Volgens Richard Hooker omvat de tweede eeuwige wet, die wordt gekarakteriseerd als de ‘stem die de harmonie van de wereld is’, de verschillende goddelijke ordeningen zoals ze door alle schepsels worden nageleefd, ieder volgens de specifieke aard waarmee zij door God zijn begiftigd. Deze wet heeft verschillende ‘namen’ afhankelijk van de verschillende orden van schepsels die onder de ene goddelijke heerschappij vallen. De twee voornaamste afgeleide generaties van de tweede eeuwige wet zijn (1) de natuurlijke wet en (2) de openbaringswet van de Schrift, de laatste soms aangeduid door Hooker als de ‘goddelijke wet’, hetgeen niet verward mag worden met de eeuwige wet zelf. Het gehele systeem van wetten binnen deze tweede eeuwige wet drukt dus de Procleanse tweeledige beweging uit van creatieve voortgang (proodos) en terugkeer (epistrophé) naar de oorspronkelijke eenheid van de eeuwige wet, zoals deze wordt uitgedrukt door het primaire onderscheid tussen de natuurlijke en de openbarende orden van wet.
Elke van deze twee primaire genera—de Natuurlijke Wet en de door God Geopenbaarde Wet—is verder onderverdeeld in meerdere afgeleiden en afhankelijke vormen. De natuurlijke wet omvat op haar beurt, door een verdere voortgang, sub-soorten van wet die irrationele natuurlijke agenten evenals rationele wezens regeren; de wet die de rationele wezens regeert, wordt verder gedifferentieerd in de ‘hemelse wet’, die de engelen ordent, en de ‘wet van de rede’, die soms eenvoudigweg de ‘natuurlijke wet’ wordt genoemd, en die de rationele mensheid ordent. Al deze sub-soorten representeren de uiterlijke ontvouwing of processio ad extra van de tweede eeuwige wet: ‘bereikend van het ene uiteinde naar het andere met macht’.
Deze wet, zoals die wordt bewaard in de schoot van God, wordt æternall genoemd, en ontvangt, afhankelijk van de verschillende soorten dingen die er onder vallen, verschillende en diverse namen. Het deel dat de natuurlijke agenten ordent, noemen we gewoonlijk de natuurwet; datgene wat de engelen duidelijk zien en zonder enige afwijking waarnemen, is een hemelse wet; de wet van de rede is datgene wat de rationele schepselen in deze wereld bindt, en waarmee zij, door rede, zich het meest duidelijk gebonden kunnen voelen; datgene wat hen bindt, en niet bekend is maar door speciale openbaring van God, is de goddelijke wet; menselijke wet is datgene wat mensen, voortkomend uit de wet van rede of van God, redelijkerwijs als nuttig beschouwen en tot wet maken.
Aan de andere kant van de tweede eeuwige wet, de wet van Gods speciale openbaring, wordt de openbaringswet van de Schrift voorzien in reactie op de wanorde die door de Val in de kosmos is geïntroduceerd, en is bedoeld om de uiteindelijke restauratie of ‘terugkeer’ van de schepping naar haar oorspronkelijke eenheid onder en binnen de oorspronkelijke eerste eeuwige wet te bewerkstelligen. Hooker’s onderscheid tussen deze twee hoogste genera van de natuurlijke wet en de goddelijke openbaringswet komt overeen met de kosmische logica van voortgang en terugkeer, maar reflecteert ook het epistemologische onderscheid van een tweeledige kennis van God (duplex cognitio Dei), namelijk door het licht van bovennatuurlijke openbaring en door het natuurlijke licht van rede: naast het ‘Boek van de Eeuwige Wijsheid’ zijn er het ‘Boek van de Natuur’ en het ‘Boek van de Schrift’, drie boeken die overeenkomen met drie genres van Wet.
Er zijn bovendien samengestelde soorten van wet—zoals menselijke positieve wet en de wet der naties—die voortkomen uit een bewuste, pragmatische reflectie op de algemene principes die in de natuurlijke wet zijn vervat. Deze aanvullende afgeleide soorten van wet worden door Hooker (hier volgend op Augustinus) gezien als een gevolg van de menselijke zonde, die de Val veronderstelt, en, net als de goddelijke wet, vormen ze een correctie voor de wanorde die door de ongehoorzaamheid van Adam is geïntroduceerd. Augustinus spreekt van dergelijke wet als een remedie voor de zonde (remedium peccati).
In dit complexe juridische discours plaatst Hooker het menselijke wezen als de imago dei in het brandpunt van het kosmische drama van voortgang van en terugkeer naar de oorspronkelijke bron van orde die is ingesteld in de goddelijke eenvoud van de eerste eeuwige wet. Als intellectuele wezens delen stervelingen de verlangens van de engelen voor een oneindig goed, waarin alleen zo’n natuur eindelijk tevreden kan worden. ‘Dan zijn wij gelukkig, omdat wij volledig genieten van God, als een object waarin de krachten van onze zielen tevreden zijn met eeuwige vreugde; zodat, hoewel wij mensen zijn, door eenheid met God, wij leven als het ware het leven van God’. Toch is deze perfectie voor ons niet haalbaar in dit leven. Want zolang we in de wereld zijn, zijn we onderworpen aan allerlei imperfecties, lichamelijke verdriet, defecten van de geest, zelfs de beste dingen die we doen zijn pijnlijk.
De menselijke conditie is dan ook gemengd van aard, met zowel intellectuele vermogens die met de engelen gedeeld worden als fysieke vermogens die met de irrationele ‘noodzakelijke agenten’ worden gedeeld. Voor Hooker is er geen natuurlijke manier om deze kloof te overbruggen tussen de ‘natuurlijke’ verlangens naar goddelijke perfectie en de complete natuurlijke onmogelijkheid om dat verlangde doel te bereiken. Hoewel de verlangens naar theosis een natuurlijk verlangen zijn—‘zodat de natuur zelfs in dit leven duidelijk om een meer goddelijke perfectie vraagt’—is het licht van de natuur nooit in staat om een manier te vinden om de beloning van het geluk te verkrijgen, behalve door het precies vervullen van de plichten en werken van de gerechtigheid.
De uiteindelijke ‘terugkeer’ naar God van alle schepping kan dan ook alleen door ‘een mystieke en bovennatuurlijke weg’ plaatsvinden. Hooker’s onderscheid tussen de eerste en tweede eeuwige wetten vormt dan ook een belangrijke afwijking van het Thomistische scholastische model. Het effect van dit onderscheid tussen deze twee aspecten van de eeuwige wet is zowel het verbreden als het verkleinen van de afstand tussen de schepper-wetgever en het gecreëerde universum. Bovendien is de afstand tussen de twee belangrijkste aspecten van de tweede eeuwige wet—namelijk tussen de natuurlijke wet en de goddelijke openbaringswet—het meest uitgesproken in Hooker’s beschrijving van de soteriologie.
Wat is de rol van literatuur en recht in de vorming van mondiale burgerschap en gelijkheid?
De relatie tussen codificatie en het common law-systeem is een thema dat regelmatig opduikt in de geschiedenis van het recht, vooral in de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Dit debat vestigt onze aandacht op de vraag of het recht, als een bevel ondersteund door enige vorm van sanctie, daadwerkelijk gedragsverandering teweegbrengt, of dat het recht slechts een van de vele sociale praktijken is die morele normen vormgeeft en mensen opleidt tot actief burgerschap. Deze vraag vormt de kern van de visie die wordt geschetst in de wereldrepubliek van brieven, oftewel Marx’ 'wereldliteratuur'. Het is een visie die de grenzen van de natiestaat overstijgt, een ruimte waarin de verbeelding emancipatorisch werk verricht, zoals Homi Bhabha het beschrijft.
Het idee van literatuur als technologie van incorporatie, zoals geformuleerd door Slaughter, biedt een krachtige verklaring voor de rol die literatuur speelt in het creëren van een rechtvaardige verbeelding van globaal burgerschap. In dit model biedt de literaire cultuur de mogelijkheid om een wereldwijd burgerschap voor te stellen, waarin iedereen gelijk is, niemand meer dan één is, zoals Bentham het definieert in zijn ideale utilitaristische staat. Maar is dit niet slechts een illusie, een zwakke troost in een wereld waar soevereine macht op een heel andere manier werkt, zowel binnen als buiten nationale grenzen, of aan de rand van het rijk? Zoals Bhabha opmerkt, was Mill, terwijl hij zijn werk On Liberty (1859) afrondde, een democraat in eigen land, maar een despoot in India.
Het contrast tussen de politieke idealen van de liberale democratie en de werkelijkheid van het Britse imperialisme wordt ook belicht in het werk van Nathan Hensley, die de Victoriaanse roman als een manier beschouwt om de imperialistische agenda van Groot-Brittannië te begrijpen. De beelden die we van de eerste liberale imperium maken, zouden niet alleen de haard van de middenklasse of de democratische stembus moeten omvatten, maar ook de oorlogsgebieden en de slagvelden van de Engelse periferie, waar opstanden en de onderdrukking daarvan bijna universeel waren. Emancipatie en dood gingen hand in hand. Dit is precies de reden waarom Marx de internationale rechtssystemen als besmet beschouwde door hun imperialistische oorsprong. De utopische verklaring ‘Alle mensen zijn gelijk’ veegt de geschiedenis van onderdrukking weg, terwijl de literatuur, door het terughalen van deze geschiedenis, in staat is een fundamenteel werk van herstel en correctie te verrichten.
Het onderliggende principe van het natuurrecht, dat stelt dat alle mensen gelijkwaardig zijn, staat ter discussie. Hoe de waardigheid van een bepaalde groep mensen vandaag de dag moet worden erkend, hangt grotendeels af van hoe deze waardigheid in het verleden werd ontkend. Dit is een belangrijk aspect dat de literatuur kan onderzoeken, aangezien het in staat is om het verhalende werk van herstel en correctie te verrichten.
De rol van literatuur als middel om deze kritische geschiedenis te onderzoeken is dus van essentieel belang voor het vormgeven van een werkelijk wereldburgerschap. Literatuur biedt de ruimte om de complexe realiteit van wereldwijde ongelijkheden te begrijpen, maar ook om ons voor te stellen hoe de verbeelding van een rechtvaardige wereld eruit zou kunnen zien. In dit opzicht biedt literatuur een manier om de kloof tussen de theorie van gelijkheid en de praktijk van onderdrukking te overbruggen. De literatuur vormt het fundament van een verbeelding die in staat is om de samenleving zowel te onderwijzen als te hervormen, waardoor de essentie van burgerschap wordt hervormd.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский