De theorie van de exacte linearisatie en decoupling in de controle van robotarmen met elastische gewrichten biedt krachtige mogelijkheden voor precieze trajec- torievolging, zelfs onder complexe dynamische omstandigheden. Het proces maakt gebruik van de feedback linearisatiecontrolewet, die de niet-lineaire dynamica van de robot manipuleert door gebruik te maken van specifieke invertibele transformaties. Deze benadering wordt steeds relevanter bij robots die werken met elastische gewrichten, waarbij de massa en de rek-kenmerken van de gewrichten belangrijke rol spelen bij de prestaties van het systeem.

De dynamische modellen van deze systemen omvatten niet alleen de traditionele factoren zoals krachten en koppels, maar ook de verstoringen die ontstaan door de elasticiteit van de gewrichten. Dit maakt het noodzakelijk om zowel de jointtorque als de versnellingen van de gewrichten zorgvuldig in de dynamische vergelijkingen op te nemen. In de standaard vorm kan de feedback linearisatie controlewet herschreven worden in termen van conventionele toestanden zoals posities en snelheden, maar het biedt bovendien de mogelijkheid om gebruik te maken van sensoren die de krachten en koppels meten in de gewrichten.

Het belangrijkste uitgangspunt van deze methode is het verkrijgen van een lineair en gedecoupeerd systeem, waardoor het eenvoudiger wordt om het traject van de robotarm te volgen. Dit gebeurt door middel van een specifieke controlewet die de robot toestaat om exact het pad te volgen, zelfs wanneer de initiële toestand van de robot niet perfect overeenkomt met het referentietraject en zijn afgeleiden. De aanpak biedt robuuste prestaties, aangezien fouten in de positie of snelheid van de robot, door de keuze van specifieke regelparameters, op een exponentieel manier kunnen verdwijnen.

Het trajectvolgprobleem wordt opgelost door de zogenaamde tracking error te minimaliseren, waarbij de robotarm zijn positie aanpast op basis van een referentietraject dat ten minste drie keer continu afgeleiden heeft. Dit betekent dat de controlewet de fout tussen de gewenste en werkelijke positie van de robot minimaliseert door verschillende termen in het dynamische model te combineren, waaronder de gewrichtsversnellingen, de jointtorque en de motorbewegingen.

De controlewet, zoals afgeleid uit de dynamische vergelijkingen, maakt gebruik van de inertiematrix van het systeem, en evalueert de tijdsafgeleiden van de dynamische termen. Dit is cruciaal voor robots met elastische gewrichten, omdat de massa en veerconstanten van de gewrichten van invloed zijn op de prestaties van het systeem. Het belangrijkste voordeel van deze methode is dat het volledige systeem wordt gedecoupeerd, waardoor de complexiteit van het opvolgen van het traject aanzienlijk wordt verminderd.

Een essentieel aspect van de feedback linearisatie controlewet is het gebruik van de zogenaamde Hurwitz-polynomen bij het instellen van de regelsystemen. Dit biedt een manier om de gewenste tijdsafhankelijke prestaties van de robotarm te specificeren, inclusief het gedrag van de fout die over de tijd verdwijnt. De keuze van de gain-matrices (K0, K1, K2, K3) kan zelfs geoptimaliseerd worden door de plaatsing van de polen in het systeem aan te passen. Dit wordt vaak gedaan door een techniek zoals pole placement, waarbij specifieke polen met negatieve werkelijke delen worden toegewezen, zodat de fout in de positie van de robotarm snel en stabiel afneemt.

Een bijkomende uitdaging bij het ontwerp van dergelijke controlewetten is dat de inertiematrix van het systeem vaak moet worden geïnverteerd en de tijdsafgeleiden van deze matrix moeten worden berekend. De stabiliteit van het systeem hangt af van de afwezigheid van zogenaamde zero dynamics bij de uitgang van het systeem. Dit is een belangrijke eigenschap van robots met elastische gewrichten: de dynamica die overblijft na de controle is zodanig dat het systeem stabiel blijft ondanks de onnauwkeurigheden die vaak bij de gewrichtsbewegingen ontstaan.

