In het kader van het steeds urgenter wordende behoud van mariene ecosystemen, heeft de snelgroeiende vraag naar betrouwbare en efficiënte milieumonitoring geleid tot de ontwikkeling van verschillende methoden en technologieën. Eén van de meest veelbelovende benaderingen is de "snelle milieubeoordeling" (Rapid Environmental Assessment, REA), een techniek die steeds meer wordt toegepast voor het monitoren van mariene habitats, waaronder de koraalriffen van de Rode Zee en de diepe oceaanbodems. Dit concept is van bijzonder belang, aangezien het in staat is om snel gegevens te verzamelen en deze in realtime te analyseren, wat essentieel is voor het nemen van onmiddellijke beslissingen in het geval van ecologische crises.

Het belangrijkste voordeel van REA is de snelheid waarmee het kan reageren op veranderingen in het milieu. Wanneer traditionele monitoringmethoden vaak weken of maanden duren om te analyseren, kunnen REA-systemen onmiddellijk detecteren wanneer er een verandering plaatsvindt, of dit nu een plotselinge verandering in de watertemperatuur, de aanwezigheid van vervuiling of de afname van biodiversiteit betreft. Dit maakt het mogelijk om snel te reageren op bedreigingen, zoals de opkomst van invasieve soorten of de afname van belangrijke mariene organismen.

Een belangrijk onderdeel van REA is het gebruik van geavanceerde technologieën zoals onderwatercamera's, sonarsystemen en eDNA (environmental DNA), waarmee wetenschappers in staat zijn om de gezondheid van mariene ecosystemen te monitoren zonder ingrijpende interventie. In de afgelopen jaren zijn bijvoorbeeld systemen zoals het Ocean Floor Observation and Bathymetry System (OFOBS) ontwikkeld om de diepzeehabitatsystemen in kaart te brengen met een combinatie van camera’s en sonar, wat nauwkeurige en gedetailleerde gegevens levert die essentieel zijn voor het begrijpen van de dynamiek van deze unieke ecosystemen.

Naast de technologische vooruitgang in de dataverzameling is de integratie van menselijk gedrag en ecologische responsen van cruciaal belang voor het succes van REA. Het is niet voldoende om alleen de fysieke veranderingen in het milieu te meten. Men moet ook begrijpen hoe menselijke activiteiten—zoals visserij, toerisme en de opwarming van de aarde—de natuurlijke dynamiek van het mariene ecosysteem beïnvloeden. Onderzoeken hebben aangetoond dat de menselijke invloed op diepe zeeniveaus, vaak onopgemerkt, drastische effecten kan hebben op biodiversiteit en de algehele gezondheid van het milieu. Zo heeft bijvoorbeeld het gebruik van AUV's (Autonomous Underwater Vehicles) voor diepzeebezit en ecologische studies aangetoond hoe we door middel van herhaaldelijk gebruik van dergelijke technologieën beter in staat zijn om te begrijpen hoe menselijke invloeden de mariene fauna op zowel lokale als wereldwijde schalen kunnen veranderen.

Verder wordt het belang van biodiversiteit, niet alleen op het niveau van individuele soorten maar ook in termen van functionele groepen binnen ecosystemen, steeds duidelijker. Het behoud van functionele groepen, zoals de zogenaamde "keystone species" of sleutelsoorten, is essentieel voor het in stand houden van de ecologische integriteit van mariene systemen. Bijgevolg is de identificatie van deze soorten, evenals hun rol in het systeem, een belangrijk aandachtspunt bij REA. Technologieën zoals fotogrammetrie onder water kunnen hierbij helpen door de ruimtelijke complexiteit van koraalriffen en andere mariene habitats in kaart te brengen, waardoor we de veranderende structuren van het ecosysteem kunnen volgen en betere beschermingsmaatregelen kunnen ontwikkelen.

Naast technische benaderingen speelt ook de betrokkenheid van lokale gemeenschappen een essentiële rol in het succes van deze milieumonitoringprogramma's. Via burgerwetenschapsprojecten wordt het mogelijk om brede publieke participatie te integreren, waardoor een grotere hoeveelheid gegevens verzameld kan worden en tegelijkertijd het milieubewustzijn in gemeenschappen wordt vergroot. Dit sluit aan bij de groeiende wereldwijde erkenning van het belang van lokale kennis en de inzet van diverse belanghebbenden bij het behoud van mariene hulpbronnen.

Daarbij komt dat de toepassing van REA ook van invloed is op het beleid en de besluitvorming op het gebied van marien milieubeheer. Zo kan bijvoorbeeld een systematisch gebruik van REA-data de urgentie van beheermaatregelen verbeteren, zoals in het geval van het verdwijnen van bepaalde vissoorten of de schade aan de koraalriffen door klimaatverandering. In landen zoals Tunesië is een dergelijk systeem al getest en heeft het bijgedragen aan het verbeteren van het vermogen om snel adequaat te reageren op ecologische veranderingen. Dit benadrukt het belang van tijdige interventies en hoe cruciaal het is om de juiste tools te hebben voor het nemen van informatieve beslissingen.

Om deze benadering effectief te implementeren, is er echter ook een bredere kijk nodig op de impact van verschillende stressfactoren op het mariene milieu. Het begrijpen van de onderlinge verbanden tussen vervuiling, overexploitatie van hulpbronnen, en klimaatverandering vereist het combineren van gegevens uit diverse wetenschappelijke disciplines. Ecologische gegevens verzameld via REA moeten dus altijd worden geïntegreerd met andere informatiebronnen, zoals satellietgegevens en klimaatanalyses, om een volledig en betrouwbaar overzicht van de toestand van het mariene milieu te verkrijgen.

Het belangrijkste bij de toepassing van REA is dat het niet slechts een technologische vooruitgang is, maar dat het een integraal onderdeel vormt van het bredere milieu- en natuurbehoudsbeleid. In plaats van alleen te vertrouwen op lange-termijnonderzoeken, biedt REA een krachtige tool om in realtime te reageren op veranderingen en op basis daarvan passende beschermingsmaatregelen te ontwikkelen.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen bij het verzamelen van gegevens voor milieueffectbeoordelingen van diepzeemijnbouw?

De duurzame ontwikkeling van natuurlijke hulpbronnen begint met een gedegen begrip van de omgevingen waarin deze hulpbronnen zich bevinden en hoe exploitatie deze omgevingen kan veranderen. Helaas is de huidige staat van beschikbare gegevens over de diepzee onvoldoende om zelfs de meest elementaire vragen over deze omgevingen te beantwoorden, zoals het aantal aanwezige soorten in een bepaald gebied of de verdeling en verbondenheid van de meeste dieren. De noodzaak om deze kennisleemtes in te vullen is urgent, nu de kans op commerciële diepzeemijnbouw steeds waarschijnlijker wordt.

Dit hoofdstuk behandelt de vele moeilijkheden bij het combineren van datasets over diepzeemijnbouw, evenals enkele bredere kwesties met betrekking tot de diepzee-gegevens die deze problemen hebben veroorzaakt. De focus ligt hierbij voornamelijk op ecologische gegevens van metazoën. De belangrijkste problemen die besproken zullen worden zijn de logistieke uitdagingen van het werken in de diepzee, de ruimtelijke hiaten in gegevensverzameling, het ontbreken van tijdreeksen, inconsistenties in monsterverzameling en -verwerking, problemen met taxonomische identificatie, de openheid van beschikbare gegevens en ons gebrek aan begrip van de impacten van mijnbouw.

De verzameling van diepzeegegevens wordt belemmerd door verschillende fundamentele beperkingen die inherent zijn aan het werken in zulke onherbergzame omgevingen. De diepe zee is moeilijk toegankelijk, en de technologieën die nodig zijn om gegevens te verzamelen zijn kostbaar en vaak beperkt in hun capaciteit om gedetailleerde, representatieve gegevens te verkrijgen. Deze beperkingen zijn zowel technisch als logistiek van aard. De meeste gegevensverzamelingen zijn fragmentarisch en representeren slechts een klein deel van de diepe zeebodem, wat leidt tot significante ruimtegebonden hiaten in onze kennis.

