De geschiedenis van financiële crises en schandalen is een voortdurende herhaling van menselijke fouten, misleiding en onwetendheid over de werking van markten en economieën. Van de tulpenmanie tot de hyperinflatie in Duitsland en Zimbabwe, de financiële wereld heeft talloze schokken doorgemaakt die ons waardevolle lessen bieden over de risico's van speculatie, gebrek aan regulering en de gevolgen van slecht beleid.
Een van de meest fascinerende en tegelijkertijd verontrustende aspecten van financiële rampen is hoe bepaalde patronen keer op keer opduiken. De systemische kwetsbaarheden die leiden tot instorting zijn vaak het resultaat van de menselijke neiging om te vertrouwen op korte-termijn gewin en de verleiding om de grenzen van financiële wetmatigheden te overschrijden. Dit geldt niet alleen voor kleine beleggingsfraudes, zoals de gevallen van Charles Ponzi en Ivar Kreuger, maar ook voor grootschalige crashes zoals die van de Zuidzeebubbel of de Grote Depressie.
De Zuidzeebubbel, bijvoorbeeld, was een van de eerste grote speculatieve instortingen in de vroege 18de eeuw, die het idee van ‘zeepbel’ in de moderne financiële terminologie introduceerde. In deze tijd veroorzaakte de speculatie op aandelen van een Engels bedrijf, dat handelde in de handel met Zuid-Amerika, een massale opwaartse prijsexplosie, gedreven door een hoopvolle verwachting van enorme winsten. Wat volgde was een complete ineenstorting van de markt toen bleek dat de beloften van de onderneming helemaal niet konden worden waargemaakt. De ramp had verstrekkende gevolgen voor de Britse economie en toonde aan hoe gemakkelijk een financieel systeem kan worden misleid door onrealistische verwachtingen en gebrek aan transparantie.
Vergelijkbare situaties deden zich voor in de Verenigde Staten tijdens de Mississippi-bubbel, waar het vertrouwen in de macht van één persoon – John Law – de basis was voor een andere massale speculatie. De crisis van 1929, die leidde tot de Grote Depressie, bracht wereldwijd economische chaos. De oorzaken van deze crisis waren complex, maar een belangrijk element was de overmatige kredietverlening en het ongereguleerde handelen van banken die risico's aangingen zonder dat er voldoende toezicht was.
Wat deze rampen gemeen hebben, is de wijze waarop ongedisciplineerd handelen, overmatige risicobereidheid en de verleiding om ‘onmogelijk veel’ te winnen leiden tot de ondergang van hele markten. Het gebrek aan financiële educatie en kennis bij zowel investeerders als regelgevers heeft keer op keer geleid tot vernietigende gevolgen.
Evenzo werden de financiële markten in het begin van de 21ste eeuw opnieuw geconfronteerd met een crisis, toen de bankencrisis van 2007-2008, gevolgd door de wereldwijde recessie, miljoenen mensen wereldwijd hun vermogen kostte. Het was een waarschuwing voor de gevaren van te veel vertrouwen op complexe financiële producten, die, net zoals in het verleden, onbegrijpelijk waren voor de meerderheid van de marktdeelnemers. De crisis toonde niet alleen de zwakte van banken en hun risicobeheer, maar ook de rol van overmatige regulering en de invloed van politieke belangen op economische beslissingen.
Daarnaast is er het fenomeen van hyperinflatie, dat veel landen in de loop der tijd heeft getroffen, met als meest sprekende voorbeelden Duitsland na de Eerste Wereldoorlog en Zimbabwe in de vroege 21ste eeuw. Beide gevallen tonen hoe slecht economisch beleid, gecombineerd met politieke instabiliteit en gebrekkige controle over de geldhoeveelheid, kan leiden tot een verlies van vertrouwen in de nationale munt en tot economische chaos. De dramatische stijging van prijzen en het verlies van koopkracht kunnen ernstige sociale en politieke gevolgen hebben, zoals het ondermijnen van de legitimiteit van de regering en het versterken van ongelijkheid.
De financiële geschiedenis toont ons dat menselijke fouten, de verleiding van snelle winsten en het gebrek aan toezicht leiden tot de grootste rampen in de economie. Elk van deze gebeurtenissen biedt ons waardevolle lessen: de noodzaak van transparantie, het belang van regulering en de constante waakzaamheid tegen de risico's van financiële innovaties die vaak niet goed begrepen worden door de meerderheid van de betrokkenen.
Wat de toekomst betreft, moeten we ook kijken naar de opkomst van nieuwe technologieën zoals fintech en crypto, die momenteel het potentieel hebben om een nieuwe golf van financiële rampen te veroorzaken. De snelle groei van digitale valuta, terwijl het veelbelovend lijkt, heeft de potentie om financiële systemen te destabiliseren op een manier die we nog niet volledig kunnen voorspellen. De geschiedenis heeft ons geleerd dat nieuwe markten, zonder de juiste regulering, vaak ontaarden in chaos.
Het is essentieel om niet alleen te begrijpen hoe deze rampen plaatsvonden, maar ook waarom ze plaatsvonden, zodat we beter voorbereid kunnen zijn op toekomstige risico's. Dit betekent dat we de structurele zwaktes in onze financiële systemen moeten aanpakken, de educatie in economie en financiën moeten verbeteren en ervoor moeten zorgen dat technologische vooruitgang niet de basisprincipes van gezond financieel beheer ondermijnt.
Wat kunnen we leren van de South Sea Bubble en de Mississippi Bubble?
De South Sea Bubble van 1720 is een van de bekendste financiële rampen uit de geschiedenis, die ons veel leert over de gevaren van overmatige speculatie en marktmanipulatie. Wat begon als een belofte van winst in een onderneming die verbonden was aan het aflossen van de Britse nationale schuld, eindigde in een crash die honderden investeerders financieel verwoestte. De belangrijkste oorzaak van deze zeepbel was de speculatie op aandelen die op krediet werden gekocht. Het fenomeen van het kopen van aandelen op krediet, waarbij slechts een klein percentage van het daadwerkelijke aandeel werd betaald, was niet alleen een gevaarlijke manier van beleggen, maar leidde ook tot een kunstmatige opblazing van de aandelenkoersen.
De South Sea Company had oorspronkelijk als doel om een groot deel van de nationale schuld van Groot-Brittannië over te nemen, door het aanbieden van aandelen aan het publiek. Aangezien de overheid het bedrijf steunde, was er een bredere perceptie dat deze investering ‘veilig’ moest zijn. Dit leidde ertoe dat mensen bereid waren te investeren in aandelen die ze niet konden betalen. Door het gemak van krediet, konden velen aandelen kopen zonder daadwerkelijk het volledige kapitaal in te leggen, wat de bubbel verder opblies. Toen de aandelenkoersen uiteindelijk tot een onhoudbaar niveau stegen, barstte de bubbel, en de gevolgen waren desastreus voor degenen die het meeste hadden geïnvesteerd. De verliezen waren enorm, niet alleen voor de kleine investeerder, maar ook voor grote banken en instituten die het risico van speculatie hadden genomen.
Wat we uit de South Sea Bubble kunnen leren, is dat overheidsparticipatie in de markten een dubbelzijdig zwaard kan zijn. Wanneer een overheid zich actief bemoeit met de handel in een bepaald goed, kan dit een valse zekerheid bieden aan investeerders, die ten onrechte geloven dat de waarde van het goed niet kan dalen. Dit is vergelijkbaar met wat we vandaag de dag zien in andere markten, waarbij overheidsinterventie de waarde van bepaalde activa kunstmatig omhoog houdt, totdat de markt de realiteit van deze waardes niet meer kan ondersteunen.
Daarnaast was een van de belangrijkste oorzaken van de bubbel de rol van krediet. In de vroege jaren 1700 was het mogelijk om aandelen van de South Sea Company te kopen met weinig eigen middelen. Dit gebeurde via zogenaamde ‘marginale’ leningen, die investeerders in staat stelden om aandelen te kopen voor een fractie van de werkelijke waarde. Dit creëerde een situatie waarin de vraag naar aandelen kunstmatig werd opgevoerd, zonder enige basis in de werkelijke economische waarde van het bedrijf. De overheid, die zelf ook zijn schuld via de South Sea Company wilde verlagen, vergemakkelijkte deze praktijk, wat uiteindelijk leidde tot de crash.
In de nasleep van de South Sea Bubble konden mensen die hun aandelen op krediet hadden gekocht, hun schulden gedeeltelijk aflossen door slechts 10% van hun schuld te betalen en de aandelen op te geven. Dit toont aan hoe destructief de situatie was voor hen die in de bubbel waren beland, maar ook hoe de gevolgen van een crash zich door de gehele samenleving uitstrekken. De South Sea Company zelf bleef echter niet onmiddellijk instorten, ondanks de crash, en het bedrijf bleef nog meer dan een eeuw bestaan, totdat het uiteindelijk in 1854 werd opgeheven.
De vergelijkbare Mississippi Bubble, die kort na de South Sea Bubble opkwam, biedt een ander voorbeeld van wat er kan gebeuren wanneer radicale economische theorieën in de praktijk worden gebracht zonder voldoende aandacht voor de lange-termijngevolgen. De Franse econoom John Law bedacht een plan om de enorme schuldenlast van Frankrijk te verlichten door een nieuwe bank te creëren en dit geld te gebruiken om aandelen van de Compagnie d’Occident (later de Mississippi Company) te verkopen. Door aandelen uit te geven op basis van de verwachte winsten van een verre en onbekende koloniale onderneming, werd een nieuwe zeepbel gecreëerd. De aandelen van de Mississippi Company werden verhandeld op basis van vertrouwen in de toekomstige rijkdom van de Franse koloniën, maar toen dit vertrouwen vervloog, stortte ook deze bubbel in.
Wat deze twee gebeurtenissen ons leert, is niet alleen de gevaren van het kopen van aandelen op krediet, maar ook de bredere gevaren van overmatige speculatie en het gebrek aan transparantie in markten. Zowel in de South Sea Bubble als de Mississippi Bubble werden de markten gemanipuleerd door de belofte van toekomstige rijkdommen die niet bestonden. In beide gevallen leidde het gebrek aan realistische waardebepaling van activa uiteindelijk tot financiële chaos.
Er zijn een aantal belangrijke lessen die we kunnen trekken uit deze historische gebeurtenissen. Ten eerste is het essentieel dat markten voldoende regulering en toezicht hebben om te voorkomen dat speculatieve zeepbellen ontstaan. Het is van cruciaal belang dat investeerders niet alleen gemotiveerd worden door de belofte van snelle winsten, maar ook door de werkelijke waarde en duurzaamheid van de activa waarin ze beleggen. Ten tweede moeten overheden voorzichtig zijn met het stimuleren van markten via kredietverlening of het ondersteunen van bedrijven op een manier die de markt vervormt en kunstmatige waardes creëert.
Het is ook belangrijk te begrijpen dat het risico van marktbubbels niet alleen ligt in de waarde van de activa, maar ook in de manier waarop mensen deze activa kopen en verkopen. Kredietverlening zonder waarborgen of een solide economische basis kan gemakkelijk leiden tot onverantwoorde speculatie. In de toekomst is het van belang dat zowel overheden als financiële instellingen niet alleen de onmiddellijke voordelen van marktinterventies bekijken, maar ook de mogelijke langetermijneffecten voor de stabiliteit van de economie en de markten als geheel.
Wat kunnen we leren van de financiële rampen uit het verleden?
In de loop der eeuwen hebben financiële rampen, zoals crashes, crises, panieken en schandalen, het wereldtoneel beheerst. Vaak lijken deze gebeurtenissen een herhaling te zijn van patronen die zich in de loop van de geschiedenis voordeden. Maar wat kunnen we werkelijk leren van deze gebeurtenissen? Hoe komen ze tot stand, en wat kunnen we doen om ze in de toekomst te voorkomen? Dit artikel onderzoekt niet alleen de oorzaken van grote financiële crashes, maar reflecteert ook op de rol die menselijke natuur, technologie en overheidsbeleid spelen bij het ontstaan van deze rampen.
