Cumulatieve effectbeoordeling (CEA) vormt een essentieel instrument binnen de complexe context van diepzeemijnbouw, waarbij het inzicht biedt in de totale impact van meerdere activiteiten op het mariene milieu. Door de beperkte duur en omvang van individuele testen, zoals bij de collectorproef, wordt de kans op aanzienlijke cumulatieve effecten op ecologische functies en ecosysteemdiensten als laag ingeschat. Toch blijft het van belang deze effecten nauwgezet te monitoren en in samenhang te beoordelen, aangezien de regelgeving omtrent exploratie en exploitatie, hoewel nog in ontwikkeling, steeds nadrukkelijker de noodzaak van een bredere milieuanalyse erkent. Het ontbreken van uniforme methodologieën voor CEA maakt het echter lastig om op regionaal niveau een geïntegreerd overzicht te verkrijgen, wat de standaardisatie van deze procedures vanuit een regionaal milieubeheerperspectief wenselijk maakt. Hiermee kan men de wisselwerking tussen diverse activiteiten over verschillende tijd- en schaalniveaus adequaat evalueren.
CEA functioneert niet louter als een statisch beoordelingsinstrument, maar biedt ook een adaptief kader waarmee projecten kunnen worden bijgesteld op basis van nieuwe inzichten, veranderende omstandigheden en opkomende milieuproblemen. Deze flexibiliteit sluit naadloos aan bij het principe van voorzichtigheid, dat een voorname rol speelt binnen het internationale milieurecht en het beheer van diepzeemijnbouw. De voorzorgsbeginsel benadrukt het belang van een grondige en proactieve benadering van activiteiten met potentieel ernstige of onomkeerbare milieueffecten, waarbij het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid geen reden mag zijn om preventieve maatregelen uit te stellen.
Hoewel dit principe niet expliciet in het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) is opgenomen, wordt het door de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) en de internationale jurisprudentie erkend als een fundamentele verplichting van staten die activiteiten in de diepzee sponsoren. De ISA heeft deze aanpak geïmplementeerd in haar regelgeving en managementplannen, zoals zichtbaar in de verschillende amendementen en milieuplannen die gericht zijn op de bescherming van de Clarion-Clippertonzone. De toezegging om het voorzorgsbeginsel te volgen wordt weerspiegeld in de verplichtingen van exploratiecontractanten om milieu-effectrapportages uit te voeren, monitoringsprogramma’s op te zetten en milieu-baselines vast te stellen die noodzakelijk zijn voor het vroegtijdig herkennen van potentiële milieueffecten.
Deze baselines en monitoringsprogramma’s vormen de ruggengraat van een op wetenschap gebaseerde aanpak, waarmee onzekerheden kunnen worden beperkt en beschermende maatregelen tijdig kunnen worden geïmplementeerd. De ontwikkeling van robuuste oceanografische en ecologische studies is derhalve onmisbaar binnen dit kader. De aanbevelingen van de ISA’s Legal and Technical Commission benadrukken dat voldoende en betrouwbare data cruciaal zijn om de natuurlijke toestand van exploratiegebieden vast te leggen vóór het starten van proefwinning, waarmee het effect van menselijke activiteiten beter kan worden beoordeeld.
Het is bovendien van belang te beseffen dat cumulatieve effecten niet uitsluitend ecologische componenten betreffen, maar ook socio-economische aspecten raken, zoals visserij, toerisme en bestaande infrastructuren zoals onderzeese kabels. Het samenspel tussen deze elementen vereist een holistische benadering waarbij niet alleen de natuur, maar ook menselijke belangen en rechten worden meegewogen. Dit sluit aan bij recente voorstellen om het voorzorgsbeginsel te verbreden met het perspectief van mensenrechten, die onlosmakelijk verbonden zijn met een gezond ecosysteem.
Voor een effectieve toepassing van CEA binnen het beheer van diepzeemijnbouw is het noodzakelijk dat de aanpak wordt ingebed in een adaptief managementsysteem waarin publieke participatie en transparantie centraal staan. Alleen door de integratie van continue monitoring, data-analyse en betrokkenheid van diverse belanghebbenden kan het voorzorgsbeginsel daadwerkelijk ten volle worden gerealiseerd. Dit vereist tevens dat de internationale gemeenschap en de ISA blijven streven naar verdere harmonisatie en standaardisatie van methodologische richtlijnen voor CEA, teneinde de bescherming van het diepzeemilieu op lange termijn te waarborgen.
Hoe Wetenschappelijk Onderzoek Essentieel Is voor Duurzaam Beheer van Diepzee Mijnbouw
Wetenschappelijk onderzoek speelt een cruciale rol in het waarborgen van een robuuste basis voor het beheer van diepzee mijnbouw en de daaruit voortvloeiende milieu-effectbeoordelingen (EIA) en cumulatieve effectbeoordelingen (CEA). Het vaststellen van milieubasen, het identificeren van potentiële impactgebieden en het ontwikkelen van passende beschermingsmaatregelen kunnen niet plaatsvinden zonder gedegen wetenschappelijke gegevens. In dit verband hebben Amon et al. (2022) geconcludeerd dat de grootste uitdaging bij het dichten van de wetenschappelijke leemtes voor een effectief milieubeheer van diepzee mijnbouw ligt in het tekort aan experts met de nodige kennis, en het gebrek aan voldoende financiering voor dergelijk onderzoek.