Daarnaast ontbreekt het vaak aan tijdreeksen die ons inzicht kunnen geven in de veranderingen in de diepzeehabitaten over tijd. Dit is cruciaal voor het begrijpen van de dynamiek van het ecosysteem en hoe menselijke activiteiten, zoals mijnbouw, hierop kunnen inwerken. De afwezigheid van consistente en langdurige gegevens maakt het moeilijk om natuurlijke variabiliteit van de milieueffecten van mijnbouwactiviteiten te onderscheiden.

Een ander significant probleem is de inconsistentie bij de verzameling en verwerking van monsters. Verschillende studies gebruiken vaak verschillende methoden voor het bemonsteren en analyseren van gegevens, wat leidt tot moeilijkheden bij het combineren van datasets en het trekken van betrouwbare conclusies. Bovendien is de taxonomische identificatie van soorten in de diepzee een complexe uitdaging. Veel organismen zijn moeilijk te identificeren door hun kleine omvang, de extreme diepte en het gebrek aan gedetailleerde kennis over deze soorten. Dit gebrek aan taxonomische nauwkeurigheid leidt tot onzekerheid in de ecologische gegevens, wat de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen vermindert.

Hoewel het vaak wordt herhaald dat er "meer gegevens nodig zijn", richt dit hoofdstuk zich op meer concrete en gedetailleerde oplossingen voor het gebruik van de momenteel beschikbare gegevens. Er zijn al enkele belangrijke lessen getrokken uit eerdere studies van polymetallische knobbels, massieve sulfiden op de zeebodem en kobaltachtige ferromangaankappen. Deze studies bieden waardevolle inzichten in hoe datasets beter kunnen worden verzameld en geanalyseerd om vragen over de impact van diepzeemijnbouw effectiever aan te pakken. De integratie van gegevens uit verschillende studies en regio's kan helpen om een completer beeld te krijgen van de diepzeehabitaten en de mogelijke gevolgen van mijnbouw.

Recentelijk zijn er ook pogingen ondernomen om de impact van daadwerkelijke graafactiviteiten te bestuderen. Deze studie-inspanningen zijn een cruciale stap voorwaarts in het begrijpen van de werkelijke gevolgen van mijnbouw. De eerste opgravingstests van polymetallische knobbels en massieve sulfiden hebben belangrijke gegevens opgeleverd, die een beter begrip geven van de milieuomstandigheden in gebieden die geschikt zijn voor mijnbouw. Deze studies helpen de gegevensleemtes te vullen die essentieel zijn voor milieueffectbeoordelingen.

Toch wordt in veel van deze studies duidelijk dat er nog veel werk te verrichten is. De huidige methoden voor gegevensverzameling en -analyse vertonen veel inconsistenties, waardoor het moeilijk is om een holistisch beeld te krijgen van de diepzeehabitaten en de mogelijke effecten van mijnbouwactiviteiten. Om betekenisvolle vooruitgang te boeken, is het noodzakelijk om te streven naar uniformiteit in de gegevensverzameling en een betere standaardisatie van de gebruikte methoden. Alleen door deze uitdagingen aan te pakken, kunnen we betrouwbare modellen ontwikkelen voor het voorspellen van de ecologische gevolgen van diepzeemijnbouw.

Bij het bespreken van de gegevensbehoeften in dit hoofdstuk wordt ook benadrukt dat hoewel de roep om "meer gegevens" vaak gehoord wordt, het van essentieel belang is om de bestaande gegevens beter te benutten en effectiever te verzamelen. Het ontbreken van gestandaardiseerde gegevens vormt een grote belemmering voor de vooruitgang op dit gebied. Door gegevens uit verschillende studies samen te voegen en ze op een gestandaardiseerde manier te analyseren, kunnen wetenschappers een completer en betrouwbaarder beeld krijgen van de diepzeehabitaten en de mogelijke gevolgen van mijnbouw.