Een van de belangrijkste inzichten uit de geschiedenis van financiële crises is dat crashes en crises vaak de normale werking van de markten weerspiegelen. De veronderstelling dat markten altijd kalm en stabiel moeten zijn, is een uitzondering op de norm. Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw zien we een terugkeer naar de historische situatie van 'boom in busts', waarbij financiële innovaties vaak leiden tot overmatige optimisme, opportunisme en uiteindelijk een crash.
Financiële innovaties, zoals technologische vooruitgangen, kunnen zowel een zegen als een vloek zijn voor de markten. In de jaren 20 werd de 'nieuwe era' van technologie gepromoot, wat leidde tot een enorme aandelenbubbel die in oktober 1929 instortte. In de jaren 90 herhaalde dit patroon zich, toen de opkomst van het internet leidde tot de beroemde dotcom-bubbel. Dergelijke innovaties lijken altijd te zorgen voor tijdelijke economische bloei, maar dragen ook de kiem van hun eigen ondergang in zich.
In sommige gevallen hebben financiële producten, die bedoeld zijn om risico's te spreiden en te minimaliseren, juist bijgedragen aan grote verliezen. Bedrijven zoals Procter & Gamble verloren miljoenen door risicovolle renteswaps die werden gecreëerd door de Amerikaanse bankiersorganisatie Bankers Trust. Evenzo maakte Robert Citron, de beheerder van het investeringsfonds van Orange County, honderden miljoenen dollars verloren door speculaties op renteveranderingen. Deze gevallen illustreren hoe te agressief gebruik van financiële producten kan leiden tot desastreuze gevolgen, zelfs voor grote ondernemingen.
De crisis van 2007-2008, die begon als een subprime hypothekencrisis, kan worden gezien als de meest recente herhaling van een oud patroon: een combinatie van overoptimisme, speculatie en falende overheidsreguleringen. De subprime crisis toonde aan hoe financiële instellingen risicoloze leningen gaven aan onzekere klanten, gebaseerd op de veronderstelling dat de huizenprijzen altijd zouden stijgen. Wanneer de huizenmarkt instortte, veroorzaakte dit een wereldwijd domino-effect van faillissementen en verlies van vertrouwen in de financiële markten.
In veel gevallen hebben overheidsinterventies een rol gespeeld in het verergeren van de crisis. Het overmatig lenen en uitgeven door regeringen heeft geleid tot hyperinflaties en valuta-inzinkingen in landen zoals Duitsland in de jaren 20 en Zimbabwe in de vroege 21ste eeuw. Daarnaast kunnen pogingen om het banksysteem te reguleren ook tot onbedoelde gevolgen leiden. In Japan bijvoorbeeld, waar een paternalistische benadering van het bankwezen werd toegepast, ontstond een bubbel-economie die uiteindelijk tot een langdurige crisis leidde toen deze instortte.
Maar het is niet alleen overheidsbeleid dat verantwoordelijk is voor deze rampen. De menselijke natuur speelt ook een cruciale rol. Het verlangen om grote winsten te behalen, de drang naar snelle, hoge rendementen, en de verleiding om risico's te nemen, hebben de mens altijd gedreven om de grenzen van financiële systemen te verleggen. Zelfs met geavanceerde technologieën die in staat zijn om meer informatie te verstrekken, heeft deze menselijke wens vaak geleid tot destructieve innovaties. De huidige technologische vooruitgang, zoals cryptocurrencies en high-frequency trading, brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Ze kunnen mogelijk nieuwe rampen veroorzaken, hoewel ze tegelijkertijd kansen bieden om informatie te verbeteren en het systeem meer transparant te maken.
Wat we vooral moeten begrijpen is dat de menselijke neiging om te experimenteren met financiële markten, zowel door middel van innovaties als door onbesuisde gokdrift, altijd zal blijven. Het creëren van een balans tussen de voordelen van experimentatie en de risico's van financiële innovaties is essentieel. Regels en toezicht kunnen helpen om het systeem te stabiliseren, maar er zal altijd ruimte blijven voor speculatie en misbruik, wat het ontstaan van nieuwe crises onvermijdelijk maakt.
Toekomstige rampen kunnen voortkomen uit vergelijkbare mechanismen als die uit het verleden, maar de specifieke aard van de crises zal waarschijnlijk veranderen door technologische vooruitgang en veranderende wereldwijde economische dynamieken. De uitdaging is niet alleen om terug te kijken naar de fouten uit het verleden, maar ook om manieren te vinden om de toekomstige financiële stabiliteit te waarborgen, zelfs in een wereld die steeds complexer en met meer digitale innovaties wordt.
Wat is de belangrijkste les uit de Japanse bankcrisis en de gevolgen voor de economie?
De Japanse bankcrisis van de jaren 1990, die leidde tot de zogenaamde 'verloren decennia', is een van de belangrijkste voorbeelden van de destructieve kracht van financiële instabiliteit en de langdurige economische gevolgen ervan. Na de crisis bleef de Japanse economie voor meer dan twintig jaar worstelen met een ongelooflijk lage groeisnelheid, die tussen 1995 en 2002 slechts 1,2% per jaar bedroeg. Dit was het gevolg van de mislukking van het bancaire systeem en de ernstige problemen die het veroorzaakte voor de bredere economie. De grootste les die uit deze periode getrokken kan worden, is dat economische herstel na een financiële crisis pas mogelijk is wanneer de banken weer in staat zijn om hun traditionele taken uit te voeren: het ontvangen van deposito's en het verstrekken van leningen.
De Japanse crisis begon eind jaren 1980, toen de vastgoedprijzen en de aandelenmarkt ongekend hoog stegen door speculatie en te losse kredietverlening. Toen de bubbel barstte, begonnen banken die zwaar hadden geïnvesteerd in onroerend goed en aandelen, in ernstige problemen te verkeren. De gevolgen voor de banken waren catastrofaal. In plaats van de noodlijdende banken meteen te herstructureren en te stabiliseren, werden ze lang in stand gehouden zonder dat er wezenlijke maatregelen werden genomen. Dit resulteerde in een langdurige economische stagnatie die tot de vroege jaren 2000 voortduurde.
In plaats van snel herstel, leidde de trage en onvolledige aanpak tot wat veel economen de "verloren decennia" noemen. Het herstel werd belemmerd doordat banken niet in staat waren om adequaat te reageren op de kredietbehoeften van de economie, wat resulteerde in een vertragende consumptie en een afnemende investeringsbereidheid. De zogenaamde 'lost decade' wordt vaak als waarschuwing gezien voor de noodzaak van een snellere en effectievere aanpak van financiële crisissen.
Wat we uit deze crisis kunnen leren, is dat het herstel van de financiële stabiliteit een voorwaarde is voor bredere economische groei. Zonder het herstellen van de banken zullen bedrijven niet in staat zijn om de financiering te krijgen die ze nodig hebben om te groeien, wat het herstel van de bredere economie ernstig vertraagt. Het belangrijkste probleem in Japan was de verleiding om de pijn van de crisis uit te stellen door de banken niet onmiddellijk te herstructureren. Dit veroorzaakte uiteindelijk een langdurige stagnatie van zowel de bankensector als de bredere economie.
Wat ook essentieel is om te begrijpen, is hoe de aanpak van de Japanse crisis het beleid van andere landen beïnvloedde. Na de Japanse crisis leerden veel landen, inclusief de Verenigde Staten, dat het niet verstandig is om activa-bubbels opzettelijk te laten barsten. Hoewel het tijdelijk aantrekkelijk lijkt om een snel einde te maken aan speculatieve bubbels, kan het leiden tot langdurige economische pijn. In plaats daarvan is het beter om op een gecontroleerde manier met dergelijke bubbels om te gaan om een plotselinge en dramatische impact op de economie te voorkomen.
Wat verder belangrijk is om te begrijpen, is dat de regulering van financiële markten en de stabiliteit van banken in de jaren 1990 vaak in vraag werd gesteld. De banken in Japan werden te lang beschermd door een systeem van zachte regulering en overheidsinterventie. Dit kwam deels doordat toezichthouders in Japan niet dezelfde mate van urgentie toonden als in andere landen bij het aanpakken van de onderliggende problemen in het bankensysteem. Dit leidde tot een ernstig vertrouwenverlies in het vermogen van de Japanse banken om de economie te ondersteunen, wat op zijn beurt de economische stagnatie verergerde.
Ook de rol van financiële producten, zoals rentederivaten, wordt in deze context relevant. Rentederivaten, zoals swaps, werden steeds populairder in de vroege jaren 1990, maar bleken uiteindelijk problematisch voor zowel banken als bedrijven die deze producten niet goed begrepen. Een van de bekendste voorbeelden van deze problematische derivaten is de Bankers Trust-affaire, waarbij een aantal grote bedrijven betrokken raakte bij risicovolle swapcontracten. Deze producten, hoewel aanvankelijk gepromoot als relatief veilig, werden uiteindelijk een bron van financieel verlies door mismanagement en onduidelijkheid over de voorwaarden. Dit toont aan hoe essentieel het is voor bedrijven en financiële instellingen om zorgvuldig om te gaan met complexe financiële producten en de risico’s ervan goed te begrijpen.
Het gebruik van rentederivaten is in veel gevallen een manier om te speculeren op rentewijzigingen of om de risico's van rentestijgingen te dekken. Hoewel ze nuttig kunnen zijn, kunnen ze ook enorme verliezen veroorzaken wanneer marktomstandigheden veranderen of wanneer partijen de risico’s niet goed inschatten. Dit is niet alleen relevant voor grote bedrijven, maar ook voor kleinere bedrijven die afhankelijk zijn van de stabiliteit van hun financiering.
Wat verder belangrijk is, is het besef dat financiële producten, hoe complex ze ook zijn, altijd gepaard gaan met inherente risico's. Deze risico's moeten niet worden onderschat, vooral in tijden van financiële onzekerheid. In de Japanse context was de miskenning van de risico’s die banken en bedrijven namen door middel van dergelijke producten een belangrijke factor die de financiële crisis verergerde. De les die hieruit te trekken valt, is dat een zorgvuldige beoordeling van risico’s, vooral in relationele financiële producten, cruciaal is voor de algehele stabiliteit van de economie.
Hoe Nick Leeson’s Verlies van Barings Bank en de Gevaren van Derivatenhandel
Nick Leeson’s rol in het uiteenvallen van Barings Bank is een van de meest beruchte voorbeelden van rogue trading in de financiële wereld. Het verhaal van Leeson illustreert op dramatische wijze hoe de combinaties van risicovolle handelsstrategieën, gebrek aan toezicht en manipulatie van administratieve gegevens kunnen leiden tot de ondergang van een financiële instelling die ooit als solide werd beschouwd. Dit gebeurde in de vroege jaren negentig, wanneer de opkomst van derivatenhandel op regionale beurzen, zoals de Singapore International Monetary Exchange (SIMEX), zich als een razende brand verspreidde.
In de beginjaren leek alles goed te gaan voor Leeson. In 1993 meldde hij een winst van bijna £9 miljoen, en in 1994 steeg dit bedrag zelfs tot meer dan £28 miljoen. Echter, deze cijfers waren fictief. In werkelijkheid leed de Singaporese vestiging van Barings verlies, met verliezen van £21 miljoen in 1993, oplopend tot £185 miljoen in 1994. De werkelijke verliezen kwamen pas in 1995 aan het licht, toen de situatie volledig escaleerde. Wat begon als een paar gedurfde weddenschappen op de financiële markten, veranderde in een ramp.
Leeson’s belangrijkste strategieën waren beide risicovol, maar ze vertoonden ook een diepgaande misinterpretatie van de marktdynamiek. De eerste was relatief eenvoudig: hij kocht duizenden termijncontracten op de Nikkei-index van Japan. Deze index reflecteert de waarde van de Tokyo Stock Exchange, en Leeson dacht dat de index te veel was gedaald. Na een piek van bijna 40.000 in december 1989, was de index gedaald naar iets minder dan de helft van deze waarde toen Leeson in Singapore aankwam. Hij dacht dat beleggers overreageerden op de daling en begon in te spelen op een herstel van de Nikkei.