De feedback linearisatiebenadering kan ook uitgebreid worden naar de taakniveaus van de robot. Wanneer de robotarm bijvoorbeeld gebruikt wordt voor een specifieke taak, zoals het verplaatsen van een object, kan de controlewet worden aangepast door het uiteinde van de arm (de end-effector) als uitgang te nemen. Dit verhoogt de complexiteit van de controlewet, aangezien nu ook de Jacobiaan van de taak en de tijdsafgeleiden hiervan betrokken moeten worden in de controlewet.

De integratie van wrijvingseffecten, zoals viskeuze wrijving, heeft weinig invloed op de toepassing van de feedback linearisatie, aangezien de controlewet nog steeds stabiel werkt bij viskeuze effecten. Echter, wanneer er veer-demping aanwezig is in het systeem, kan de dynamica complexer worden, wat leidt tot een hogere orde gedecoupeerde relatie in de differentiaalvergelijkingen van het systeem.

Het ontwerp van een feedback linearisatiecontrolewet vereist niet alleen de juiste keuze van gains, maar ook een gedetailleerd begrip van de dynamica van het systeem, inclusief de eigenschappen van de gewrichten, motoren en de massa van de robot. Wanneer de massa's van de motoren en de gewrichten sterk van elkaar verschillen, of wanneer de gewrichtsstijfheid zeer groot is, kunnen de gekozen gains leiden tot grote controle-inspanningen, wat de prestaties en de efficiëntie van het systeem kan beïnvloeden. In dergelijke gevallen is het noodzakelijk om de gains dynamisch aan te passen op basis van de fysieke eigenschappen van de robot.

Een ander belangrijk punt is dat de feedback linearisatiecontrole bij robots met elastische gewrichten een meer geavanceerde benadering biedt ten opzichte van traditionele methoden zoals de computed torque method, die in rigide robots gebruikt wordt. De elasticiteit in de gewrichten maakt het noodzakelijk om extra termen te verwerken in de dynamische modelvergelijkingen, wat leidt tot een complexere berekening van de benodigde controle-inspanningen.

Met behulp van deze geavanceerde controlebenaderingen kan de robot zijn prestaties verbeteren, zelfs in dynamische omgevingen met elastische gewrichten, en kan het in staat zijn om precies te volgen wat het traject vereist, met een uitzonderlijke mate van stabiliteit en nauwkeurigheid.

Hoe kunnen robotmanipulatoren effectief worden bestuurd in complexe omgevingen?

De ontwikkeling van robotmanipulatoren heeft zich in de afgelopen decennia gericht op het verfijnen van modellen, het optimaliseren van algoritmen voor padplanning en het vergroten van de betrouwbaarheid in interactie met dynamische omgevingen. De besturing van deze systemen vereist een diepgaand begrip van niet-lineaire dynamica, mechanische koppelingen en adaptieve regeltechnieken. Klassieke methoden zoals de resolved-acceleration control (Luh et al.) en computed torque drive (Markiewicz) vormen nog steeds het fundament, maar zijn in moderne toepassingen vaak uitgebreid met robuuste en adaptieve benaderingen.

Het gebruik van probabilistische roadmaps (Kavraki et al.) en rapidly-exploring random trees (LaValle, Kuffner) biedt oplossingen voor padplanning in hoog-dimensionale configuratieruimten. Deze algoritmen maken het mogelijk om met beperkte rekenkracht toch snelle en betrouwbare trajecten te vinden, ook wanneer obstakels onvoorspelbaar zijn of wanneer het systeem over veel vrijheidsgraden beschikt. In kinematisch redundante systemen, waarin meerdere oplossingen voor eenzelfde taak bestaan, is het essentieel om controle te ontwerpen die robuust blijft bij benadering van singulariteiten (Maciejewski, Klein), of die juist optimaal gebruik maakt van redundantie (Nakamura, Hanafusa).

Een belangrijk aspect in de dynamische besturing is de compensatie van niet-lineaire krachten en koppelingen. Adaptieve algoritmen zoals voorgesteld door Kawasaki en Kelly bieden hierbij voordelen door zich aan te passen aan veranderende parameters van het systeem. Dit is vooral relevant bij interactie met onbekende objecten of in omgevingen waar frictie en massa niet vooraf exact bekend zijn. In toepassingen waar mens-robot interactie centraal staat, zoals in de zorgrobotica of collaboratieve industriële omgevingen, biedt admittance control (Keemink et al.) een raamwerk waarin de robot zich fysiek aanpast aan menselijke bewegingen op een natuurlijke en veilige manier.

Verder is de operational space formulation (Khatib) cruciaal in situaties waar zowel kracht- als positiebesturing nodig zijn. Deze benadering maakt het mogelijk om de dynamica van de manipulator direct in kaart te brengen in taakruimte, wat essentieel is voor het manipuleren van objecten in een complexe context. Ook de analyse van traagheid op objectniveau (Khatib, 1995) biedt inzichten die het manipulatieproces efficiënter en stabieler maken.

Bij de ontwikkeling van multifingered hands (Kerr, Roth) en manipulatie op vinger-niveau is de koppeling tussen kinematica en krachtverdeling een van de grootste uitdagingen. Hier is het concept van hybrid twist and wrench control (Lipkin, Duffy) relevant, omdat het een geïntegreerde benadering biedt voor simultane besturing van beweging en kracht.

Een constante in deze evolutie is de theoretische onderbouwing van niet-lineaire regeltechniek (Khalil), die een brug slaat tussen abstracte systeemtheorie en praktische robotbesturing. De minimum-parameter representatie (Khalil & Kleinfinger) helpt bij het reduceren van de complexiteit van het model, wat computationeel voordelig is in real-time systemen.

De bijdrage van visuele feedback, bijvoorbeeld via 2-1/2D visual servoing (Malis et al.), opent nieuwe mogelijkheden in adaptieve positionering binnen dynamische omgevingen. Deze technieken worden versterkt door hybride cameraconfiguraties (Lippiello et al.) die zorgen voor nauwkeurige detectie en robuuste positionering, zelfs in industriële omgevingen met veel visuele ruis.

Wat essentieel blijft is het vermogen om sensorinformatie – zoals krachtsensoren of visuele input – te integreren met modelgebaseerde controle, en dit te doen binnen een structuur die fouten kan compenseren zonder verlies aan stabiliteit of reactievermogen. In deze context worden ook singulariteitsbeheer (Lin, 1989), robuuste adaptieve regelingen (Lim & Eslami), en symbolische modellering (Khalil & Bennis) steeds belangrijker, vooral in systemen waarin snelheid en precisie gecombineerd moeten worden.

Belangrijk is ook het besef dat de meeste controlemethoden slechts optimaal functioneren binnen een beperkte domeinspecificatie. Het toepassen van universele strategieën zonder contextuele optimalisatie leidt zelden tot robuuste prestaties. Daarom is het essentieel dat ontwerpers en ingenieurs niet alleen controle-algoritmen beheersen, maar ook inzicht hebben in systeemidentificatie, modellering van stijfheid (Lončarić) en het omgaan met kinetische beperkingen in realtime interactie.

Hoe kan de analytische Jacobiaan helpen bij het oplossen van inverse kinematica voor robots met redundantie?

In de wereld van robotica is het probleem van inverse kinematica van essentieel belang voor het besturen van robots, vooral wanneer het gaat om robots met meerdere graden van vrijheid en complexe kinematische structuren. Het oplossen van inverse kinematica maakt het mogelijk om de gewrichten van de robot te berekenen die nodig zijn om een gewenste positie en oriëntatie van het eind-effector (bijvoorbeeld een grijper of gereedschap) te bereiken. Dit is essentieel in verschillende toepassingen, zoals industriële automatisering en medische robotica.