Het is duidelijk dat wetenschappelijk onderzoek essentieel is voor de ontwikkeling van exploitatieplannen en de bijbehorende EIA's, inclusief CEA's (Thornborough et al., 2019). Dit onderzoek moet gericht zijn op het verstrekken van gegevens over oceanografie, biologische aspecten en de gevoeligheid van diepzee gemeenschappen voor resourceontwikkeling. Daarnaast moet het wetenschappelijk onderzoek ook gericht zijn op het oplossen van de vraagstukken die verband houden met milieumonitoring, zodat problemen bij het onderscheiden van natuurlijke en antropogene effecten kunnen worden aangepakt (Radziejewska et al., 2022). Zonder de juiste wetenschappelijke input is het onmogelijk om monitoringdoelen vast te stellen, een geschikt steekproefontwerp te ontwikkelen of de basis te leggen voor het opstellen van conserveringsplannen.
Voor het ontwikkelen van een effectieve CEA is gedegen wetenschappelijk onderzoek vereist, vooral bij testmijnbouwactiviteiten die bedrijven en de Internationale Zeebodem Autoriteit (ISA) zullen uitvoeren zodra ze beginnen met het testen van apparatuur in de diepzee. Dit onderzoek zal helpen bij het opstellen van kwantitatieve CEA's, waarbij modellen worden ontwikkeld om de cumulatieve effecten beter te begrijpen. Uiteindelijk zal dit wetenschappelijke onderzoek bedrijven en de ISA in staat stellen om weloverwogen beslissingen te nemen over de voortzetting van hun activiteiten.
Het begrijpen van de wetenschappelijke onzekerheden speelt een belangrijke rol in dit proces. Onderzoeken moeten niet alleen gericht zijn op de seafloor en de gemeenschappen die daar aanwezig zijn, maar ook op de verstoringen in de waterkolom en de ecologische reacties daarop (Drazen et al., 2020). Het is eveneens noodzakelijk om onzekerheden in wetenschappelijke gegevens zorgvuldig te behandelen, aangezien deze onzekerheden van invloed zijn op de effectiviteit van zowel de CEA als de bredere milieubeheerstrategieën.
Wetenschappers hebben een dubbele verantwoordelijkheid. Ze moeten enerzijds wetenschappelijke standaarden ontwikkelen en anderzijds wetenschap communiceren naar de maatschappij (Mieg, 2022). Dit is vooral belangrijk in de context van diepzee mijnbouw, waar het ontbreken van voldoende kennis kan leiden tot slecht geïnformeerde beleidsbeslissingen met ernstige gevolgen voor het milieu.
De aanpak van het wetenschappelijk onderzoek moet gericht zijn op het beschermen van kwetsbare en vaak unieke ecosystemen die moeilijk of onmogelijk te herstellen zijn. Dit vereist nauwkeurige data over de toestand van deze ecosystemen, evenals effectieve monitoringstrategieën om de effecten van menselijke activiteit te kunnen detecteren en beperken.
De wetenschappelijke gemeenschap speelt een essentiële rol in het adviseren van de industrie en de regelgevende instanties bij het vaststellen van milieustandaarden en het implementeren van beschermende maatregelen. Het versterken van de samenwerking tussen wetenschap en industrie is van vitaal belang om de duurzaamheid van diepzee mijnbouwactiviteiten te waarborgen en tegelijkertijd de integriteit van de diepzee ecosystemen te behouden.
Het is belangrijk te begrijpen dat de ecologische schade van diepzee mijnbouw vaak pas na langere tijd volledig zichtbaar wordt. Daarom is het noodzakelijk om bij de ontwikkeling van beheerstrategieën niet alleen rekening te houden met de onmiddellijke effecten, maar ook met de langetermijngevolgen van mijnbouwactiviteiten. Dit vraagt om vooruitziendheid, waarbij wetenschappelijke kennis wordt ingezet om potentiële risico's te voorspellen en te beperken.
Wat zijn Stabiele Referentiegebieden (SRA) en hoe beïnvloeden ze milieueffectbeoordelingen van zeebodemmijnbouw?
De wereld van zeebodemmijnbouw is een dynamisch en complex terrein waar wetenschappelijke en ecologische overwegingen centraal staan. Terwijl de industrie zich uitbreidt, wordt het steeds duidelijker dat het belangrijk is om gebieden te creëren die als referentiepunten dienen voor de beoordeling van de milieueffecten van mijnbouwactiviteiten. Deze gebieden staan bekend als Stabiele Referentiegebieden (SRA’s). Ze zijn bedoeld om te fungeren als ongerepte zones die geen blootstelling aan mijnbouw hebben ondergaan, en dienen als vergelijkingsmateriaal voor de evaluatie van de effecten van mijnbouw op het mariene milieu.
