In verschillende contexten kan informatie in verschillende vormen verschijnen, maar de waarde en het nut ervan hangen af van de waarheidsgetrouwheid. Dit roept de vraag op: waarom moet informatie waar zijn? In communicatie-theorieën, zoals die van Shannon, wordt informatie gedefinieerd als de vermindering van onzekerheid door het elimineren van alternatieve mogelijkheden. Wanneer deze informatie echter onwaar is, kan ze de onzekerheid niet daadwerkelijk verlagen, omdat ze niet correspondeert met de werkelijkheid. Dit leidt tot een onderscheid tussen feitelijke informatie en misleidende of valse informatie.

In het geval van disinformatie, zoals in een scenario waarin iemand bewust valse informatie verspreidt, wordt de ontvanger misleid. De valse boodschap laat de ontvanger denken dat diens onzekerheid is verminderd, maar in werkelijkheid is dit niet het geval. Dergelijke valse informatie kan de ontvanger zelfvertrouwen geven in een onjuiste conclusie, wat de kracht van de boodschap versterkt, maar tegelijk haar waarde vernietigt.

Dit probleem is niet alleen theoretisch, maar heeft diepgaande implicaties voor het begrijpen van de normatieve aard van informatie. Informatie is immers altijd in de context van communicatie betekenisvol en waardevol als deze de ontvanger helpt om zijn of haar epistemische of actietoestand te veranderen. In de context van misinformatie en disinformatie zou de ontvanger bijvoorbeeld, hoewel zich niet bewust van de misleiding, toch een vertekend begrip van de werkelijkheid krijgen, wat leidt tot een verkeerde interpretatie van de wereld.

Een ander belangrijk concept in de informatieleer is dat van referentie (Ref). Een signaal kan niet zelf de waarheid bepalen, maar is altijd gekoppeld aan de referent – het object of idee waarnaar het signaal verwijst. De vraag is waarom bepaalde signalen specifiek worden geassocieerd met een bepaalde referentie en wat de gevolgen zijn van die associatie. Dit roept de vraag op naar de normatieve aspecten van informatie: het moet stabiliteit en bruikbaarheid bieden voor de ontvanger, met een effect dat wordt veroorzaakt door de referentie.

Het concept van "normatieve informatie" (Nor) komt naar voren als de informatie die niet alleen waar is, maar ook nuttig en relevant voor de ontvanger in de gegeven context. Bijvoorbeeld, in een situatie waarin A zijn gevoelens voor B moet uiten voordat B zich aan een ander verbindt, is de tijdigheid en waarheid van de boodschap essentieel voor het effect dat de boodschap heeft op de ontvanger. In dergelijke gevallen wordt informatie pas als bruikbaar beschouwd wanneer het daadwerkelijk het verschil maakt – de verandering van de epistemische staat van de ontvanger. Het is een verandering die zowel een betekenis heeft als een verandering teweegbrengt.

Bateson, een belangrijke denker op het gebied van communicatie, benadrukt het belang van de context waarin de informatie wordt gepresenteerd. Informatie is niet alleen afhankelijk van het signaal dat wordt gegeven, maar ook van de manier waarop het de ontvanger beïnvloedt. Wat voor de ene persoon nieuwe informatie is, kan voor een andere persoon triviaal of irrelevant zijn, afhankelijk van zijn of haar voorafgaande kennis.