Er moet ook aandacht zijn voor de transparantie van gegevens. Het delen van gegevens tussen verschillende onderzoeksinstellingen en landen is essentieel om een wereldwijd overzicht van de diepzeemilieu's te krijgen. Een open en gezamenlijke benadering van gegevensverzameling kan bijdragen aan een effectievere milieueffectbeoordeling en een betere bescherming van de diepzeehabitaten tegen de negatieve effecten van mijnbouw.

Wat is de impact van diepzeemijnbouw op het milieu en hoe wordt dit gereguleerd?

De diepzeemijnbouw, specifiek de winning van polymetallische knopen en sulfiden uit de zeebodem, heeft de afgelopen decennia de aandacht getrokken van zowel wetenschappers als beleidsmakers. De International Seabed Authority (ISA), opgericht op basis van het Verenigde Naties Zeerechtverdrag, speelt een sleutelrol bij het reguleren van deze activiteiten om de milieu-impact te minimaliseren en een evenwichtige benadering te waarborgen tussen de economische voordelen en de bescherming van de mariene biodiversiteit. Deze regelgeving is een reactie op de snelgroeiende vraag naar mineralen die in de diepzee te vinden zijn, evenals de toenemende bezorgdheid over de ecologische schade die de extractie van deze mineralen kan veroorzaken.

De ISA heeft in de loop der jaren verschillende richtlijnen en aanbevelingen opgesteld voor de prospectie en exploratie van polymetallische knopen in de diepe oceaan. De eerste set richtlijnen werd in 1998 opgesteld en sindsdien zijn er talloze revisies geweest, afhankelijk van de technologische vooruitgang en de toegenomen kennis over de milieu-impact. De zogenaamde "Environmental Management Plan" voor de Clarion-Clipperton Zone (CCZ) – een gebied in de stille oceaan dat rijk is aan polymetallische knopen – is een voorbeeld van een uitgebreid kader dat de basis vormt voor verantwoorde mijnbouwpraktijken.

In deze plannen worden specifieke gebieden aangeduid als 'preservatie referentiegebieden' (PRZ) en 'impact referentiegebieden' (IRZ), die dienen als referentie voor de impact van mijnbouwactiviteiten. Het idee is dat deze gebieden, waar de mijnbouwactiviteiten niet worden uitgevoerd, als controlegebieden kunnen fungeren voor het monitoren van de natuurlijke toestand van het mariene milieu. Dit is van essentieel belang omdat de gevolgen van diepzeemijnbouw voor mariene ecosystemen nog niet volledig begrepen worden. Er is bezorgdheid over de verstoring van het sediment, de effecten op de biodiversiteit en de mogelijke verandering van de voedselwebben die de gezondheid van de oceaan beïnvloeden.

Bovendien zijn de risico’s van de diepte van de mijnbouw zelf een complicerende factor. Diepzeemijnbouwactiviteiten kunnen onderwaterlandschappen verwoesten, bijvoorbeeld door het vernietigen van habitats van inheemse diersoorten. Er is ook zorg over het vrijkomen van giftige stoffen die zich in de zeebodem bevinden, evenals de gevolgen van de verstoring van het zeebodemecosysteem.

De regulatoren hebben verschillende stappen ondernomen om de milieu-impact van diepzeemijnbouw te beperken, waaronder het vaststellen van strikte richtlijnen voor de beoordeling van mogelijke milieuschade. In 2008 werd een rapport gepresenteerd waarin de nadruk werd gelegd op het belang van een robuust beheer van deze gebieden en het effectief gebruik van milieueffectrapportages (MER) voor het monitoren van mijnbouwactiviteiten. Het is een feit dat de wetenschappelijke en juridische kaders rond diepzeemijnbouw blijven evolueren, met voortdurende updates en herzieningen van de regelgeving om te voldoen aan nieuwe kennis en technische vooruitgangen.

De impact van deze regelgeving gaat verder dan enkel de ecologische aspecten. Er is een steeds groeiende roep om meer transparantie in de besluitvormingsprocessen van de ISA en om de publieke en wetenschappelijke controle over diepzeemijnbouwactiviteiten te versterken. Dit is belangrijk, aangezien de commerciële belangen van multinationale mijnbouwbedrijven vaak in conflict kunnen komen met de ethische overwegingen van milieubescherming. Daarom is er steeds meer nadruk op duurzame praktijken en op het betrekken van lokale gemeenschappen en belanghebbenden bij het besluitvormingsproces.

Er is echter nog veel werk te doen. Ondanks de vooruitgang in regelgeving en het vaststellen van beschermde gebieden, blijft de diepte van de oceaan een onbekend terrein voor veel wetenschappers. De technologie om diepzeemijnbouw veilig en ecologisch verantwoord uit te voeren is nog steeds in ontwikkeling. Terwijl sommige delen van de wetenschappelijke gemeenschap pleiten voor een stop op alle diepzeemijnbouwactiviteiten totdat de effecten volledig begrepen zijn, blijven andere aandringen op het voortzetten van de mijnbouw onder strengere richtlijnen. De discussie is dus allesbehalve gesloten en de komende jaren zullen cruciaal zijn voor het vinden van een balans tussen economische exploitatie en ecologische verantwoordelijkheid.

Het is essentieel voor beleidsmakers, wetenschappers en de algemene publieke bewustwording om voortdurend bij te dragen aan het debat over diepzeemijnbouw. Het is van belang dat niet alleen de directe effecten van de mijnbouw worden onderzocht, maar ook de potentiële langetermijneffecten op de oceaanecosystemen, die van cruciaal belang zijn voor het mondiale klimaat en de biodiversiteit.

Hoe snelle milieu-evaluaties de monitoring van diepe zeebodems kunnen verbeteren

De studie van diepe zeebodems en de ecologie van de fauna in deze gebieden staat nog in de kinderschoenen. Tot voor kort werden de meeste onderzoeken uitgevoerd door taxonomen met beperkte ervaring in grootschalige landschapsonderzoeken en ecologische toepassingen voor beheer en conservatie. Veel van deze studies waren beperkt tot relatief kleine gebieden van de zeebodem; het registreren van beelden langs een klein aantal transecten of het nemen van kernmonsters op een beperkt aantal locaties kan onvermijdelijk slechts een klein deel van het benthische habitat bemonsteren en leiden tot misinterpretaties van de structuur en het functioneren van diepzeefaunagemeenschappen. Dit probleem wordt nog verder gecompliceerd door het gebruik van traditionele methoden die, hoewel nuttig, moeilijk toepasbaar zijn op de immens uitgestrekte en complexe omgevingen van de diepe oceaan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de ervaringen opgedaan bij het in kaart brengen en monitoren van ondiepe mariene habitats, zoals koraalriffen en de daarbij behorende gemeenschappen, kunnen bijdragen aan het verbeteren van de kosteneffectiviteit van diepzee-benthische onderzoeken. Het gaat hierbij vooral om de effectiviteit van monitoring via platformen die gebruik maken van stills of videocamera’s, zoals remote observation vehicles (ROV's), sleeën en zeebodemlanders. Nieuwe technologieën voor het onderzoeken van zowel het benthos als de waterkolom spelen hierbij een cruciale rol.

Een belangrijk hulpmiddel dat zich in dit kader steeds meer bewijst, is de toepassing van Snelle Milieu-evaluaties (SME) voor de monitoring van grote zeebodemgebieden, zoals eerder voorgesteld door Tilot (2010, 2014; Tilot et al., 2018). SME-protocollen, oorspronkelijk ontwikkeld voor onderzoeken van terrestrische vegetatie (Braun-Blanquet, 1932; Tait en Dipper, 1998), en later toegepast op grote oppervlakten ondiepe mariene habitats (Price, 1999), maken gebruik van semi-kwantitatieve schattingen van biologische taxa en omgevingsfactoren. Dit gebeurt vaak aan de hand van een vooraf bepaalde 5- tot 10-puntsschaal (Crisp & Southwood, 1958). Hoewel individuele schattingen niet altijd volledig nauwkeurig zijn, kunnen statistische methoden worden toegepast om veranderingen in de biodiversiteit of de aanwezigheid van sleutelgroepen van organismen met enige zekerheid vast te stellen.

Indien beelden en video’s worden gebruikt, kunnen alle verzamelde afbeeldingen gearchiveerd worden, zodat ze op een later tijdstip opnieuw geanalyseerd kunnen worden. Op dezelfde manier kunnen watermonsters, mits goed bewaard, later worden geanalyseerd, bijvoorbeeld door het extraheren van e-DNA, waarmee verdere onderzoeksmogelijkheden ontstaan. Het gebruik van SME biedt dus de mogelijkheid om referentiewaarden te genereren voor beheersbeslissingen, wat van cruciaal belang is voor het ecosysteembeheer van mariene omgevingen, zoals de nodulevelden van de Clarion-Clipperton Zone (CCZ).

Er zijn echter ook uitdagingen. SME is bij uitstek geschikt voor het vaststellen van trends en het monitoren van veranderingen, maar het is niet altijd geschikt voor het verkrijgen van gedetailleerde, kwantitatieve gegevens over de complexiteit van diepzeehabitats. Dit benadrukt de noodzaak van aanvullende methoden die meer gedetailleerde gegevens kunnen opleveren. Het combineren van SME met andere monitoringtechnieken kan dus zorgen voor een meer complete en robuuste aanpak van diepzeeonderzoek.

Een ander belangrijk aspect in de context van milieumanagement is het gebruik van waarschuwingssystemen (Alert Systems) die wijzen op de noodzaak van herstelmaatregelen. Dergelijke systemen, hoewel nog relatief nieuw voor mariene omgevingen, zijn al sinds de jaren '60 en '70 in gebruik voor het beheer van mariene gebieden en hulpbronnen. Ze zijn ontworpen om beslissers te helpen door het identificeren van kritische drempelwaarden op het gebied van biologische, fysieke of chemische parameters (zoals levende koraalbedekking of olievervuiling), en door het gebruik van een eenvoudig te interpreteren verkeerslichtsysteem kunnen beheerders snel actie ondernemen om schadelijke activiteiten zoals zeebodembaggeren of olielekkages te stoppen. Daarnaast kunnen deze systemen ook nuttig zijn om de effectiviteit van herstelmaatregelen, zoals olievlekopruiming, te monitoren.

Wat betreft de monitoring van ondiepe mariene habitats zijn er in de loop der tijd diverse technieken ontwikkeld. Al in de jaren '50 werden mariene surveys uitgevoerd met behulp van snorkelen en later met SCUBA-duiken. Deze surveys maakten gebruik van bionomische handboeken die benthische habitats en faunalengemeenschappen in de Middellandse Zee, de Noordzee en de Atlantische Oceaan beschreven (Peres & Picard, 1955, 1958, 1964). De techniek van Line Intercept Transects (LIT), waarbij de substraten en organismen langs een transectlijn worden gemeten, werd een standaardmethode voor het in kaart brengen van koraalriffen in de jaren '70. Dit soort kwantitatieve onderzoeken vormde de basis voor lange-termijnmonitoringprogramma’s, bijvoorbeeld op het Groot Barrièrerif en in de Cariben.

Het is belangrijk te begrijpen dat de technieken en benaderingen die zijn ontwikkeld voor ondiepe zeegebieden, zoals koraalriffen, niet direct kunnen worden overgenomen voor diepe zeebodems. De extreme diepten en de logistieke moeilijkheden van diepe oceaanomgevingen vereisen innovatieve benaderingen die specifiek zijn voor het monitoren van deze onherbergzame omgevingen. Toch kan de ervaring die is opgedaan bij de monitoring van ondiepe mariene habitats een waardevolle bron van kennis zijn voor het ontwikkelen van effectievere en duurzamere methoden voor het onderzoeken en beheren van diepzeehabitats.