"Brexit betekent Brexit" – een frase die grammaticaal een tautologie is en semantisch leeg, maar desalniettemin beladen met politieke betekenis. Toen Theresa May deze uitspraak introduceerde als haar kernboodschap, was het bedoeld als teken van vastberadenheid. Ze wilde ermee suggereren dat ze geen ruimte liet voor twijfel of terugtrekking; de wil van het volk zou worden uitgevoerd, punt uit. Maar naarmate de maanden vorderden en het gebrek aan een heldere beleidsmatige invulling van ‘Brexit’ pijnlijk zichtbaar werd, verloor de uitspraak haar inhoud terwijl haar retorische kracht onverkort werd ingezet – zij het steeds vaker als parodie.

Wat begon als een politiek mantra werd een lege huls, die echter nog steeds dienstdeed als vlag waar men verschillende, vaak tegenstrijdige ladingen onder probeerde te verbergen. In de afwezigheid van een concrete definitie werd het debat over Brexit gaandeweg een strijd van metaforen. En een metafoor, in tegenstelling tot een tautologie, haalt haar kracht juist uit betekenisverschuiving: zij creëert betekenis door het onbekende te vergelijken met het bekende, het abstracte met het tastbare.

De dominante metaforen die het Brexit-debat kleurden, vertoonden een opvallend patroon van waardebeladen tegenstellingen. De eerste grote tweedeling was die tussen een "harde" en een "zachte" Brexit. Oppervlakkig gezien lijken deze termen beleidsmatig bedoeld – wel of geen toegang tot de interne markt of douane-unie – maar in werkelijkheid zijn het symbolen van kracht en toegeeflijkheid geworden. De ‘harde’ variant kreeg een macho-achtige lading; een keuze voor kracht, onafhankelijkheid, ‘echtheid’. Terwijl ‘zacht’ al snel werd afgeschilderd als zwak, halfslachtig, zelfs verraderlijk. De termen vormden zo het frame waarbinnen politieke acteurs hun morele positie konden verankeren, eerder dan een inhoudelijk voorstel te formuleren.

Een ander voorbeeld van framing door metaforen komt naar voren in de tegenstelling tussen een "clean-break Brexit" en een "cliff-edge Brexit". In beide gevallen gaat het om het verlaten van de EU zonder deal, maar de eerste roept een gevoel van bevrijding op, terwijl de tweede angst zaait. Het is geen verschil in feitelijkheid, maar in gevoelswaarde – in symboliek. En precies daar ligt de kracht én het gevaar van deze metaforen: ze sturen emoties, niet begrip.

De retoriek rond Brexit werd vanaf het begin gevoed door symboliek, eerder dan door inhoud. ‘Rood-wit-blauwe Brexit’, ‘volle Britse Brexit’ – dit zijn voorbeelden van wat je tautologische metaforen zou kunnen noemen: ze zeggen in wezen niets meer dan ‘Brexit is Brexit’. Toch wérken ze, omdat ze aansluiting zoeken bij diepgewortelde ideeën over nationale identiteit, over ‘wij’ tegenover ‘zij’.

De meest absurde – en onthullende – metaforen zijn misschien wel die waarin Brexit wordt gelijkgesteld aan extreme beelden van ondergang of glorie. Jacob Rees-Mogg’s ‘grootste onderwerping sinds 1200’, de ‘Mad Max-stijl wereld’ van David Davis, de ‘bog-roll Brexit’ van Boris Johnson, of de ‘Titanic-succes’-voorspelling, die vreemd genoeg tegelijk glorie en rampspoed oproept. Deze metaforen onthullen een politiek discours dat zich nauwelijks meer bezighoudt met beleidsmatige uitvoerbaarheid, maar volledig draait om dramatische inslag. Zelfs wanneer een metafoor positief bedoeld is, blijkt zij vaak onbedoeld dubbelzinnig: hemelvaart via het vagevuur, een succes dat klinkt als een schipbreuk.

Zelfs de meer filosofische metaforen – Schrödinger’s Brexit, of het Hotel California waar men kan uitchecken maar nooit vertrekken – drukken dezelfde fundamentele verwarring uit: de breuk tussen taal en realiteit. De verwijzing van Boris Johnson naar ‘Brino’ – Brexit in Name Only – markeert uiteindelijk het falen om betekenis en beleid te verbinden. Het woord ‘Brexit’ is symbool geworden, losgekoppeld van zijn beleidsmatige implicaties.

Deze strijd om metaforen is geen strijd om waarheid of precisie, maar om dominantie in het publieke verhaal. Elke metafoor is een poging om het verhaal naar zich toe te trekken, om de collectieve verbeelding te koloniseren. Wie de metafoor beheerst, beheerst de betekenis. Maar ironisch genoeg leidt deze symbolische oorlog tot verlamming in de praktijk. Hoe pregnanter de metafoor, hoe ongrijpbaarder de politieke realiteit wordt. Beleid verwordt tot bijzaak in een veldslag van morele frames, nationale mythen en retorische overdrijving.

Belangrijk om te begrijpen is dat deze metaforische oververhitting niet alleen een symptoom is van het Brexit-debat, maar een kenmerk van post-truth-politiek in het algemeen. Wanneer de werkelijkheid complex en weerbarstig is, biedt de metafoor een verleidelijk alternatief: een helder beeld, een gevoel van richting, een moreel oordeel verpakt in taal. Maar naarmate de politieke communicatie steeds meer drijft op zulke metaforen, wordt de kloof tussen symbolische politiek en bestuurlijke werkelijkheid groter. En juist in die kloof verdwijnen nuance, compromis en uitvoerbaarheid – de basisingrediënten van goed bestuur.

Hoe Politieke Leiders Taal Manipuleren om de Waarheid te Vervormen

In de afgelopen jaren hebben we gezien hoe politieke figuren hun eigen waarheden construeren door middel van retorische technieken die de realiteit vervormen. Dit fenomeen is niet zomaar een trend, maar lijkt een structureel kenmerk van de postwaarheidspolitiek. De spraakmakende figuur van Donald Trump, bijvoorbeeld, biedt inzicht in hoe de psychologie van narcisme en een overinflated zelfbeeld invloed hebben op politieke communicatie. Wanneer hij wordt geconfronteerd met feiten die zijn uitspraken tegenspreken, lijkt hij niet dezelfde reactie te vertonen als andere politieke figuren. Dit komt doordat zijn overtuigingen vaak niet gebaseerd zijn op een objectieve waarheid, maar op een persoonlijke waarheid die hij zelf als onbetwistbaar beschouwt. Het lijkt bijna irrelevant of zijn uitspraken feitelijk correct zijn; het gaat om de kracht van de assertie zelf.

Dit soort bluf en zelfverzekerde beweringen, die gepaard gaan met een minachtende houding ten opzichte van feitelijke bewijsvoering, vertegenwoordigt wellicht het meest treffend de huidige staat van de politieke retoriek. Het is een toestand waarin waarheid niet langer als leidraad wordt gezien voor politieke debatten, maar eerder als een middel om een emotionele of ideologische boodschap over te brengen. De reflectie van de conservatieve schrijver James Delingpole na een gênante televisie-interview is hierbij een voorbeeld. Hij beschrijft zijn optreden als een situatie waarin hij zijn weg probeert te vinden door charmant en met een vleugje humor te reageren, zelfs wanneer hij de feiten niet onder controle heeft. Deze houding van het uitstellen van de waarheid in de hoop het moment te ‘redden’ met charme en flauwe informatie is niet ongebruikelijk onder de politici van vandaag de dag.

Een ander belangrijk aspect van deze manipulatie van de waarheid heeft te maken met het strategisch gebruik van taal en woorden. Politici als Trump gebruiken taal op een manier die de conventionele betekenis ervan oprekt of zelfs omdraait. Dit gebeurt bijvoorbeeld door woorden als ‘waarheid’ toe te eigenen, maar ze in een volledig andere context te gebruiken. Zo gebruikt de conspiracy-theorie website InfoWars, onder leiding van Alex Jones, het woord ‘waarheid’ om alternatieve, vaak ongefundeerde beweringen te rechtvaardigen. Het idee dat de massamoord op Sandy Hook volledig gefabriceerd zou zijn door de overheid wordt gepresenteerd als ‘de waarheid’ die de mainstream media ons niet wil vertellen. Dit soort retoriek is een vorm van strategische catachresis: het gebruiken van een woord op een manier die ver afwijkt van zijn oorspronkelijke betekenis. De intentie hier is niet per se om de waarheid te verbergen, maar om het begrip van ‘waarheid’ zelf te herdefiniëren, zodat het dienstdoet als een symbool voor een alternatieve kijk op de wereld.

Het manipuleren van de betekenis van woorden wordt niet alleen toegepast door populistische figuren, maar ook door anderen die de traditionele verhalen uitdagen. Groepen zoals de 9/11 Truth Movement, die de officiële versie van de gebeurtenissen op 11 september in twijfel trekken, claimen ook de waarheid voor zichzelf. Op deze manier wordt de waarheid niet langer gezien als een objectieve set van feiten, maar als een subjectief concept dat kan worden herzien afhankelijk van wie de macht heeft om het narratief te vormen.

In deze tijd van overvloedige informatie, waarin feiten snel kunnen worden gecontroleerd en gedeeld, lijkt het paradoxaal dat verkeerde informatie nog steeds zo sterk blijft circuleren. Het probleem ligt niet zozeer in de moeilijkheid om toegang te krijgen tot de feiten, maar in het feit dat de dominante narratieven die in de verbeelding van het publiek zijn verankerd, de behoefte aan vastgestelde waarheden overschaduwen. In feite zorgt de kracht van de verhalen die politici en andere invloedrijke figuren vertellen, vaak voor een groter effect dan de objectieve feiten die het tegendeel zouden kunnen bewijzen.

Dit brengt ons bij de kern van de hedendaagse politieke crisis: de verschuiving van een op feiten gebaseerde debatten naar een cultuur van anti-politiek, waarin de strijd om de waarheid een strijd om invloed en macht is geworden. Dit is geen kwestie van informatie of feiten op zich, maar van de manier waarop verhalen worden gepresenteerd en geaccepteerd door het publiek. In dit landschap wordt waarheid niet bepaald door objectieve maatstaven, maar door de kracht van de boodschap en het charisma van degene die deze boodschap overbrengt.