rekening te houden met ras-specifieke gedragingen en houdingen die anders zouden kunnen worden geïnterpreteerd als problematisch.

De diagnose van de blessure wordt verder ondersteund door beeldvorming en de beoordeling van eerdere medische behandelingen. In sommige gevallen kan beeldvorming, zoals röntgenfoto’s of MRI-scans, cruciaal zijn om de ernst van de aandoening te begrijpen, vooral als het gaat om blessures die dieper in het weefsel liggen, zoals spierscheuren of gewrichtsverschuivingen.

Bij het opstellen van een revalidatieplan wordt rekening gehouden met de fase van weefselherstel en de functionele eisen van de hond. Dit betekent dat het plan niet alleen gericht is op het behandelen van het specifieke letsel, maar ook op het verbeteren van de algehele functionele capaciteiten van het dier. Afhankelijk van de ernst van de blessure kan de revalidatie bestaan uit een combinatie van fysiotherapie, schokgolfbehandeling, mobilisatieoefeningen en, in sommige gevallen, chirurgische ingrepen. In de revalidatie is het belangrijk om het dier niet alleen te behandelen, maar ook te trainen voor het uitvoeren van taken die essentieel zijn voor zijn dagelijks leven en eventuele sportieve of werkgerelateerde activiteiten.

Een succesvolle revalidatie vereist een multidisciplinaire benadering waarbij het team van dierenartsen, fysiotherapeuten en andere specialisten samenwerkt om de beste behandelingsopties te bepalen. Een uitgebreide evaluatie en een op maat gemaakt behandelplan zijn essentieel om te zorgen voor een optimaal herstel en het minimaliseren van de kans op terugkerende blessures. Daarom is de keuze voor schokgolftherapie, wanneer het wordt toegepast binnen een zorgvuldig opgesteld revalidatieplan, een belangrijke stap in het proces van herstel bij honden met orthopedische aandoeningen.

Wat is de prognose en behandeling van fibrocartilaginous embolisme (FCE) en acute noncompressieve nucleus pulposus extrusie (ANNPE) bij honden?

De diagnose van FCE wordt vaak gesteld op basis van een combinatie van de medische geschiedenis, klinische bevindingen en het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken. Een definitieve antemortem diagnose kan echter niet worden gesteld zonder het identificeren van een vasculaire embolisatie van het fibrocartilagineuze weefsel. MRI-beeldvorming speelt hierbij een cruciale rol en toont vaak focale, intramedullaire hyperintense laesies op T2-gewogen beelden, die variëren in de mate van contrastversterking. De ernst van de klinische symptomen bij de eerste presentatie is meestal gerelateerd aan de omvang van de laesie die op de MRI zichtbaar is.

De ziekte komt veel voor bij honden die plotseling neurologische symptomen vertonen, vaak tijdens fysieke activiteit. De symptomen ontstaan vaak asymmetrisch en zijn van snel begin. In tegenstelling tot andere aandoeningen van het ruggenmerg, zoals degeneratieve myelopathie, is er vaak geen sprake van hyperpathie (overgevoeligheid). Wanneer een hond wordt onderzocht tijdens de acute fase, kan er een afwezigheid van ruggenmerghyperesthesie optreden, vooral in gevallen van FCE, terwijl het bij honden met ANNPE in 57% van de gevallen wordt waargenomen.

De lokalisatie van de laesie in de wervelkolom heeft invloed op de specifieke neurologische uitval die wordt waargenomen. Zo worden de segmenten van de wervelkolom L4-S3 en T3-L3 vaak het meest getroffen. De beschadiging van de grijze stof in een intumescente (verdikking) kan leiden tot een verlies van reflexen in de aangetaste ledematen, wat kan duiden op een beschadiging van de lagere motorneuronen (LMN).

Wat betreft de behandeling van FCE, wordt het belang van zorgvuldige verpleegkundige zorg en fysieke revalidatie benadrukt. Revalidatie kan een significante invloed hebben op het herstel van de hond. De prognose is sterk afhankelijk van de ernst en de locatie van de laesie, evenals van de betrokkenheid van de eigenaar bij het zorgtraject van de hond. Honden die symptomen vertonen van een ernstige laesie, zoals het ontbreken van nociceptie (pijnperceptie), hebben doorgaans een slechtere prognose, maar herstel is niet uitgesloten, mits tijdige en geschikte behandeling.

MRI-beelden kunnen diagnostische uitdagingen met zich meebrengen, omdat ze ook symptomen kunnen vertonen die lijken op die van ANNPE, wat het moeilijk maakt om een duidelijke diagnose van FCE te stellen. In gevallen van ANNPE kunnen beelden wijzen op een focale, niet-lengterichting hyperintensiteit in het ruggenmerg, die vaak geassocieerd is met een versmalling van de intervertebrale discusholte en een verminderd volume van de resterende nucleus pulposus.

De prognose voor honden met FCE is relatief gunstig in gevallen van vroege detectie en snelle interventie. In een retrospectieve studie werd vastgesteld dat honden die binnen drie weken na het begin van de symptomen herstelden, in 85% van de gevallen in staat waren om weer zelfstandig te lopen. Bij honden die binnen twee weken geen verbetering vertonen, wordt echter een slechtere prognose verwacht. De hersteltijd varieert, maar het maximale herstel wordt vaak binnen drie tot vier maanden waargenomen. De aanwezigheid van neurologische tekenen van verbetering binnen de eerste weken is een belangrijke indicator van herstelmogelijkheden.

Het is belangrijk te begrijpen dat hoewel de prognose over het algemeen goed is bij honden die snel verbeteren, FCE en ANNPE ernstige aandoeningen blijven, die vaak veel zorg en een nauwkeurige medische begeleiding vereisen. Voor eigenaren is het essentieel om hun hond te blijven begeleiden bij de revalidatie, aangezien het succes van het herstel afhankelijk is van de mate van zorg die wordt geboden tijdens de herstelfase.

Wat zijn de specifieke revalidatiebehoeften van geriatrische patiënten in de diergeneeskunde?

Bij het ouder worden van dieren vinden er complexe, vaak subtiele veranderingen plaats op fysiologisch, neurologisch en biomechanisch niveau. De geriatrische patiënt vereist dan ook een revalidatiebenadering die verder gaat dan symptoombestrijding of generieke protocollen. Functionele achteruitgang, verminderde mobiliteit, spieratrofie en veranderingen in het gangpatroon vormen slechts het oppervlak van een dieper liggend systeem van interacterende aandoeningen. Revalidatie van oudere dieren vereist kennis van deze interacties, het vermogen om veranderingen tijdig te detecteren, en het inzetten van modaliteiten die veilig en effectief zijn binnen een kwetsbaarder fysiologisch kader.

Mobiliteitsbeperkingen vormen een van de eerste signalen van geriatrische deconditionering. Vroege tekenen zoals 'dropped tarsi', een afwijkend gangbeeld of een verkorte paslengte moeten proactief worden benaderd. Objectieve gangbeeldanalyse via videografie of kinematische evaluaties biedt hierbij onmisbare inzichten. Hulpmiddelen zoals goniometrie voor het meten van de passieve bewegingsuitslag in zowel de thoracale als pelviene ledematen zijn cruciaal om de mate van gewrichtsbeperking nauwkeurig vast te stellen en te monitoren.

Fysiotherapeutische interventies moeten aangepast worden aan de leeftijdsgerelateerde anatomische en metabole veranderingen. Spierkrachttraining in deze populatie richt zich niet op hypertrofie maar op het behouden van neuromusculaire activatie, coördinatie en balans. Onderwaterloopbandtraining biedt ondersteuning van het lichaamsgewicht, vermindert gewrichtsbelasting en faciliteert veilige spieractivatie. Passieve bewegingsprogramma’s en mobilisatietechnieken zoals gewrichtsglijdingen kunnen gewrichtsvoeding verbeteren en de kwaliteit van het 'end-feel' optimaliseren.

Fysische modaliteiten zoals transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS), low-level lasertherapie (LLLT) en neuromusculaire elektrische stimulatie (NMES) spelen een steeds belangrijkere rol in multimodale pijnbestrijding bij geriatrische patiënten. Ze verminderen afhankelijkheid van farmacologische interventies, die vaak gecontra-indiceerd zijn bij dieren met nier- of levercompromis. Bovendien kunnen deze modaliteiten bijdragen aan het reactiveren van musculaire patronen die verstoord zijn door langdurige inactiviteit.

De geriatrische patiënt lijdt zelden aan slechts één aandoening. Comorbiditeit is eerder regel dan uitzondering, met endocriene stoornissen zoals hypothyreoïdie of diabetes mellitus, neurologische afwijkingen zoals degeneratieve myelopathie of GOLPP, en orthopedische problematiek zoals heupdysplasie en elleboogdysplasie. Revalidatie vereist een holistische analyse waarin elk systeem in beschouwing wordt genomen. De afstemming tussen voedingsstatus, metabole energiebehoefte en supplementatie (zoals EPA, DHA of glucosamine) is hierbij even cruciaal als het fysieke behandelplan.

Behandeling van geriatrische dieren vraagt ook om aandacht voor het welzijn en de kwaliteit van leven. Het objectiveren hiervan, bijvoorbeeld via de HHHHHMM-schaal, ondersteunt het maken van ethisch verantwoorde beslissingen over intensiteit van zorg en palliatieve trajecten. Euthanasie, hoewel een beladen onderwerp, dient besproken te worden als integraal onderdeel van het behandeltraject bij progressieve of refractaire aandoeningen.

Belangrijk is dat zorgverleners de rol van de eigenaar erkennen als actieve partner in het revalidatieproces. Educatie rond thuistraining, veilige hulpmiddelen en het herkennen van subtiele achteruitgang zijn essentieel. Eigenaren moeten weten hoe ze decubitus kunnen voorkomen, hoe ze mobiliteitsproblemen tijdig kunnen signaleren, en hoe ze hun dier actief maar gecontroleerd kunnen blijven stimuleren.

Wat verder belangrijk is om te begrijpen, is dat geriatrische revalidatie niet gericht is op genezing, maar op het behouden van functie, comfort en waardigheid. Het vereist een verschuiving van een curatieve naar een onderhoudsgerichte en palliatieve benadering. Het betekent ook dat elke interventie moet worden afgewogen tegen de belasting voor het dier, de haalbaarheid voor de eigenaar en de werkelijke impact op het welzijn. Revalidatie in deze context is niet slechts een behandelvorm, maar een filosofie van zorg.

Hoe chronische pijn bij honden te behandelen: van artrose tot kanker

Chronische pijn bij honden is een complex probleem dat vaak moeilijk te herkennen en te behandelen is. De meeste chronische pijnklachten bij honden zijn afkomstig van aandoeningen die progressief van aard zijn, zoals osteoartritis (OA), tumoren, en andere neuropathische aandoeningen. Het begrijpen van de onderliggende oorzaken en het toepassen van een multimodale benadering van pijnbestrijding is essentieel voor het verbeteren van de levenskwaliteit van honden met chronische pijn.

Osteoartritis, de meest voorkomende chronische pijn aandoening bij honden, is een progressieve aandoening die vaak al in de vroege levensjaren begint. Bij honden is OA meestal conformerend van oorsprong, wat betekent dat het ontstekings- en degeneratieve proces al kan beginnen bij jonge dieren, zelfs bij puppies. Dit in tegenstelling tot mensen, waar OA vaak pas op latere leeftijd merkbaar is. Het vroegtijdig herkennen van deze aandoening en het starten van preventieve en therapeutische behandelingen kan de progressie aanzienlijk vertragen. OA wordt steeds meer erkend als een neuropathische pijnstoornis, waarbij de pijn niet zozeer voortkomt uit de beschadigde gewrichten zelf, maar uit de omliggende peri-articulaire structuren zoals de ontstoken synoviale membranen, gespannen gewrichtskapsels, en verzwakte ligamenten en spieren. Het is cruciaal dat behandelingen zich richten op het volledige gewricht en het hele musculoskeletale systeem, aangezien de hond