De tweede strategie, die Leeson gebruikte om contant geld te genereren, stond in schril contrast met de strategie van termijncontracten. Als de waarde van de Nikkei daalde, had Leeson meer geld nodig om zijn marginvereisten te dekken, een essentieel onderdeel van de futuresmarkt waar geleend geld een grotere rol speelt dan bij aandelenhandel. Het verkrijgen van dat geld was een uitdaging. In plaats van simpelweg geld van de centrale Barings-kantoor in Londen te lenen, verkocht Leeson duizenden optiescontracten, voornamelijk call- en put-opties op de Nikkei-index. Door deze opties te verkopen, kreeg hij snel de benodigde contanten om de marginvereisten te dekken. Maar dit bracht een groot risico met zich mee: als de markten tegen hem in zouden bewegen, zou hij verliezen aan beide zijden van de weddenschap.
Leeson’s tactiek van het verkopen van een “straddle” (een combinatie van een call- en een put-optie op hetzelfde onderliggende activum) was bedoeld om een lage volatiliteit te exploiteren. Hij gokte dat de Nikkei niet veel zou bewegen, en als hij gelijk had, zou hij aanzienlijke winsten behalen. Het probleem was echter dat de markten onverwacht beweegden. De aardbeving in Kobe op 17 januari 1995 leidde tot een scherpe daling van de Nikkei, wat Leeson’s futurescontracten in waarde deed afnemen en de winstgevende straddles in verlies veranderde. De verliezen verdubbelden en gingen nog verder toen de markten verder tegen hem in bewogen. Uiteindelijk resulteerde dit in een verlies van meer dan £800 miljoen, wat vele honderden miljoenen boven de totale waarde van Barings Bank lag, wat de ondergang van het bedrijf veroorzaakte.
Hoewel de verliezen in de Singaporese vestiging van Barings zich ontwikkelden, had de bank zelf weinig zicht op de daadwerkelijke situatie. Leeson had een speciaal foutaccount opgezet waar hij zijn verliezen verdoezelde en ze vervolgens verving door vervalste transacties in de reguliere handelsaccounts. Omdat hij zowel verantwoordelijk was voor de handel als voor de backoffice, had Leeson de vrijheid om de boeken te manipuleren zonder dat iemand anders het doorhad. Dit was een element van Leeson’s succes in het verbergen van de werkelijke verliezen, tot het moment dat alles in 1995 uitkwam.
Barings Bank werd uiteindelijk gekocht door ING, die slechts één Britse pond betaalde voor de overname van de activa van de bank. ING moest ook de verliezen van Leeson’s handel dekken, wat de situatie nog ernstiger maakte. Leeson werd uiteindelijk veroordeeld tot 4,5 jaar gevangenisstraf voor zijn rol in de fraude.
De kwestie van rogue traders zoals Leeson biedt waardevolle lessen voor de financiële wereld, vooral als het gaat om toezicht, risicomanagement en interne controles. Het is een bekend patroon dat veel rogue traders hun positie in de achterliggende of middenkant van de organisatie gebruiken om uiteindelijk door te stoten naar de voorste linie, waar ze in staat zijn om risicovolle posities te nemen die verborgen blijven. Dit patroon kan worden teruggevoerd naar een van de belangrijkste oorzaken van rogue trading: de mogelijkheid om interne controles te omzeilen door gebruik te maken van kennis van het risicomanagementsysteem van het bedrijf. In veel gevallen was het management van deze bedrijven zich bewust van de rogue trading, maar stelde het in staat zolang de handel winstgevend bleef. Het is cruciaal voor bedrijven om strikte regels te hanteren en te voorkomen dat werknemers van de backoffice naar de frontoffice worden verplaatst zonder adequate toezicht- en controlemechanismen.
Het verhaal van Leeson en Barings is niet alleen een waarschuwing voor het belang van sterke interne controles, maar ook een herinnering aan de gevaren van overmatige blootstelling aan derivaten en de potentieel verwoestende gevolgen van marktbubbels en extreme volatiliteit.
Wat zijn de voor- en nadelen van pulsebuiskryocoolers voor cryogene toepassingen?
Wat is de Ware Aard van Harun Al-Rashid en zijn Onverschrokken Humor?
Hoe Sensoren en Microstructuren in MEMS-toepassingen Betrouwbaarheid en Prestaties Beïnvloeden
Hoe implementeer je betrouwbare meldingen met Celery en Twilio in je applicatie?

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский