Tijdens de COVID-19-pandemie zagen verschillende wereldleiders en gouverneurs een opmerkelijke verschuiving in hun goedkeuringsbeoordelingen. Hoewel sommige leiders aanzienlijke stijgingen in hun populariteit ervaarden, lieten anderen een afname zien, vooral wanneer zij in strijd waren met het maatschappelijke verlangen naar striktere maatregelen of juist probeerden de beperkingen sneller op te heffen.

Het contrast in goedkeuring tussen presidenten en andere wereldleiders werd scherp zichtbaar. Donald Trump bijvoorbeeld zag zijn goedkeuringsbeoordeling fluctueren, vooral naarmate de pandemie zijn hoogtepunt bereikte. In landen als Australië, Duitsland en Canada was er echter een andere trend: leiders zoals Scott Morrison, Angela Merkel en Justin Trudeau zagen hun populariteit toenemen, zelfs sterker dan Trump, en bleven relatief stabiel gedurende de crisis. Dit gold ook voor Frankrijk en India, waar respectievelijk Emmanuel Macron en Narendra Modi hun goedkeuring zagen stijgen, zij het in kleinere mate.

Anderzijds werd de situatie van leiders zoals Boris Johnson in het Verenigd Koninkrijk, die aanvankelijk de voordelen van striktere lockdown-maatregelen genoot, drastisch anders toen hij zelf ernstig door COVID-19 werd getroffen. Na zijn herstel probeerde Johnson het economische beleid meer te versoepelen, wat leidde tot een daling van zijn goedkeuring. Evenzo in Brazilië, waar Jair Bolsonaro de pandemie lange tijd bagatelliseerde, daalde zijn goedkeuring aanzienlijk, hoewel deze later een bescheiden herstel doormaakte.

In de Verenigde Staten was het contrast tussen de federale regering en de gouverneurs nog opvallender. Veel gouverneurs, vooral Democraten, zagen hun goedkeuring toenemen, simpelweg door zich consequent aan te passen aan de gezondheidsadviezen en het nemen van strenge maatregelen. Gouverneurs zoals Mike DeWine uit Ohio en Charlie Baker uit Massachusetts verhoogden hun populariteit door een sterke aanpak van de crisis. Daarentegen zagen Republikeinse gouverneurs, die vaak vasthielden aan de economische noodzaak om sneller te heropenen, zoals Ron DeSantis in Florida en Greg Abbott in Texas, een daling van hun goedkeuring.

Het belangrijkste verschil in de reactie van leiders was echter niet enkel hun initiële aanpak, maar hoe ze hun koers gedurende de crisis volhielden. De leiders die serieus omgingen met de gezondheidscrisis en zich niet lieten beïnvloeden door politieke druk om snel te heropenen, kregen doorgaans de grootste steun van hun bevolking. Dit gebeurde zelfs in zwaar getroffen regio's, zoals Italië en New York, waar de aanpak van de crisis leidde tot een groter gevoel van nationale eenheid.

De pandemie legde ook de persoonlijke gedragingen van mensen bloot, wat blijkt uit de statistieken van het gedrag van burgers in verschillende landen. Zowel Democraten als Republikeinen in de Verenigde Staten pasten hun dagelijkse routines aan om het risico van besmetting te verkleinen, hoewel er duidelijke verschillen waren in hoe vaak ze beschermende maatregelen namen. Democraten bleken vaker mondkapjes te dragen en hielden zich strikter aan sociale afstand, terwijl Republikeinen geneigd waren om minder vaak zulke maatregelen te nemen. Dit contrast was vooral merkbaar tijdens de zomer van 2020, toen de controverse rond de rol van mondkapjes en andere restricties verder oplaaide.

De gevolgen van deze gedragingen waren echter niet uniform. Een opmerkelijke trend was dat de gouverneurs die vroegen om meer verantwoordelijkheid van hun burgers en striktere maatregelen namen, uiteindelijk populairder werden, zelfs als hun staten zwaar werden getroffen. Dit benadrukt dat het vertrouwen van de bevolking vaak afhankelijk is van de perceptie dat leiders handelen uit zorg voor hun gezondheid en welzijn, eerder dan uit politieke of economische overwegingen.

In dit kader is het ook belangrijk op te merken dat de persoonlijkheid van leiders en hun vermogen om empathie te tonen cruciaal waren in deze tijden van onzekerheid. Terwijl sommige leiders zoals Merkel en Trudeau als kalm en doordacht werden gezien, had de communicatie van anderen, zoals Trump, een averechts effect. Het verschil in leiderschap werd niet alleen gemeten aan de hand van beleidsmaatregelen, maar ook aan de manier waarop leiders hun burgers toespraken en geruststelden in tijden van crisis.

Tot slot kan men stellen dat de pandemie de politieke verhoudingen en het vertrouwen in leiders wereldwijd heeft beïnvloed. Het belangrijkste voor het publiek was niet alleen het nemen van de juiste maatregelen, maar de perceptie dat leiders zich daadwerkelijk inzetten voor het welzijn van hun volk. Leiders die in deze periode het vertrouwen van hun burgers verloren, ondervonden de gevolgen van politieke onpopulaire keuzes die niet in lijn waren met de gezondheid en veiligheid van de samenleving. Het is dus niet alleen de inhoud van het beleid dat telt, maar ook hoe het wordt gecommuniceerd en uitgevoerd in tijden van crisis.

Hoe De Politieke Crisis na de Verkiezingen van 2020 Het Amerikaanse Democratische Systeem Uitdaagde

Na de verkiezingsoverwinning van Joe Biden in 2020, werd de Verenigde Staten geconfronteerd met een van de ernstigste democratische crises in de moderne geschiedenis. Deze crisis ging niet alleen over de verwerking van de pandemie of de andere urgente problemen van het moment, maar richtte zich ook op fundamentele principes van democratie: het respect voor verkiezingsresultaten en de vreedzame overdracht van macht. Donald Trump had voor de verkiezingen al duidelijk gemaakt dat hij de uitkomst zou betwisten als hij zou verliezen, en dat is precies wat hij deed. De nasleep van zijn verlies leidde tot een systematisch en agressief verzet tegen de verkiezingsresultaten, dat de politieke en sociale verhoudingen in de VS tot op de dag van vandaag beïnvloedt.

Trump's weigering om het resultaat van de verkiezingen te accepteren, resulteerde in een reeks ongegronde beweringen over verkiezingsfraude, van vermeende onregelmatigheden tot bizarre complottheorieën zoals "Italygate", waarin werd gesuggereerd dat een Italiaans defensiebedrijf satellieten gebruikte om stemmen van Trump naar Biden om te zetten. Zelfs na het verlies bleef Trump niet alleen zijn eigen verlies ontkennen, maar zette hij ook druk op staatswetgevers en overheidsfunctionarissen om de uitslagen te veranderen. De druk op Mike Pence, de vice-president, was een van de meest opvallende momenten. Trump probeerde Pence te overtuigen om de verkiezingsuitslagen op 6 januari 2021 niet te certificeren, wat zou leiden tot een constitutionele crisis en uiteindelijk de beruchte bestorming van het Capitool door zijn aanhangers.

Het weigeren om de verkiezingsresultaten te accepteren was echter slechts de top van de ijsberg. De bredere impact was dat het vertrouwen van veel Republikeinen in het verkiezingssysteem ernstig werd aangetast. Aanvankelijk, voor de verkiezingen, waren 62% van de Trump-aanhangers nog overtuigd dat de verkiezingen eerlijk zouden verlopen. Deze cijfers zakten echter snel naar 29% kort na de verkiezingen en bleven dalen, met een enorm percentage van de Republikeinen die het resultaat als illegitiem beschouwden. Dit wantrouwen werd niet alleen gevoed door ongegronde beweringen van fraude, maar ook door het gevoel dat het politieke systeem hen niet meer vertegenwoordigde. Deze vertrouwenscrisis ging verder dan de resultaten van de verkiezingen zelf en verwerd tot een langdurig politieke verdeeldheid die diep in de Amerikaanse samenleving doordrong.

Voor veel Republikeinen werd de rol van raciale en ideologische verschillen ook een belangrijk aspect van deze crisis. Terwijl progressieve stemmen, inclusief Biden zelf, pleitten voor structurele veranderingen om rassendiscriminatie te verminderen, was er een bredere reactie van Republikeinen die een andere versie van de 'Amerikaanse droom' zagen, waarin hun belangen en privileges gewaarborgd zouden moeten blijven. Dit leidde tot een fundamenteel verschil in visie over de aard van de Amerikaanse samenleving en de manier waarop het land zijn raciale geschiedenis moet benaderen. Voor hen was de focus op raciale gelijkheid niet slechts een zaak van gerechtigheid, maar een bedreiging van hun sociaal-politieke positie.

Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien in deze discussie, is de verdeling binnen beide politieke partijen zelf. De Republikeinen, hoewel gedomineerd door de Trump-aanhang, vertonen een complexe interne dynamiek van conservatieven die bang zijn voor de demografische veranderingen in het land en die de “oude orde” willen behouden. Aan de andere kant hebben progressieven binnen de Democratische Partij vaak te maken met de uitdaging om de complexiteit van raciale, economische en sociale ongelijkheid te begrijpen en effectief aan te pakken. Dit spanningsveld tussen de oude en nieuwe generaties binnen beide partijen maakt de democratische strijd van vandaag nog complexer.

De manier waarop het land omgaat met deze politieke verdeeldheid zal waarschijnlijk de koers van de democratie in de VS bepalen voor de komende decennia. Naast het herstellen van vertrouwen in de verkiezingen en het bevorderen van een vreedzame machtsoverdracht, zal het cruciaal zijn om structurele ongelijkheid aan te pakken, wat een uitdaging blijft voor beide grote partijen. De Amerikaanse democratie bevindt zich niet alleen in een politieke crisis, maar ook in een existentiële vraag over de waarde van een pluriforme samenleving waarin verschillende opvattingen van gelijkheid, rechtvaardigheid en vrijheid naast elkaar kunnen bestaan.

Hoe beïnvloedden lokale protesten en demografische veranderingen het stemgedrag in de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2020?

Uit een gedetailleerde analyse van stemgedrag op county-niveau in de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2020 blijkt dat verschillende sociale, demografische en politieke factoren invloed hadden op de prestaties van Joe Biden ten opzichte van Hillary Clinton in 2016. De analyse maakt gebruik van regressiemodellen waarin onder meer eerdere stemresultaten, demografische kenmerken, COVID-19-statistieken en protestactiviteit worden meegenomen. Wat opvalt, is dat sommige factoren een verrassend beperkte invloed hadden, terwijl andere, ogenschijnlijk minder doorslaggevende elementen een duidelijke correlatie vertoonden met veranderingen in stemgedrag.

De modellen tonen aan dat het aandeel stemmen voor Hillary Clinton in 2016 een sterke voorspeller was van het aandeel stemmen voor Biden in 2020. Deze continuïteit vormt de basis waarop andere variabelen kunnen worden beoordeeld. Eén van de meest interessante bevindingen betreft het effect van protesten voor raciale rechtvaardigheid. In counties waar dergelijke protesten plaatsvonden, scoorde Biden gemiddeld ongeveer één procentpunt beter dan Clinton in 2016. Dit effect bleef consistent, ongeacht of de protesten gepaard gingen met arrestaties, verwondingen of materiële schade. Dat suggereert dat de aanwezigheid van het protest zelf — en niet per se de aard of intensiteit ervan — het stemgedrag positief beïnvloedde voor de Democratische kandidaat.

Daartegenover staat een andere opvallende bevinding: in counties met hogere sterftecijfers door COVID-19 deed Biden het slechter. De negatieve correlatie suggereert dat in gebieden die het zwaarst getroffen waren door de pandemie, de steun voor Trump relatief toenam. Mogelijke verklaringen voor dit fenomeen moeten gezocht worden buiten de cijfers: pandemiemoeheid, economische gevolgen, of juist het framing van de crisis door lokale leiders.

Een ander opvallend resultaat is het effect van politieke reclame. Biden had in veel counties een aanzienlijke voorsprong in het aantal uitgezonden advertenties vergeleken met Trump. Toch wijst het model uit dat een groter advertentievoordeel in de laatste twee maanden van de campagne geassocieerd was met een klein negatief effect op zijn stemaandeel ten opzichte van Clinton. Hoewel het effect marginaal is — 0,04 procentpunt per 1.000 extra advertenties — roept dit vragen op over de effectiviteit van politieke communicatie in sterk verzadigde markten. Het is mogelijk dat overmatige blootstelling aan campagneboodschappen juist een tegenovergesteld effect heeft of dat Biden meer moest adverteren in gebieden waar hij zwakker stond.

Demografische factoren blijven zoals verwacht van invloed. Een hoger percentage Latino's in een county correleerde met een daling in steun voor Biden, wat een indicatie kan zijn van veranderende politieke voorkeuren binnen deze groep of van een lage kiezersopkomst. Tegelijkertijd waren counties met een hoger percentage inwoners met een universitair diploma juist gunstiger voor Biden. Het onderwijsniveau blijkt dus een steeds belangrijkere voorspeller van politiek gedrag in de VS te worden, wat de culturele en ideologische polarisatie tussen bevolkingsgroepen onderstreept.

Wat eveneens belangrijk is, is de dynamiek van verandering tussen 2016 en 2020. Counties die een stijging zagen in het percentage Afro-Amerikaanse of Latino-inwoners, lieten een positieve correlatie zien met Biden’s prestaties. Hieruit blijkt dat demografische verschuivingen op lokaal niveau ook op korte termijn politieke gevolgen kunnen hebben.

Wanneer deze structurele data worden aangevuld met individuele enquêteresultaten uit het Nationscape-project, ontstaat een genuanceerder beeld. De enquête keek naar stemintenties in de weken na George Floyds dood tot aan de verkiezingen. Ook hier werd onderzocht of lokale protesten een invloed hadden op de voorkeur van de kiezer. Anders dan bij de analyse van de daadwerkelijke verkiezingsuitslagen, tonen deze data géén statistisch significante relatie tussen protestactiviteit en stemintentie. Dit verschil tussen geaggregeerde en individuele data benadrukt het belang van context en de complexiteit van politieke mobilisatie: wat zichtbaar is op collectief niveau vertaalt zich niet altijd direct naar individuele keuzes.

Het verschil tussen stemintentie en daadwerkelijk stemgedrag kan onder meer verklaard worden door sociale druk, mobilisatie-inspanningen, of gebeurtenissen die zich later in de campagne afspeelden. Ook kan het zijn dat protesten indirect effect hadden via media-aandacht of door het versterken van reeds bestaande overtuigingen.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat deze resultaten geen causale claims doen. Ze tonen correlaties aan binnen complexe sociale systemen waarin politieke voorkeur, identiteit, informatievoorziening en collectieve emoties voortdurend met elkaar in interactie staan. De data illustreren hoe raciale rechtvaardigheidsbewegingen, pandemie-ervaringen, sociaal-economische structuur en mediacampagnes ieder op hun eigen manier invloed uitoefenen op verkiezingsuitkomsten — soms zichtbaar, soms verborgen in de details van regressiecoëfficiënten.