In het geval van een robot met drie prismatische gewrichten, gevolgd door een bolvormige pols met het centrum W, wordt de inverse kinematica gecompliceerd door de geometrie van de robot en de specifieke werkruimte van de eind-effector. De DH-parameters (Denavit-Hartenberg) geven de geometrische configuratie van de robot weer, waardoor het mogelijk is om de relatieve posities van de gewrichten en de eind-effector te modelleren. Wanneer de Tool Center Point (TCP) van het gereedschap langs de benaderingsas van de robot wordt geplaatst, kan de afstand van de TCP tot het polscentrum W worden gemodelleerd door de parameter dTCP. Deze parameter is van groot belang bij het oplossen van de inverse kinematica, omdat de gewenste positionering en oriëntatie van de TCP de uiteindelijke configuratie van de gewrichten bepaalt.

Het analytische probleem kan worden opgelost door het gebruik van de Jacobiaan matrix, een krachtige wiskundige tool die de relatie tussen de gewrichtsnelheden en de snelheden van de eind-effector beschrijft. De Jacobiaan is een lineaire afgeleide van de directe kinematica functie en wordt gebruikt om de snelheid van de eind-effector te koppelen aan de snelheden van de gewrichten. Wanneer een robot een specifieke taak uitvoert, wordt het gebruik van de Jacobiaan essentieel om de bewegingen van de robot te analyseren, vooral wanneer de robot kinematische redundantie vertoont.

In het geval van kinematische redundantie, waarbij er meerdere mogelijke oplossingen zijn voor een gegeven taak, kan de Jacobiaan helpen bij het vinden van de optimale oplossing door middel van optimalisatiemethoden of taakaugmentatie. Dit biedt de mogelijkheid om niet alleen de gewenste positie van de eind-effector te bereiken, maar ook de bewegingen van de robot te optimaliseren met betrekking tot andere criteria, zoals energieverbruik of snelheid. Het oplossen van het inverse probleem met meerdere oplossingen kan worden uitgevoerd door gebruik te maken van verschillende technieken, waaronder taakprioritering en optimalisatie op basis van snelheid en versnelling.

De kinematische singulariteiten van de Jacobiaan spelen ook een cruciale rol bij het begrijpen van de beperkingen van de robotbewegingen. Kinematische singulariteiten zijn configuraties waarbij de robot zijn mobiliteit in de taakruimte verliest, wat kan leiden tot problemen bij het bereiken van bepaalde posities of oriëntaties. Het begrijpen van deze singulariteiten is essentieel om te zorgen voor een robuuste oplossing van de inverse kinematica, vooral bij het ontwerpen van robots die in complexe omgevingen moeten opereren.

Wanneer de Jacobiaan wordt gebruikt in het kader van gesloten-lus inverse kinematica, kan het worden geanalyseerd via de inverse, pseudoinverse of transponeren van de Jacobiaan matrix. Deze benaderingen stellen de robot in staat om zich aan te passen aan fouten in oriëntatie en andere dynamische veranderingen tijdens de taakuitvoering. Het begrijpen van deze fouten en het toepassen van een correcte foutcorrectie is van groot belang voor het verkrijgen van een betrouwbare en robuuste kinematica oplossing.

Ten slotte, de Jacobiaan is niet alleen van toepassing op de kinematica van de robot, maar ook op de statica, waarbij het de relatie beschrijft tussen de kracht- en momentvectoren (wrench) die op de eind-effector worden uitgeoefend, en de bijbehorende torques op de gewrichten. Deze statische aspecten zijn van belang bij het ontwerpen van robots die in staat zijn om objecten te manipuleren of krachten uit te oefenen, en worden vaak gebruikt in de verwerking van gegevens van kracht-/momentensensoren die op de pols van de robot zijn gemonteerd.

