Een bubbel op de markt kan worden vergeleken met een zelfvervullende voorspelling: zolang de waarde van een asset blijft stijgen, blijven mensen het kopen, wat de bubbel verder opblaast en meer kopers aantrekt. Maar zodra de prijsstijging stopt, zal de bubbel uiteenspatten, en de waarde instorten. Dit fenomeen is niet alleen een interessante historische gebeurtenis, zoals de beroemde tulpenbubbel van de 17e eeuw, maar ook een fundamenteel principe van marktdynamiek en speculatie.

Wanneer je een asset hebt gekocht met de gedachte dat de prijs te hoog was en hoopt later te verkopen voor een hogere prijs, moet je verkopen zodra de prijs niet verder stijgt. Dit brengt ons bij de zogenaamde "theorie van de grotere dwaas": het idee dat je misschien dom bent door een asset te kopen met een bubbel in de prijs, maar zolang er grotere dwaasjes zijn die bereid zijn om een nog hogere prijs te betalen, zou het wel goed komen. Dit principe lijkt misschien risicovol, maar het heeft veel markten beïnvloed, van aandelenmarkten tot vastgoed en zelfs kunst.

Hoewel niemand kan voorspellen wanneer een bubbel zal barsten, lijkt het mogelijk om de waarde van een asset tijdelijk te verhogen door onzekerheid te omarmen. De kern van de bubbel ligt vaak in onduidelijkheid: als iedereen precies wist hoe een specifieke verandering de waarde van een asset zou beïnvloeden, zou er geen ruimte zijn voor een bubbel om te ontstaan. Dit is een belangrijk punt, omdat het suggereert dat bubbels vaak voortkomen uit een economische verschuiving of modetrend die niet gemakkelijk te kwantificeren is.

Een klassiek voorbeeld hiervan is de tulpenbubbel in Nederland in de 17e eeuw. De introductie van tulpen in Europa door de Ottomanen in de 16e eeuw leidde al snel tot een aanzienlijke vraag naar deze bloemen, vooral vanwege de bijzondere patronen van de zogenaamde "gebroken bollen", die zeldzaam en zeer gewild waren. Deze bollen, die verspreid werden door hun uitlopers, werden gezien als waardevolle bezittingen, vooral voor de elite van Europa. Ze werden echter niet alleen voor hun schoonheid gekocht, maar ook vanwege hun statusverhogende waarde, wat de prijs van deze tulpenbollen opdrijft.

De markt voor tulpenbollen functioneerde als een tiered market, waarbij de gebroken bollen (de zeldzame en veelgewenste varianten) verhandeld werden voor torenhoge prijzen, terwijl de standaard tulpenbollen veel goedkoper waren. De bubbel zelf begon rond 1634, toen de prijzen voor gebroken bollen aanzienlijk begonnen te stijgen. Echter, de specifieke opkomst van de bubbel wordt door sommige economen, zoals Peter Garber, in twijfel getrokken, die aanduiden dat de bubbel eigenlijk pas in 1636 echt begon te escaleren.

Het belangrijkste aspect van de tulpenbubbel is dat het niet per se een simpel geval van speculatie was; de waarde van de tulpenbollen werd vaak gedreven door een onzekere waardering van hoe een modeverschijnsel de vraag zou beïnvloeden. Zelfs toen mensen wisten dat de prijzen absurd hoog waren, bleven ze kopen omdat de verwachting bestond dat andere "grotere dwaasjes" bereid zouden zijn om voor nog hogere prijzen te kopen. Deze onzekerheid creëerde de perfecte voedingsbodem voor de bubbel.

De prijzen stegen snel, niet alleen door een toename in de vraag naar de zeldzame bollen, maar ook door een nieuwe manier van handelen, die in 1636 opkwam. Deze nieuwe handelstechniek creëerde een "futures"-markt voor tulpenbollen, waarbij kopers contracten afsloten om in de toekomst bollen te kopen voor prijzen die later in de hoogte zouden schieten. Deze nieuwe markt vergrootte de speculatie en voedde de bubbel verder.

De tragische ironie van de tulpenbubbel was dat de waarde van de tulpenbollen uiteindelijk niet gebaseerd was op de werkelijke waarde van de bloemen zelf, maar op de verwachte prijsstijgingen die door de speculanten werden voorgespiegeld. De uiteindelijke crash was dramatisch: zodra de prijzen niet verder stegen en het aantal kopers afnam, stortte de markt in elkaar. Iedereen die bezat wat ze dachten een waardevol bezit te hebben, probeerde tegelijkertijd te verkopen, wat resulteerde in een massale prijsval.

De gebeurtenis toont aan hoe moeilijk het is om te voorspellen wanneer een bubbel zal eindigen, zelfs als men weet dat het onvermijdelijk is. De tulpenbubbel was niet alleen een economische gebeurtenis, maar een sociaal fenomeen dat de waarde van markten, de rol van speculatie en de onzekerheid van toekomstige economische trends blootlegde.

De les die we uit de tulpenbubbel kunnen trekken is dat speculatie vaak gedreven wordt door onzekerheid en onduidelijkheid, en dat zelfs als we weten dat een asset overgewaardeerd is, we kunnen besluiten om te blijven investeren zolang anderen blijven kopen. Bubbels zijn vaak het resultaat van een verandering in de markt die moeilijk te kwantificeren is en dus ruimte biedt voor speculatie.

Naast de historische betekenis van deze gebeurtenissen is het belangrijk om te begrijpen dat de mechanica van bubbels in moderne markten niet wezenlijk verschilt van de tulpenbubbel van de 17e eeuw. De prijzen van assets kunnen nog steeds worden aangedreven door speculatie, mode, en onzekere economische trends, en het is van cruciaal belang voor investeerders om zich bewust te zijn van de risico's van het kopen van overgewaardeerde assets, zelfs wanneer deze tijdelijk in waarde stijgen.

Hoe de Mississippi-bubbel het Financiële Beleid van Frankrijk Hervormde en Faalde

De Mississippi-bubbel is een van de meest intrigerende financiële incidenten in de geschiedenis van Frankrijk. John Law, een Schotse econoom en financier, creëerde een systeem waarin hij geld als een middel voor economische groei wilde gebruiken. Zijn plan was eenvoudig: door de geldhoeveelheid te vergroten, zou de economie in Frankrijk bloeien. In plaats van de traditionele goud- en zilverbasis voor valuta te behouden, geloofde Law dat papiergeld een veilige manier was om de economie te ondersteunen, vooral in tijden van recessie. Dit idee werd aanvankelijk als een innovatieve oplossing gezien voor de enorme schuldenlast van de Franse staat.

Maar Law beging een fatale vergissing door een direct verband te leggen tussen papiergeld en de aandelen van de Mississippi Company. De Franse regering had veel van zijn schulden overgedragen aan deze onderneming, en de waarde van aandelen in dit bedrijf was sterk verbonden met de emissie van papiergeld. Dit leidde al snel tot een speculatieve zeepbel: terwijl de waarde van de aandelen en het papiergeld steeg, werd de werkelijke waarde ervan steeds meer losgekoppeld van de onderliggende economische werkelijkheid. De waarde van zowel de aandelen als het geld begon te dalen toen de massale speculatie onhoudbaar werd.

Publieke onvrede over de inflatie en de strikte regels die Law had ingesteld om het gebruik van papiergeld te bevorderen, leidden tot hevige protesten. Deze richtten zich uiteindelijk specifiek tegen Law en zijn familie. Uiteindelijk vluchtte hij uit Frankrijk in 1720 en vestigde zich in Venetië, waar hij de rest van zijn leven doorbracht. De val van de Mississippi-bubbel markeerde de beëindiging van het experiment met papiergeld in Frankrijk, dat pas weer herleefde tijdens de Franse Revolutie meer dan een halve eeuw later. In de tussentijd werd er een commissie opgericht om het papiergeld en de aandelen terug te kopen van de mensen die erin hadden geïnvesteerd. Helaas was de waarde van deze activa zo sterk gedaald dat mensen slechts een klein percentage van hun investering konden terugvorderen.

De erfenis van de Mississippi-bubbel is een waarschuwing voor wat er gebeurt wanneer economische theorieën de werkelijkheid niet kunnen bijbenen. John Law had enkele waardevolle inzichten in monetair beleid. Zijn voorstel om de geldhoeveelheid te vergroten tijdens een recessie werd later een gangbare praktijk, vooral onder Keynesiaanse economen. Echter, niet al zijn ideeën over geld waren solide. De bewering dat aandelen precies gelijk stonden aan geld was bijvoorbeeld misplaatst. Het grootste probleem was dat Law de kracht van de financiële markten niet volledig begreep. In zijn streven om de Franse schulden te verlichten, was hij gedwongen om de Mississippi Company op te richten en de aandelen ervan te laten speculeren om genoeg geld in te zamelen. Het probleem was dat hij zich niet bewust was van de enorme gevolgen die dit zou hebben.

De Mississippi-bubbel roept belangrijke vragen op over de vraag welke activa, zo die er al zijn, het beste gebruikt kunnen worden om de valuta van een land te ondersteunen. Zou een landbank, die gebaseerd is op onroerend goed, een beter alternatief zijn dan goud als dekking voor de nationale munt? Of is een puur fiat-geldsysteem, zoals in veel landen tegenwoordig het geval is, de beste keuze? De keuze tussen deze alternatieven is niet eenvoudig, en het heeft alles te maken met de stabiliteit van de onderliggende economie. Een puur fiat-geldsysteem kan risicovoller zijn, vooral als het vertrouwen in het beleid of de overheid ontbreekt.

Het idee van het privativeren van nationale schulden is een ander belangrijk aspect van dit verhaal. Tegenwoordig zien we dat overheden soms delen van hun schulden privativeren, maar dit gebeurt vaak in specifieke omstandigheden en niet op grote schaal. De vraag of zulke programma’s ooit de nationale schulden van een land zoals de Verenigde Staten zouden kunnen beheren, blijft open. De schaalgrootte van de schuld en de complexiteit van de economische situatie zouden dergelijke pogingen bemoeilijken.

Een ander belangrijk aspect van de Mississippi-bubbel is de manier waarop de markten in die tijd werkten. De wereld van financiële speculatie was in de vroege 18e eeuw nog niet volledig gereguleerd, en de opportuniteiten voor fraude waren talrijk. Mensen als George Graham Rice, die later beroemd werd als een van de grootste fraudeurs in de geschiedenis van de mijnbouwindustrie, profiteerden van de onwetendheid van beleggers. Hij was een meester in het gebruiken van zijn charisma en overtuigingskracht om investeringen aan te trekken, vaak op basis van misleidende of geheel valse informatie. Dergelijke figuren waren niet uniek; de geschiedenis van de financiële markten is bezaaid met charlatans die hebben geprofiteerd van de naïviteit van het publiek.

Het belangrijkste lespunt voor de hedendaagse lezer is dat speculatie en financiële innovaties altijd risico’s met zich meebrengen, vooral wanneer de onderliggende fundamenten niet transparant of goed begrepen zijn. De Mississippi-bubbel is slechts één voorbeeld van de gevaren die ontstaan wanneer financiële markten loskomen van de realiteit en wanneer er onvoldoende waarborgen zijn om de belangen van het publiek te beschermen. De regulering van markten, de transparantie van informatie en de kracht van het vertrouwen in de financiële instellingen zijn cruciaal om een herhaling van zulke rampspoedige gebeurtenissen te voorkomen.

Hoe kunnen we speculatie met financiële instrumenten voorkomen zonder innovatie te belemmeren?

De vraag of het mogelijk is om fondsbeheerders in staat te stellen gebruik te maken van financiële instrumenten zoals terugkoopovereenkomsten zonder dat ze deze voor speculatie gebruiken, is een belangrijke kwestie in de wereld van de financiële markten. Het probleem komt naar voren wanneer bijvoorbeeld grote beleggers zoals Citron zich schuldig maken aan risicovolle praktijken die uiteindelijk leiden tot verlies van grote hoeveelheden geld, zoals het geval was met het pensioenfonds in Orange County. De kern van het probleem ligt in de manier waarop deze instrumenten worden gebruikt en in de vraag of er mechanismen zijn die deze gebruiken zonder de risico’s van speculatie toe te staan.

In de context van pensioenfondsen, zoals het geval in Orange County, wordt het gebruik van risicovolle strategieën vaak niet transparant gedeeld met het publiek, wat bijdraagt aan het gebrek aan vertrouwen en controle. De vraag die dan rijst, is of meer transparantie over de aangehouden activa van de fondsen voldoende zou zijn om zulke problemen te voorkomen. Zou een strikt beheer van de leverage, het risico en de transparantie de schade kunnen beperken die door dergelijke onvoorzichtige praktijken wordt veroorzaakt?

De dotcom-bubbel, die eind jaren negentig een van de grootste financiële crises veroorzaakte, toont op een andere manier de problematiek van overwaardering en speculatie in de markten. Het internet opende enorme zakelijke kansen, maar tegelijkertijd was er grote onzekerheid over hoe bedrijven die op dit nieuwe platform opereerden, correct gewaardeerd moesten worden. Dit leidde tot de overwaardering van bedrijven zoals Netscape en Amazon, die ondanks enorme verliezen een buitengewone waardestijging vertoonden.

De situatie werd verder gecompliceerd door de waarde van immateriële activa. Bedrijven die in de dotcom-sector opereerden, zoals Amazon en eBay, bestonden vaak volledig uit immateriële activa: merknaam, intellectueel eigendom, technologie en het potentiële marktaandeel. De groei van deze activa, geholpen door globalisatie en de opkomst van technologie, leidde tot een enorme stijging van de aandelenkoersen van deze bedrijven. Dit verhinderde echter vaak een realistische waardering, aangezien de werkelijke winsten en voordelen van deze activa moeilijk te meten waren.

Het is cruciaal te begrijpen dat immateriële activa, hoewel vaak moeilijk meetbaar, een enorme invloed kunnen hebben op de waarde van een bedrijf. Bedrijven als BMW kunnen bijvoorbeeld premium prijzen vragen vanwege hun sterke merknaam, terwijl Walmart dankzij zijn efficiënte inkoop- en distributiesystemen lagere prijzen kan aanbieden en toch hogere winsten behaalt. In de context van de dotcom-bubbel waren de meeste bedrijven echter volledig afhankelijk van immateriële activa, zoals klantenbezoek aan websites of merkherkenning, die moeilijk te kwantificeren waren.

Dit vormt een interessante dynamiek: de waarde van bedrijven werd meer bepaald door de perceptie van hun potentieel in plaats van door tastbare activa. Terwijl deze bedrijven vaak verliesgevend waren, veroorzaakte de speculatie over toekomstige winsten een enorme vraag naar hun aandelen, wat resulteerde in een virtuele waardestijging zonder dat er een daadwerkelijke rendabiliteit achter stond.

Het is belangrijk voor beleggers om niet alleen te kijken naar de belofte van innovatie en de waarde van immateriële activa, maar ook naar de onderliggende risico’s van speculatie en de transparantie van de markten. Transparantie in de aanhoudende activa, de werkelijk gebruikte leverage, en het onderliggende risico, moet centraal staan in het debat over financiële praktijken. Want hoewel de technologie en het internet een enorme waarde kunnen creëren, moet de balans tussen risico en beloning zorgvuldig worden beheerd om speculatie te voorkomen die uiteindelijk de markten destabiliseert.

De lessen die we trekken uit de dotcom-bubbel zijn waardevol. Ze herinneren ons eraan dat de waarde van een bedrijf niet altijd te meten is aan de hand van traditionele financiële indicatoren, en dat de rol van immateriële activa, hoewel groeiend, een risico kan vormen als die niet adequaat wordt beoordeeld. De uitdaging is dan ook om een systeem te ontwikkelen dat deze activa effectief kan beoordelen, zonder de speculatieve overdrijvingen die we in het verleden hebben gezien.

Kan cryptovaluta leiden tot de grootste financiële crisis ooit?

Het gebruik van cryptovaluta heeft sinds de opkomst ervan enorme belangstelling en discussie aangewakkerd. Het werd oorspronkelijk gepromoot als een nieuwe vorm van digitale valuta die buiten de traditionele bankstructuren zou opereren. De aantrekkingskracht was vanzelfsprekend: een financieel systeem zonder centrale autoriteiten, een gedecentraliseerde economie die gebruik maakt van blockchain-technologie. Maar zoals bij veel innovaties in de geschiedenis, kan de potentiële impact van deze nieuwe technologie ook schadelijke gevolgen hebben, met name als het gaat om de rol die cryptovaluta speelt in kredietverlening en de uitbreiding van schulden.

Cryptovaluta, zoals Bitcoin en andere digitale munten, kunnen gezien worden als drie verschillende functies binnen het traditionele financiële systeem: als ruilmiddel, als waardeopslag en als rekeneenheid. De eerste twee functies – ruilmiddel en waardeopslag – zijn relatief eenvoudig en worden veelal begrepen. Het is de derde functie, die van rekeneenheid, die de meeste zorgen oproept. De rekeneenheid is essentieel omdat we geld gebruiken om de waarde van onze bezittingen en schulden te meten. In de meeste economieën gebeurt dit onder toezicht van centrale banken en regelgeving. Maar wanneer cryptovaluta deze functie vervult, ontstaan er nieuwe risico’s, vooral omdat cryptocurrencies zelf vaak niet onder de directe controle staan van een centrale autoriteit.

Wat gebeurt er als mensen beginnen met lenen en uitlenen in cryptovaluta? Wanneer een cryptocurrency een wijdverspreide rol als rekeneenheid krijgt, wordt het heel waarschijnlijk dat er ook leningen in die valuta zullen worden verstrekt. De uitgifte van meer eenheden van de cryptocurrency is eenvoudig en vrijwel kosteloos, wat betekent dat kredietverstrekkers onbeperkt kunnen blijven lenen en uitlenen. Dit creëert een expansie van de kredietmarkt, wat op korte termijn de economie kan stimuleren door een verhoging van de vraag en economische activiteit. Maar zoals we in de geschiedenis vaak hebben gezien, kan een snelle kredietexpansie leiden tot onverantwoorde leningen, die de financiële stabiliteit onder druk zetten.

In het traditionele banksysteem kunnen centrale banken en toezichthouders de groei van krediet beheersen en indammen. Ze hebben de middelen en het mandaat om leningen te reguleren en zorgen ervoor dat kredietverlening niet ongebreideld groeit. Maar in een systeem waarin cryptocurrencies buiten de traditionele toezichthouders om opereren, is de enige rem op de kredietgroei de zelfbeheersing van de kredietverstrekkers. In een situatie waarin leners enorme winsten kunnen behalen door in een cryptocurrency te investeren, zullen zij weinig motivatie hebben om de ‘feest’ vroegtijdig te beëindigen. Dit kan de weg vrijmaken voor een potentieel grote financiële crisis, vergelijkbaar met de eerdere financiële meltdowns in de geschiedenis.

De mogelijkheid van een kredietboom en daaropvolgende crash is dus een reëel gevaar. Het gebrek aan toezicht in een op cryptovaluta gebaseerde financiële wereld kan de kredietcyclus zelfs groter maken dan de traditionele markten ooit hebben gekend. De absente regulatie zou kunnen leiden tot een nog grotere implosie dan die van de eerdere financiële crisissen.

Innovatie op zich veroorzaakt geen problemen. Wat innovatie echter mogelijk maakt, is de ontwikkeling van nieuwe manieren waarop mensen zich kunnen bezighouden met risicovolle gedragingen die vaak tot financiële rampspoed leiden: speculatie, het aangaan van overmatige schulden en het creëren van valse beloften van hoge rendementen. Cryptovaluta kunnen inderdaad fungeren als het ideale platform voor speculatie. De enorme volatiliteit en de aantrekkelijke mogelijkheden voor winsten trekken speculanten aan die op zoek zijn naar snelle winst, zonder te letten op de inherente risico's.

Bijvoorbeeld, de succesvolle lancering van een cryptocurrency kan leiden tot een massale instroom van investeerders die hun kapitaal in een munt stoppen zonder echt te begrijpen hoe de onderliggende technologie werkt, of wat de lange-termijnwaarde van de munt is. Dit speculatieve gedrag kan op korte termijn leiden tot aanzienlijke winsten, maar ook tot dramatische verliezen wanneer de speculatieve zeepbel uiteenspat. We hebben dit mechanisme al eerder gezien in de geschiedenis, bijvoorbeeld tijdens de dotcom-bubbel of de huizenmarktcrisis van 2008. Het gevaarlijke is dat crypto-enthousiastelingen misschien niet snel leren van de geschiedenis, wat betekent dat de financiële cycli van booms en crashes zich in de toekomst alleen maar zouden kunnen versterken.

Naast het risico van speculatie speelt ook de mogelijkheid van frauduleuze praktijken een belangrijke rol. Net als bij de beruchte Ponzi-schema’s, waarbij investeerders verleid werden door beloften van onrealistische rendementen, kunnen ook cryptovaluta en ICO’s (Initial Coin Offerings) dienen als platformen voor dergelijke misleidende praktijken. Wat Ponzi en andere frauduleuze investeringsmodellen succesvol maakt, is niet alleen het aantrekkelijke rendement, maar ook het charisma en vertrouwen dat de bedrieger uitstraalt, evenals de schijnbare transparantie van het systeem. Cryptovaluta kunnen zich snel ontwikkelen tot een nieuwe variant van de Ponzi-schema’s, vooral wanneer nieuwe investeerders met behulp van moderne technologieën worden gelokt zonder volledig te begrijpen wat ze kopen.

De vraag die zich nu voordoet, is of de publieke acceptatie van cryptovaluta als betalingsmiddel of waardeopslag onvermijdelijk leidt tot een uitbreiding van krediet en een nog grotere speculatie. En wat als centrale banken daadwerkelijk beginnen met het uitgeven van hun eigen digitale valuta, zoals de digitale euro of de digitale dollar? Zouden deze minder vatbaar zijn voor de nadelige gevolgen van kredietexpansies en financiële crises, of zouden ze dezelfde valkuilen tegenkomen als de huidige, niet-gereguleerde cryptovaluta?

De toekomst van cryptovaluta als financieel systeem is onzeker en gevuld met zowel kansen als gevaren. De grote vraag blijft of de gevaren van een ongereguleerde markt opwegen tegen de voordelen van decentralisatie en innovatie.

Hoe Fout Beleid, Bedrijven en Woningbezitters Leidden tot de Crisis van 2008

Het gebruik van subprime hypotheek-backed securities (MBS) was een van de belangrijkste factoren die de financiële crisis van 2008 veroorzaakten. Gedurende de jaren voorafgaand aan de crisis was de vraag naar deze MBS zo groot dat financiële instellingen honderden miljarden dollars aan MBS'en uitgaven met hoge rendementen. Dit creëerde een situatie waarin iedereen die betrokken was bij het creëren van MBS'en zijn winst kon vergroten door normen te verlagen. Het gevolg was dat er steeds meer hypotheken werden goedgekeurd voor mensen die eigenlijk niet in staat waren om deze af te lossen, maar niemand leek bezwaar te maken.

De belangrijkste agenten in het goedkeuren van hypotheken waren banken en hypotheekmakelaars. Deze groep ontdekte al snel dat zij hun winst konden verhogen door de eisen voor leningen te versoepelen, omdat de banken en andere bedrijven die de hypotheekpools organiseerden, de leningen uiteindelijk van hen zouden kopen. Het gevolg was dat de gebruikelijke norm dat de maandlasten voor een hypotheek niet hoger mochten zijn dan 28% van het netto inkomen van een lener, door de jaren heen steeds verder werd opgekrikt naar 30% en zelfs hoger.

De hypotheekverstrekkers hadden er baat bij om zoveel mogelijk leners goedgekeurd te krijgen, omdat ze de hypotheken onmiddellijk konden verkopen en dus een fee konden verdienen voor het goedkeuren van de leningen. Hoe meer mensen ze goedkeurden, hoe meer ze verdienden. Deze motivatie om leningen goed te keuren werd minder geremd door de wetenschap dat degenen die de hypotheken zouden kopen normaal gesproken voorzichtig zouden zijn met het kopen van slechte leningen. Maar tijdens de vroege jaren 2000 leken ze daar geen problemen mee te hebben.

Op zijn hoogtepunt, tijdens de vastgoedzeepbel, waren er zogenaamde NINJA-leningen (No Income, No Job, No Assets). Het idee was dat de kredietwaardigheid van de leners niet werd geverifieerd, wat de goedkeuring van leningen enorm vergemakkelijkte. Deze leningen werden vaak verstrekt door makelaars die voor bedrijven werkten die snel leningen wilden verstrekken en verkopen, zonder dat ze grote teams van kredietbeoordelaars nodig hadden.

De hypotheekkredietmakelaars waren bijzonder gevoelig voor perverse prikkels. Ze werden vaak beloond met een bonus als ze een hogere rente konden bedingen voor de leners dan ze eigenlijk konden betalen. Dit resulteerde in een grotere hoeveelheid leningen voor mensen die het financieel niet konden dragen. De opkomst van de vastgoedzeepbel versterkte deze situatie. Omdat de huizenprijzen voortdurend stegen, konden kredietverstrekkers zich veroorloven om het risico van wanbetaling te negeren. Zelfs als een lener in gebreke bleef, werd aangenomen dat de stijgende vastgoedprijzen de lening zouden dekken.

De schuld lag niet alleen bij de hypotheekverstrekkers en de kredietbeoordelaars, maar ook bij de hypotheekpoolorganisatoren. Deze bedrijven, die verantwoordelijk waren voor het creëren van de hypothecaire obligaties, hadden weinig interesse in het daadwerkelijk controleren van de kwaliteit van de leningen die ze in hun pools stopten. Hun enige doel was om ervoor te zorgen dat ze voldoende investeerders konden aantrekken om de uitgegeven obligaties te kopen. Dit bracht hen in de situatie dat ze, door de hoge vraag naar goed beoordeelde obligaties, samenwerkten met kredietbeoordelaars die hen adviseerden over hoe ze de structuren van de obligaties moesten aanpassen om de hoogste ratings te verkrijgen.

Kredietbeoordelaars zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch zagen hun inkomsten exponentieel stijgen van 2001 tot 2006. Deze bedrijven verdubbelden hun personeel om het groeiende aantal aanvragen bij te houden, wat resulteerde in een overbelasting van hun beoordelingscapaciteit. Een andere problematische praktijk was dat deze kredietbeoordelaars niet alleen leningen beoordeelden, maar ook adviesdiensten aanboden aan de hypotheekpoolorganisatoren, zodat de obligaties de gewenste ratings zouden krijgen.

De probleemgedragingen van kredietverstrekkers werden verder versterkt door de eigen verantwoordelijkheid van de huiseigenaren. De praktijk van "huis-flipping" – het snel kopen en verkopen van woningen voor winst – werd een nationale trend. Huiseigenaren gebruikten veel krediet om woningen te kopen, met de bedoeling deze voor een hogere prijs weer door te verkopen. Dit leidde tot een drastische stijging van de hypotheekleningen, omdat de huizen steeds meer werden gezien als een makkelijke manier om geld te verdienen.

Bovendien werd de praktijk van cash-out refinanceren populair. Bij deze vorm van herfinanciering nam de lener een grotere lening op dan hun oorspronkelijke hypotheek, en het extra geld kon voor alles worden gebruikt. Dit leek voordelig voor huiseigenaren, vooral omdat de rentevoeten in deze periode laag waren en men geloofde dat de huizenprijzen altijd zouden blijven stijgen. Van 2001 tot 2005 hebben Amerikaanse huiseigenaren ongeveer 3 biljoen dollar aan huiseigen vermogen omgezet in contant geld, wat verder bijdroeg aan de explosie van de woningmarkt.

Wat de situatie nog verergerde, was het ontbreken van adequaat toezicht door regelgevende instanties. De Amerikaanse regering volgde een dereguleringstrend die begon in de jaren 90, met de overtuiging dat de markten zichzelf wel zouden reguleren. Deze overtuiging werd sterk gepromoot door bijvoorbeeld Alan Greenspan, voorzitter van de Federal Reserve. Het geloof in de kracht van de markt leidde ertoe dat het toezicht op financiële instellingen werd verminderd, met de veronderstelling dat marktdiscipline genoeg zou zijn om excessen te corrigeren.

Deze overmatige focus op de markten als zelfregulerend systeem heeft echter de basis gelegd voor de onvoorziene gevolgen van de crisis. Terwijl sommige economen beweerden dat de deregulering bijdroeg aan de “Gouden Periode” van economische stabiliteit, blijkt achteraf dat de afwezigheid van effectief toezicht en de vele perverse prikkels die het systeem doordrongen, de fundamentele oorzaken van de financiële crash van 2008 waren.