Het idee van normatieve informatie benadrukt dat de waarde van informatie niet alleen wordt bepaald door de feitelijke inhoud ervan, maar ook door de manier waarop deze wordt ontvangen en gebruikt. De betekenis van een boodschap is dus niet alleen de letterlijke inhoud, maar ook de verandering die het teweegbrengt in de ontvanger. Informatie die niet in staat is om de situatie van de ontvanger te veranderen, verliest zijn waarde en blijft slechts een passief gegeven.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat informatie een intrinsieke waarde heeft die sterk afhankelijk is van de context, de ontvanger en het effect dat het heeft op hun handelen of begrip van de wereld. Waarheid is essentieel, maar de effectiviteit van informatie komt ook voort uit de mogelijkheid om daadwerkelijk een verschil te maken voor de ontvanger. Wanneer deze eigenschappen ontbreken, kan zelfs waarheidsgetrouwe informatie zijn effect verliezen, terwijl onjuiste informatie soms nog een dieper effect heeft door de onzekerheid te versterken, zelfs als het misleidend is. Informatie is dus meer dan een eenvoudige overdracht van feitelijke gegevens: het is een proces dat het begrijpen, handelen en zelfs de perceptie van de werkelijkheid beïnvloedt.

Hoe Beïnvloedt de Fysieke Wereld de Betekenis van Informatie?

In de natuurkunde is de fundamentele opvatting over informatie vaak gebaseerd op de beperkingen die een systeem oplegt. Deze beperkingen vormen de kern van hoe informatie werkt, zowel in communicatie als in de bredere context van natuurkundige processen. Wanneer beperkingen worden opgelegd aan een systeem, wordt er tegelijkertijd een capaciteit gegenereerd om werk te verrichten. Dit werk, in de context van informatie, kan worden begrepen als de propagatie van beperkingen via signalen die de staat van een ontvanger beïnvloeden.

De biosemantiek van Millikan biedt een inzicht in hoe semantische mappingregels niet moeten worden opgevat als abstracte representaties, maar als beperkingen. Het is niet zozeer de abstractie die de betekenis draagt, maar de fysieke beperkingen die vanuit een gebeurtenis worden opgelegd aan een informatiesignaal. Deze beperkingen worden overgedragen van de bron naar de ontvanger via het signaal en vormen de staat van de ontvanger. Dit perspectief vermijdt de metafysische complicaties die soms ontstaan bij het beschouwen van betekenis als iets abstract, doordat het betekenis verankert in de natuurlijke, fysieke wereld van beperkingen in plaats van externe representaties of kaarten.

Een belangrijk aspect van dit idee is de etymologische betekenis van informatie, waarbij het proces van "het geven van vorm aan iets materieels" kan worden opgevat als de overdracht van beperkingen van de bron naar de ontvanger. Dit legt een directe link tussen de fysica van systemen en de concepten van zowel informatie als referentie.

Daarnaast kan de fysica van communicatie verder worden begrepen door te kijken naar entropie, een concept dat zowel in de thermodynamica als in informatie- en communicatietheorieën voorkomt. Terwijl in de thermodynamica entropie een maat is voor de onomkeerbare verdeling van energie in een gesloten systeem, is informatie-entropie de maat voor de onzekerheid die een signaal met zich meebrengt. Deze onzekerheid kan alleen worden gemeten door te kijken naar de afwezigheid van mogelijke alternatieven voor een signaal. In wezen betekent dit dat de hoeveelheid informatie niet wordt bepaald door wat er aanwezig is, maar door wat er ontbreekt. Zonder de afwezigheid van mogelijke alternatieven is er geen onzekerheid en dus geen informatie.

Het concept van de afwezigheid van alternatieven wordt verder verduidelijkt door het voorbeeld van een systeem met vier mogelijke toestanden en vier signalen die deze toestanden representeren. Als een signaal (bijvoorbeeld M1) een bepaalde toestand (bijvoorbeeld S1) vertegenwoordigt, dan draagt dit signaal een hoeveelheid informatie die gelijk is aan de hoeveelheid onzekerheid die gepaard gaat met het niet ontvangen van de andere signalen. Dit betekent dat de hoeveelheid informatie die door een signaal wordt overgedragen, niet alleen afhankelijk is van de toestand die aanwezig is, maar ook van de mogelijke toestanden die niet worden gepresenteerd.

In termen van beperkingen betekent dit dat wanneer een systeem een beperking oplegt, bepaalde toestanden niet gerealiseerd kunnen worden. Dit creëert een kans voor andere toestanden om zich te manifesteren, wat op zijn beurt weer leidt tot het genereren van informatie. Informatie kan dus worden begrepen als een verandering die voortkomt uit een afwijking van een oorspronkelijke staat, waarbij de informatie zelf deze verandering vertegenwoordigt. Dit negatieve begrip van informatie legt een solide basis voor het begrijpen van de fysische realisatie van informatie in de natuur.

Dit concept van informatie als fysieke verandering wordt verder versterkt door het idee dat signalen zowel informatieve als thermodynamische entropie bevatten. De informatieve entropie van een signaal geeft de waarschijnlijkheid aan van het ontvangen van een bepaald signaal uit een set van mogelijke signalen, terwijl de thermodynamische entropie verwijst naar de kans dat een signaal vervormd of verstoord is door ruis. De gelijkenis tussen deze twee vormen van entropie wijst op een diepere connectie tussen informatie en de fysica van systemen.

Hoewel de twee soorten entropie dezelfde formule delen, vertegenwoordigen ze verschillende logische categorieën. Informatie is een formeel concept dat betrekking heeft op de structuren van onzekerheid en mogelijkheid, terwijl thermodynamica betrekking heeft op de fysische realiteit van systemen en de neiging van systemen om entropie te verhogen. Het is essentieel om te begrijpen dat hoewel deze entropieën dezelfde wiskundige basis delen, ze niet zomaar gelijkgesteld kunnen worden. De entropie van informatie verwijst naar de formele, logische eigenschap van informatie, terwijl thermodynamische entropie zich bezighoudt met de fysieke eigenschappen van het systeem.

Het is belangrijk te beseffen dat de fysische realisatie van informatie niet slechts een abstract proces is, maar diep geworteld in de dynamieken van de systemen zelf. De beperkingen die een systeem oplegt, vormen de basis voor de informatie die wordt overgedragen, en de verandering in deze beperkingen is de kern van wat informatie betekenisvol maakt. Het proces van informatieoverdracht wordt dan niet alleen bepaald door wat aanwezig is, maar ook door de afwezigheid van andere mogelijke toestanden. Informatie is niet slechts de overdracht van gegevens, maar de verandering in de staat van een systeem die voortkomt uit de beperkingen die het systeem zelf heeft opgelegd.

Hoe symbolen betekenis krijgen: Het belang van indexen en iconen in de taalsymboliek

Taal is een complex systeem van communicatie dat niet alleen gebaseerd is op de directe relatie tussen woorden en objecten, maar ook op een reeks ingewikkelde semiotische processen. Dit wordt duidelijk wanneer we kijken naar de verschillende niveaus van referentie die zich binnen taal manifesteren. Het begrip van symbolen en hun betekenis is niet zo eenvoudig als het lijkt. In plaats van te denken aan symbolen als vaststaande representaties van de werkelijkheid, moeten we begrijpen hoe ze functioneren binnen een netwerk van andere tekens en verwijzingen.

Een belangrijk kenmerk van symbolen, zoals woorden, is hun vermogen om te verwijzen naar objecten of concepten zonder een directe, fysieke link. In tegenstelling tot indexen, die altijd direct gekoppeld zijn aan een object of gebeurtenis (zoals het geluid van een hond die blaft wanneer er daadwerkelijk een hond aanwezig is), hebben symbolen een meer abstracte betekenis. Bijvoorbeeld, het woord "hond" kan verwijzen naar een specifiek dier, maar deze referentie wordt pas duidelijk binnen een bredere context waarin het woord wordt uitgesproken. Dit kan een zin zijn als "De eerste levende wezens die de aarde in een baan omheen gingen, was een hond", waarin het woord "hond" specifiek naar Laika verwijst, de hond die in 1957 door de Sovjetunie de ruimte in werd gestuurd.

Dit systeem van symbolen heeft geen intrinsieke verbinding met de dingen die ze aanduiden. In plaats daarvan bestaat hun betekenis doordat ze zich binnen een gestructureerd systeem van relaties met andere symbolen bevinden. Het idee van referentie in symbolen is dus niet simpelweg een kwestie van één op één correlaties tussen woorden en objecten, maar eerder een resultaat van de manier waarop symbolen samen functioneren in een netwerk van betekenis.

Volgens de theorie van Saul Kripke over referentie, zoals toegepast op eigennamen, verwijst een naam als "George Washington" altijd naar de specifieke persoon, omdat de naam door een historische keten van causale interacties is verbonden met de persoon zelf. Deze causale keten zorgt ervoor dat de naam relevant blijft zolang de geschiedenis van die naam behouden blijft. Dit is belangrijk omdat het toont dat zelfs in gevallen van ogenschijnlijk eenvoudige referentie, er een onderliggend systeem van relaties is dat de betekenis ondersteunt. Echter, deze causaliteit is niet het enige element dat de werking van symbolen verklaart.

Er is een andere dimensie die van belang is: de systematische manier waarop taal is georganiseerd. Taal volgt een universele grammatica die de opbouw van complexe structuren mogelijk maakt. Dit is wat taal generatief maakt: de mogelijkheid om een bijna oneindig aantal zinnen te vormen door de herhaalde combinatie van kleinere componenten zoals letters, woorden en zinsdelen. Dit verschilt van signalen in andere communicatievormen, zoals bij vervetapen die eenvoudige waarschuwingen voor verschillende roofdieren gebruiken zonder enige onderlinge connectie tussen deze signalen. De organisatie van symbolen in taal is echter complexer en stelt ons in staat om nieuwe en geavanceerde betekenissen te creëren.

Symbolen zoals woorden verliezen hun directe referentiele kracht niet zomaar. Ook al is er geen fysieke link tussen het woord "hond" en het dier, het blijft in staat om betekenis over te dragen, doordat het onderdeel is van een groter netwerk van woorden en grammaticale structuren. Dit netwerk zorgt ervoor dat symbolen hun representatieve kracht behouden, zelfs als ze losstaan van de oorspronkelijke, directe referentie. Dit is een belangrijk aspect van symbolen: hun vermogen om te functioneren binnen een systematisch geheel van indexen en iconen.

Het proces van symbolische interpretatie is daarom niet eenvoudig. Het is geen kwestie van het leren van woorden en hun betekenissen op een directe manier, zoals bij indexische referentie. In plaats daarvan is het een proces van "ontleren" – een verschuiving in de manier waarop we betekenis construeren. Dit proces kan worden vergeleken met het leren van een tweede taal. In het begin vertalen we woorden letterlijk naar onze moedertaal, waarbij we een indexisch systeem gebruiken om betekenissen over te brengen. Naarmate we meer vertrouwd raken met de taal, beginnen we de abstracte relaties tussen de woorden in de tweede taal te begrijpen, wat ons in staat stelt om de taal op een meer symbolische manier te gebruiken.

De autonomie van symbolen, en de manier waarop ze functioneren binnen een complex, gestructureerd systeem van indexen en iconen, is essentieel voor ons begrip van taal en betekenis. Het idee van symbolen die hun kracht behouden zonder een directe verbinding met de werkelijkheid, opent nieuwe perspectieven op hoe we communiceren en betekenis construeren. We moeten dus niet alleen naar de oppervlakkige kenmerken van symbolen kijken, maar ook naar de onderliggende netwerken van relaties die deze symbolen in stand houden.

Het begrip van deze dynamiek helpt niet alleen bij het begrijpen van taal, maar heeft ook bredere implicaties voor hoe we denken over communicatie en betekenis in andere domeinen van het leven. Taal is immers meer dan alleen een systeem van woorden en definities; het is een levend netwerk van betekenisvolle relaties.