De kineto-statische dualiteit is een belangrijk concept, waarbij de relatie tussen de snelheden van de robot (kinetica) en de krachten die op de robot werken (statica) wordt benadrukt. Deze dualiteit maakt het mogelijk om manipuleerbaarheidseigenschappen van de robot te definiëren, wat uiteindelijk leidt tot de formulering van ellipsoïden die de mogelijkheden van de robot om bewegingen uit te voeren of krachten te genereren kunnen visualiseren.

Het is belangrijk om te begrijpen dat de Jacobiaan niet alleen een theoretisch hulpmiddel is, maar in de praktijk ook invloed heeft op de prestaties en de betrouwbaarheid van robots in complexe taken. Naast het gebruik van de Jacobiaan voor inverse kinematica, kunnen inzichten uit de kinetica en statica van robots de interactie met de omgeving verbeteren en leiden tot robuustere en efficiëntere robotontwerpen.

Hoe worden de dynamische modellen van robotmanipulatoren geformuleerd en begrepen?

De dynamica van een robotmanipulator wordt beschreven door vergelijkingen die de bewegingen van de gewrichten koppelen aan de krachten en momenten die erop inwerken. Deze vergelijkingen zijn fundamenteel voor het begrijpen, simuleren en besturen van robots. In de formulering van de bewegingsvergelijkingen worden verschillende termen geïntroduceerd, die elk een specifieke fysische betekenis hebben en gezamenlijk de complexiteit van het systeem modelleren.

De algemene bewegingsvergelijkingen van een robot met nn gewrichten zijn van de vorm:

M(q)q¨+c(q,q˙)+g(q)=τ+τint+τBM(q) \ddot{q} + c(q, \dot{q}) + g(q) = \tau + \tau_{int} + \tau_B

Hierin is qq de configuratievector, q˙\dot{q} en q¨\ddot{q} respectievelijk de snelheids- en versnellingsvector, M(q)M(q) de traagheidsmatrix, c(q,q˙)c(q, \dot{q}) de vector van Coriolis- en centrifugale termen, g(q)g(q) de gravitationele krachten, τ\tau de motorische aandrijfkoppels, τint\tau_{int} de interactiekoppels door contact met de omgeving, en τB\tau_B de dissipatieve krachten zoals wrijving.

De traagheidsmatrix M(q)M(q) is symmetrisch en positief-definiet, en haar elementen mij(q)m_{ij}(q) vertegenwoordigen de inertiële eigenschappen en koppelingen tussen gewrichten. De diagonaalelementen mii(q)m_{ii}(q) kunnen worden geïnterpreteerd als de effectieve traagheidsmomenten gezien vanaf het betreffende gewricht, terwijl de niet-diagonaalelementen mij(q)m_{ij}(q) de inertiële koppelingen tussen verschillende gewrichten weergeven. Deze koppelingen impliceren dat de versnelling van een gewricht niet alleen wordt beïnvloed door het eigen koppel maar ook door de versnellingen van andere gewrichten.

De termen c(q,q˙)c(q, \dot{q}) bevatten de effecten van bewegingen met snelheden, met name de Coriolis- en centrifugale krachten. De centrifugale krachten ontstaan door de snelheid van één gewricht en hebben een effect op hetzelfde gewricht, terwijl de Coriolis-termen voortkomen uit de combinatie van snelheden van twee verschillende gewrichten. Deze termen zijn kwadratisch in de snelheden en maken gebruik van de Christoffel-symbolen van de eerste soort, die afgeleid worden uit de partiële afgeleiden van de elementen van de traagheidsmatrix. Deze symbolen zijn essentieel voor het nauwkeurig modelleren van de dynamica en zorgen voor de juiste koppeling tussen bewegingen van verschillende gewrichten.

De gravitationele term g(q)g(q) modelleert de invloed van zwaartekracht op elk gewricht afhankelijk van de huidige configuratie van de robot. Dit is cruciaal voor het bepalen van de benodigde koppel om een positie vast te houden of te bereiken onder invloed van de zwaartekracht.

Naast deze conservatieve krachten spelen ook niet-conservatieve krachten een rol, zoals wrijving en externe interactiekrachten. Wrijving is complex en kan worden onderverdeeld in viscose wrijving, Coulomb-wrijving en statische wrijving, elk met eigen karakteristieken. Viscose wrijving is proportioneel aan de snelheid, Coulomb-wrijving is onafhankelijk van de snelheid maar afhankelijk van de bewegingsrichting, en statische wrijving zorgt ervoor dat een minimale koppel nodig is om een stilstaand gewricht in beweging te brengen.

Wanneer de robot contact maakt met de omgeving, bijvoorbeeld via de grijper, ontstaan interactiekrachten en momenten die via de Jacobiaan matrix worden omgezet in equivalente koppels in de gewrichten. Dit maakt het mogelijk om interacties met de omgeving nauwkeurig te modelleren en mee te nemen in de dynamica.

In het geval van robotmanipulatoren met gesloten kinematische ketens, die complexe bewegingsbeperkingen bevatten, is de dynamica lastiger te formuleren. De bewegingsvrijheden zijn gereduceerd door de kettingbeperkingen, en het aantal onafhankelijke gewrichtsvariabelen is lager dan het totale aantal gewrichten. De dynamica van zulke systemen kan worden afgeleid door een equivalent open-ketenmodel te construeren dat de gesloten keten simuleert, waarbij afhankelijkheidsrelaties tussen gewrichten worden uitgedrukt met behulp van constraintfuncties. Door gebruik te maken van de relaties tussen de open-keten en gesloten-keten coördinaten kunnen de benodigde koppels voor de gesloten keten worden bepaald aan de hand van de equivalente open-keten dynamica.

Het gebruik van de Euler-Lagrange formulering en het nauwkeurig definiëren van de Christoffel-symbolen maakt het mogelijk om de dynamica op een systematische en mathematisch consistente wijze te beschrijven. Dit is van belang voor geavanceerde robotbesturing, waarbij dynamische compensatie essentieel is voor nauwkeurige en stabiele bewegingen.

Het is bovendien cruciaal te begrijpen dat de traagheidsmatrix en de dynamische termen afhankelijk zijn van de configuratie qq, wat leidt tot niet-lineariteiten in het model. Hierdoor zijn eenvoudige lineaire benaderingen vaak onvoldoende, en is het noodzakelijk om dynamische modellen te gebruiken die deze afhankelijkheden expliciet meenemen voor robuuste regeling en simulatie.

Daarnaast verdient het aandacht dat het modelleren van wrijving en externe krachten vaak moeilijk is vanwege hun variabiliteit en afhankelijkheid van de fysieke omstandigheden. Praktische toepassingen vereisen daarom vaak aanvullende identificatiemethoden of adaptieve technieken om de dynamica nauwkeurig te kunnen benaderen.

Het correct modelleren van de dynamica inclusief inertiële koppelingen, snelheidsafhankelijke krachten, zwaartekracht en niet-conservatieve effecten is onmisbaar voor het begrijpen van het gedrag van robotmanipulatoren en vormt de basis voor geavanceerde controle- en simulatiestrategieën.

Hoe kan men effectieve trajectvolgcontrole in robotica realiseren met behulp van modelgebaseerde methoden?

De dynamica van een robotmanipulator wordt gekarakteriseerd door complexe niet-lineaire vergelijkingen waarin inertie, traagheidskrachten, gravitatie en koppeling tussen gewrichten een cruciale rol spelen. In de context van trajectvolgcontrole biedt het modelgebaseerde regelingsontwerp een systematische benadering om deze complexiteit te hanteren en tegelijkertijd een nauwkeurige en stabiele beweging te garanderen.

De klassieke PD-regeling, al dan niet met gravitatiecompensatie, garandeert asymptotische stabiliteit van het gewenste evenwichtspunt, mits de afgeleide van de Lyapunovfunctie negatief semi-definiet blijft. Dit impliceert dat, wanneer het dempingsmatrix positief-definiet is, de gesloten lus zich in de nabijheid van de gewenste positie stabiliseert. Een essentieel gevolg van LaSalle’s invariantiesettheorema is dat de dynamica in de nulafgeleidingsset (waar de snelheid nul is) alleen stabiel blijft als de positie exact overeenkomt met de gewenste positie. Dit toont de global asymptotische stabiliteit aan van het systeem onder de juiste PD-regeling.

Hoewel de PD-regeling met geïntegreerde gravitatieweerstand robuust is, kan toevoeging van een integrale component, leidend tot een PID-regeling, de lokale asymptotische stabiliteit rondom het gewenste traject versterken. Dit zorgt voor compensatie van constante verstoringen en modelonzekerheden, en kan in de praktijk aangevuld worden met een geschatte gravitatiecomponent voor betere prestaties.

Voor trajectvolgcontrole van tijdsvariërende referenties vereist het aanpakken van snel veranderende dynamische effecten een nauwkeuriger benadering. De implementatie van onafhankelijke PID-regelaars op elk gewricht, hoewel conceptueel eenvoudig, leidt tot uitdagingen vanwege de dynamische koppelingen en niet-lineaire verstoringen. Het introduceren van een feedforward-terugkoppelingsterm die gebaseerd is op inverse dynamica van het robotmodel compenseert deze niet-lineaire verstoringen effectief in nominale omstandigheden. Dit resulteert in een gecentraliseerde component die de robotdynamica volledig integreert en daarmee de trackingprestaties verbetert, met name bij soepele trajecten en robuuste mechanische transmissies met hoge reductieverhoudingen.

Een geavanceerdere en mathematisch elegante benadering wordt bereikt door feedbacklinearizatie. Hierbij wordt via een niet-lineaire toestandsfeedback de dynamica van de robot getransformeerd naar een lineair, gedecoupleerd systeem van dubbele integratoren. De controle-input wordt zodanig geconstrueerd dat de gesloten lus dynamica voldoet aan een lineaire tweede-orde differentiaalvergelijking waarin standaard lineaire stabilisatietechnieken kunnen worden toegepast. De resulterende regeling bestaat uit een feedforward-acceleratieterm die de gewenste trajectversnelling omvat, gecombineerd met een PD-terugkoppeling op de trajectfout en foutafgeleide. Deze aanpak garandeert globale exponentiële stabiliteit van de trajectfout.

Het succes van de feedbacklinearisatie hangt echter sterk af van de exacte kennis van het robotmodel inclusief inertie-, coriolis-, gravitatietermen en eventueel wrijvingsinvloeden. Elke afwijking leidt tot verlies van perfecte linearisatie en decoupling, waardoor de stabiliteit slechts lokaal gegarandeerd kan worden. Dit benadrukt het belang van een nauwkeurige identificatie van dynamische parameters en de toepassing van efficiënte algoritmes voor real-time berekening van modeltermen, zoals het Newton-Euler-algoritme.

Naast deze kernpunten is het van belang te beseffen dat in praktische toepassingen de selectie van regelfactoren (K_P, K_D) cruciaal is voor het balanceren van snelheid en stabiliteit. De regeling moet bovendien bestand zijn tegen externe verstoringen en modelonzekerheden, waarvoor robuuste en adaptieve methoden verdere mogelijkheden bieden. Tenslotte is de implementatie van modelgebaseerde regelingen sterk afhankelijk van snelle en nauwkeurige sensorinformatie en rekenkracht, wat in moderne robotica wordt ondersteund door geavanceerde embedded systemen.