Het Sovjetregime, onder leiding van Stalin, bewees tot in de jaren 1930 hoe ver een autoritair systeem bereid was te gaan om zijn eigen waarheid te creëren. De term ‘post-waarheid’, die vandaag de dag vaak wordt gebruikt, kreeg in de Sovjetperiode zijn eerste betekenis. Hoewel valse informatie uiteindelijk zijn effectiviteit verloor, duurde het meer dan zeventig jaar voordat het systeem, in de jaren '80, begon te wankelen. Het proces van perestrojka en glasnost was een voorbode van het uiteenvallen van het communistische regime.

De Sovjetstaat herschreef niet alleen de geschiedenis om deze in lijn te brengen met de marxistische theorie, maar creëerde op strategische momenten zelfs nieuwe geschiedenissen. Catherine Merridale illustreert dit in haar boek Lenin on the Train, waarin ze beschrijft hoe Lenin in 1917 terugkeerde naar St. Petersburg. Het iconische moment van zijn aankomst op het Finlandstation werd gepresenteerd als een massale viering van de revolutionaire leider. Echter, in werkelijkheid was Stalin niet aanwezig op dat moment, en was hij zelfs niet onderdeel van de treinreis van Lenin. Desondanks werd in een schilderij, gemaakt in de tijd van Stalin, Stalin toegevoegd aan het tafereel, kijkend naar de menigte die Lenin begroette. Het was een zorgvuldige manipulatie van de werkelijkheid om Stalin's toekomstige rol als ‘de opvolger van Lenin’ te versterken. Dit soort vervormingen van de werkelijkheid waren niet ongebruikelijk in de jaren 1930, en werden gezien als essentieel voor de zelfbehoud van het regime.

Deze vorm van vervorming van de waarheid was niet uitsluitend gebaseerd op bedrog. Angst speelde een grote rol in de manier waarop de werkelijkheid werd gemanipuleerd. Stalin was zich ervan bewust dat hij niet aanwezig was bij dit iconische moment, maar het belang van zijn imago, zowel voor hemzelf als voor de staat, vereiste dat dit feit werd verborgen. De post-waarheid was niet zomaar een kwestie van desinformatie; het was een strategie om publieke percepties volledig onder controle te krijgen, waarbij de politieke machthebbers hun eigen ‘werkelijkheid’ creëerden, wat hen in staat stelde om de massa te sturen en kritiek te onderdrukken.

George Orwell’s 1984 biedt een beklemmend inzicht in hoe post-waarheid kan functioneren in een totalitair regime. Orwell schetst een samenleving waarin de machthebbers hun eigen werkelijkheid construeren via technieken zoals ‘Newspeak’, waarmee zij niet alleen de taal, maar ook de gedachten van hun onderdanen reguleren. Het uiteindelijke doel van een autoritair regime is om de samenleving volledig compliant en onkritisch te maken. In 1984 wordt Winston Smith geconfronteerd met een systeem waarin de heersende ideologie zo diepgeworteld is, dat het bijna onmogelijk is om ertegenin te gaan. De protagonist ondergaat een psychologisch proces waarin hij wordt gedwongen de 'juiste' politieke houding aan te nemen, zelfs tegen zijn eigen overtuigingen in. Dit proces wordt gezien als de ultieme overwinning van een totalitair regime: een populatie die niet alleen meewerkt, maar volledig gelooft in de ideologie die hen onderdrukt.

Eveneens interessant is de manier waarop marxistische theoretici, vooral die buiten de Sovjetunie, de post-waarheid gebruikten om de falen van het marxisme te maskeren. Marx voorspelde dat het kapitalistische systeem zou instorten en plaats zou maken voor een socialistische utopie. De marxistische theorie werd als onbetwistbaar beschouwd, en dus moesten er alternatieve verklaringen worden gevonden voor het uitblijven van de revolutie die Marx voorspelde. Dit leidde tot de introductie van het concept ‘hegemonie’, zoals beschreven door Antonio Gramsci. Hegemonie beschreef hoe het kapitalisme zichzelf in stand hield door zijn wereldbeeld te verspreiden via instellingen zoals de media, het onderwijs en de kunsten. Dit concept was bedoeld om de mislukking van de marxistische voorspellingen te verbergen door te suggereren dat de massa’s simpelweg niet genoeg bewustzijn hadden om in opstand te komen.

Het gebruik van ideologische staatsapparaten, zoals Althusser ze noemde, was een cruciaal onderdeel van deze hegemonie. Deze staatsinstellingen zorgden ervoor dat de kapitalistische orde zijn waarden aan de bevolking kon opdringen. In plaats van expliciete dwang, werd de samenleving langzaam maar zeker gedwongen te accepteren wat haar werd opgelegd als de ‘natuurlijke’ toestand. Deze manipulatie van het bewustzijn resulteerde in wat Gramsci ‘spontane instemming’ noemde: de bevolking geloofde dat hun onderdrukking eigenlijk in hun eigen belang was.

Het idee van hegemonie kan gezien worden als een vorm van ideologische post-waarheid die in staat was om de heersende klasse in stand te houden, zelfs wanneer de realiteit niet voldeed aan de verwachtingen die de marxistische theorie had gesteld. Het kapitalisme leek stand te houden, niet door militaire kracht, maar door een systematische herstructurering van hoe de massa's de werkelijkheid begrepen en accepteerden. Terwijl marxistische theorieën evolueerden, begon dit concept van hegemonie steeds meer als een verklaring voor de overleving van het kapitalisme te functioneren.

De kritiek op deze theorieën kwam in de jaren 1980 van denkers zoals Ernesto Laclau en Chantal Mouffe, die zich afzetten tegen de rigide structuren van het marxisme en de post-waarheid verder onderzochten in een post-marxistische context. Dit stelde hen in staat om te reflecteren op hoe ideologische vormen van controle de dynamiek van politieke systemen beïnvloeden, en hoe post-waarheid een permanente plek kan innemen in zowel totalitaire als democratische samenlevingen.

Het is belangrijk te begrijpen dat post-waarheid niet alleen iets is van totalitaire regimes. In feite kan het zich manifesteren in verschillende politieke systemen, waar informatie vaak gemanipuleerd wordt om de heersende ideologie te versterken. De technieken die door Stalin en andere dictatoriale regimes werden toegepast, hebben hun invloed behouden in de moderne politiek, waar de manipulatie van feiten en de creatie van alternatieve realiteiten vaak politieke doelen dient. Het vereist een kritische benadering van informatie en een constante waakzaamheid tegen de kracht van ideologieën die proberen de realiteit te herdefiniëren.

Wat is waarheid? Filosofisch scepticisme en de relativiteit van kennis

De zoektocht naar waarheid en kennis is door de geschiedenis heen een onderwerp van intensieve filosofische discussie. Filosofen als David Hume hebben het idee geponeerd dat ons zelfbeeld niets anders is dan een verzameling waarnemingen, die elkaar in een razend tempo opvolgen en altijd in beweging zijn. Dit idee van het 'zelf' als een vluchtige reeks van momenten van waarneming, die slechts tijdelijk bestaan, heeft een diepgaande implicatie voor ons begrip van de werkelijkheid. Het suggereert dat de werkelijkheid zelf wellicht ook in een constante staat van flux verkeert, waarbij betekenis niet vaststaat maar voortdurend in beweging is. Hume's idee lijkt vooruit te lopen op de opvattingen van de deconstructivistische denkers, zoals Jacques Derrida, die de relatie tussen woorden en hun betekenis als altijd onzeker beschouwen, wat leidt tot een vorm van relativisme waarin waarheid niet absoluut is, maar altijd contextgebonden.

Deze gedachten brengen ons naar een zorgwekkende conclusie: als de 'zelf' niets anders is dan een reeks waarnemingen, en deze waarnemingen zelf ook steeds veranderen, wat betekent dit dan voor de vaststelling van kennis? In zo’n toestand van voortdurende verandering wordt het zelfs moeilijk om de kennis van het verleden als betrouwbaar te beschouwen. Hume lijkt ons te confronteren met het idee dat ons persoonlijke identiteit in voortdurende transformatie verkeert, wat het stellen van een betrouwbare theorie over kennis bijna onmogelijk maakt. Zelf al is er een zekere zekerheid over het feit dat we bepaalde waarnemingen hebben gehad, het blijft problematisch, aangezien deze waarnemingen niet vast lijken te liggen en zelfs willekeurig kunnen zijn. Dit leidt tot een belangrijke vraag in de epistemologie: hoe kunnen we kennis baseren op iets dat zo vluchtig en onzeker is?

In de wetenschappen wordt waarheid vaak gedefinieerd aan de hand van bewijs. Waarheden in de wetenschap moeten bewezen worden door experimenten en observaties die herhaalbaar en verifieerbaar zijn. Dit verschilt van de formele logica of de wiskunde, waar deductie meer centraal staat. Wetenschappelijke theorieën worden getest op basis van het bewijs dat ze kunnen leveren, en zelfs als ze op wiskundige berekeningen zijn gebaseerd, moeten ze nog steeds empirisch worden getest om hun geldigheid te bevestigen. Dit proces is essentieel voor het onderscheid tussen wetenschappelijke kennis en pseudowetenschap. Wetenschappelijke waarheden kunnen zich echter blijven ontwikkelen, omdat wetenschap zelf altijd openstaat voor verbetering of wijziging. Wanneer bestaande theorieën herhaaldelijk tekortschieten in het verklaren van waargenomen fenomenen, kan er ruimte ontstaan voor een nieuwe theorie die het bewijs op een andere manier verklaart. Dit is het proces dat Thomas Kuhn beschrijft als de overgang van paradigma’s: wanneer de gevestigde wetenschappelijke benaderingen hun geldigheid verliezen door niet in staat te zijn om nieuwe gegevens te verklaren, wordt er ruimte gecreëerd voor een radicaal nieuw wetenschappelijk model.

Kuhn beschrijft hoe wetenschappelijke revoluties plaatsvinden, en hoe ‘normale wetenschap’ door de tijd heen vaak de voorkeur geeft aan gevestigde theorieën zonder ze daadwerkelijk uit te dagen. Volgens Kuhn verandert de wetenschappelijke waarheid pas wanneer het paradigma zelf in twijfel wordt getrokken. Wetenschappelijke waarheden zijn dus voorlopig, en het proces van vernieuwing door alternatieve theorieën en experimenten is fundamenteel voor de vooruitgang van de wetenschap. Dit kan zelfs worden gezien als een kritisch aspect van wetenschappelijke vooruitgang, waarin elke nieuwe theorie of ontdekking niet wordt aangenomen op basis van autoriteit, maar wordt geëvalueerd op basis van het bewijs dat het levert.

Het idee van relatieve waarheid, zoals beschreven door Kuhn en Hume, heeft ook implicaties voor de bredere maatschappij, vooral wanneer we kijken naar het concept van post-truth en nepnieuws. Waarheid kan in de huidige tijd vaak worden geherinterpreteerd, vooral in de context van mediacontent, politieke retoriek en publieke overtuigingen. De basis voor een juiste beoordeling van waarheid, of het nu gaat om wetenschappelijke theorieën, medische praktijken of zelfs sociale overtuigingen, is altijd afhankelijk van verifieerbaar bewijs en de bereidheid om bestaande overtuigingen te herzien wanneer nieuw bewijs beschikbaar komt.

In de geneeskunde bijvoorbeeld is de nadruk verschoven van behandelingsmethoden die autoritair werden voorgeschreven door gevestigde autoriteiten naar een meer bewijsgebaseerde benadering. Vroeger werden medische beslissingen vaak genomen op basis van de autoriteit van de behandelend arts, maar tegenwoordig ligt de focus op de effectiviteit van behandelingen, gemeten aan de hand van empirisch bewijs en succespercentages. Dit proces van voortdurende herbeoordeling betekent dat medische waarheden nooit vastliggen, maar altijd aan verandering onderhevig zijn naarmate nieuwe gegevens beschikbaar komen.

Wat hierbij belangrijk is om te begrijpen, is dat zelfs wanneer een wetenschappelijke theorie als 'waar' wordt beschouwd binnen een bepaald paradigma, deze altijd tijdelijk en voorlopig is. Het bewijs voor deze waarheden is geen absolute waarheid, maar een momentopname die, afhankelijk van de context en de beschikbaarheid van nieuwe technologieën, opnieuw geëvalueerd kan worden. Dit maakt het begrip van wetenschap en waarheid dynamisch en onvoorspelbaar, en het is precies deze onzekerheid die de wetenschap in staat stelt zich voortdurend te ontwikkelen.