Het concept van het SRA werd geïntroduceerd door de Wet op de Diepe Zeebodem Harde Minerale Bronnen (DSHMRA) in de Verenigde Staten, die in 1980 werd aangenomen. Volgens de wet moeten er SRA’s worden ingesteld als referentiegebieden voor de beoordeling van mijnbouwactiviteiten in de diepzee. De primaire doelstelling van deze gebieden is niet zozeer het beschermen of conserveren van het milieu, maar het uitvoeren van een gedegen milieueffectbeoordeling (EIA). Dit stelt wetenschappers in staat om de gevolgen van mijnbouw te vergelijken met die van ongerepte, natuurlijke omgevingen.
De DSHMRA, die oorspronkelijk bedoeld was om de Amerikaanse mijnbouwbedrijven in staat te stellen om zeebodemmineralen te exploiteren, gaf de National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA) de verantwoordelijkheid om de SRA's te creëren en te beheren. De wet stipuleerde dat binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet internationale SRA’s zouden moeten worden onderhandeld, zodat geen enkele natie eenzijdig een SRA zou kunnen instellen. Dit benadrukt het internationale karakter van het concept, dat bedoeld is om de diepzeebodem op een verantwoorde en wetenschappelijk verantwoorde manier te beheren.
In de praktijk worden de SRA's ingedeeld in twee hoofdtypen: de IRA’s (Indirecte Referentiegebieden), die zich bevinden in gebieden die al zijn beïnvloed door zeebodemmijnbouw, en de PRA’s (Provisional Reference Areas), die zich bevinden in ongerepte of nauwelijks verstoorde mariene omgevingen. PRA’s kunnen verder worden onderverdeeld in voorlopige en permanente zones, afhankelijk van de stabiliteit van het ecosysteem en het vermogen om deze gebieden langdurig te behouden als referentie voor wetenschappelijke studies.
De wetgeving rondom de SRA's voorziet in gedetailleerde eisen, zoals het verlenen van exploratievergunningen voor zeebodemmijnbouwactiviteiten en het rapporteren van de voortgang van het opzetten van de SRA’s aan het Congres. De wet benadrukt ook dat het creëren van deze gebieden geen directe invloed heeft op de mogelijkheid om andere delen van de diepzeebodem voor mijnbouw te gebruiken. Het doel is vooral gericht op wetenschappelijke evaluatie en de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen.
Hoewel de DSHMRA de basis heeft gelegd voor de oprichting van SRA's, is er weinig informatie over de praktische uitvoering van de SRA's. Er zijn geen gedetailleerde beschrijvingen over de timing of de duur van de oprichting van deze gebieden, noch over hun omvang, vorm of het aantal gebieden dat nodig zou kunnen zijn. Dit gebrek aan gedetailleerde richtlijnen laat ruimte voor interpretatie en kan leiden tot onzekerheid over hoe SRA's effectief kunnen bijdragen aan milieubeheer in de diepzee.
Het voorstel van de National Research Council (NRC) in 1982 speelde een cruciale rol in de verdere ontwikkeling van het SRA-concept. De NRC werd gevraagd om de wetenschappelijke validiteit van SRA’s te onderzoeken en alternatieve, kosteneffectieve programma’s voor te stellen indien het concept niet haalbaar bleek. Na intensieve besprekingen werd een reeks aanbevelingen gepresenteerd, waarin de noodzaak werd benadrukt om niet alleen te vertrouwen op ongerepte gebieden, maar ook te zorgen voor representatieve en stabiele biota om de effectiviteit van SRA’s te garanderen.
Naast de technische en wetenschappelijke aspecten van het instellen van SRA’s, is het ook belangrijk om te begrijpen hoe dit beleid zich verhoudt tot internationale wetgeving, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Zeewater. Het feit dat de Verenigde Staten het Verdrag aanvankelijk niet ondertekenden, heeft de internationale samenwerking op dit gebied bemoeilijkt. Toch heeft de implementatie van de SRA’s binnen de DSHMRA het belang van een gezamenlijke internationale aanpak benadrukt om de diepzee op een verantwoorde manier te beheren en de ecologische integriteit van deze belangrijke gebieden te waarborgen.
Het creëren van Stabiele Referentiegebieden is een belangrijke stap in het begrijpen van de ecologische impact van mijnbouwactiviteiten in de diepzee. Hoewel er nog veel onzekerheid bestaat over de praktische uitvoering en de lange-termijn effectiviteit van deze gebieden, is het duidelijk dat ze een cruciale rol spelen in het evalueren van de milieugevolgen van mijnbouw en het helpen ontwikkelen van duurzamere praktijken voor de toekomst.
De oprichting van SRA’s moet echter niet alleen gezien worden als een wetenschappelijke noodzakelijkheid. Het biedt ook een kans om bredere ecologische en ethische overwegingen in acht te nemen, zoals de verantwoordelijkheid van de mens tegenover de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen. Het is van belang dat de wetenschappelijke gemeenschap, beleidsmakers en industrie gezamenlijk werken aan een geïntegreerde aanpak die de waarde van de diepzee beschermt, terwijl tegelijkertijd de behoefte aan economische exploitatie in balans wordt gebracht.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский