Een van de belangrijkste aspecten van het verdrag en de bijbehorende regelgevingen met betrekking tot de exploitatie van mineralen in de zeebodem, betreft de verplichtingen van de contractanten, zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de uitvoering van de exploitatieactiviteiten. Een contractant moet een schriftelijke toezegging doen aan de autoriteit waarin het verklaart dat het zich aan de verplichtingen zal houden en zich zal onderwerpen aan de controle van de autoriteit gedurende het hele proces. Dit houdt in dat zij de verplichtingen in goed vertrouwen zullen naleven (DR7).

De rechten van de contractanten worden eveneens uitvoerig behandeld. Het recht op exclusieve exploitatie van de mijnbouwgebieden wordt erkend (DR 18), maar dit moet gebeuren in overeenstemming met de “Good Industry Practice”, de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en de beste milieupraktijken. Daarnaast moeten de contractanten gekwalificeerd personeel inzetten en voortdurend de nieuwste wetenschappelijke gegevens en technieken implementeren (DR 18 bis). Verder is het verplicht voor de contractanten om een milieurendementsgarantie in te dienen, alsmede jaarlijkse rapportages over de naleving van het exploitatiecontract (DR 38).

Het verdrag stimuleert ook de actieve deelname van ontwikkelingslanden, met bijzondere aandacht voor landlocked en geografisch benadeelde landen. Deze landen hebben vaak te maken met moeilijkheden in toegang tot de mijnbouwgebieden en de daarmee verbonden markten. Artikel 148 van het Verdrag onderstreept de noodzaak om de deelname van ontwikkelingslanden in deze activiteiten te bevorderen, met inachtneming van hun specifieke behoeften en belangen.

Een belangrijk onderdeel van dit systeem is het concept van “gereserveerde gebieden”, zoals bedoeld in de UNCLOS-overeenkomst. Dit systeem zorgt ervoor dat ontwikkelingslanden toegang krijgen tot minerale hulpbronnen in de zeebodem, ook al hebben ze geografische beperkingen. Elke aanvraag voor een werkplan voor verkenning door een ontwikkelingsstaat moet betrekking hebben op een gebied van voldoende commerciële waarde, met als doel de gezamenlijke exploitatie van twee verschillende gebieden. Indien een ontwikkelingsstaat een gebied aan de autoriteit bijdraagt, heeft deze het recht van eerste weigering om een joint-venture aan te gaan met het Enterprise voor de verkenning en exploitatie van dit gebied.

Daarnaast moeten alle contractanten die werkzaam zijn in de gereserveerde gebieden voortdurende trainings- en capaciteitsopbouwactiviteiten uitvoeren voor medewerkers van de autoriteit en ontwikkelingslanden, zoals bepaald in de exploitatieovereenkomst (DR 37). Dit is essentieel voor de ontwikkeling van de nodige vaardigheden en kennis die van cruciaal belang zijn voor de deelname van deze landen aan de activiteiten in de zeebodem.

De bescherming van ontwikkelingslanden die landgebonden grondstoffen produceren, is eveneens een belangrijk onderdeel van de regeling. Het verdrag voorziet in mechanismen om de negatieve gevolgen van de exploitatie voor deze landen te voorkomen, bijvoorbeeld door middel van interventie op de grondstoffenmarkten en het instellen van andere beschermende maatregelen, zoals uiteengezet in artikel 150(h) van het Verdrag. Deze maatregelen zijn bedoeld om te waarborgen dat de economische stabiliteit van deze landen niet wordt ondermijnd door de activiteiten in de zeebodem.

Het is belangrijk om te begrijpen dat de implementatie van deze regels in de praktijk complex is en dat de daadwerkelijke voordelen voor ontwikkelingslanden afhankelijk zijn van de effectiviteit van de controlemechanismen, de kwaliteit van de samenwerking tussen ontwikkelingslanden en meer geavanceerde staten, en de mate van technologische en wetenschappelijke overdracht die daadwerkelijk plaatsvindt. De autoriteit speelt hierbij een cruciale rol, niet alleen in het reguleren en controleren van de exploitatie, maar ook in het ondersteunen van de capaciteitsopbouw en het faciliteren van de deelname van deze landen aan het proces.

Hoe wordt data gebruikt voor het identificeren van habitats in diepzee-exploratie?

Binnen het kader van diepzee-exploratie wordt steeds meer gebruikgemaakt van data om verschillende habitats binnen een specifiek contractgebied te identificeren. Een goed voorbeeld van deze toepassing is te zien in figuur 3.6, waarin abundantiemodellen voor 10 macrofauna- en meiofauna-taxonomieën zijn gebruikt om het gehele oostelijke contractgebied in vier verschillende habitats te classificeren, met behulp van de Random Forest-methode (Uhlenkott et al., 2020, 2021; INES GmbH en BGR, ongepubliceerde gegevens). De gebieden die in grijs worden weergegeven, bestaan uit zeemontes of topografische hoogtes (noordwest-zuidwest georiënteerde bergruggen) die niet van belang zijn voor onze exploratie. Het habitat van de gebieden die in rood worden weergegeven, komt overeen met het van een vooraf gedefinieerde "Impact Reference Zone" (IRZ) (WA2/WA3 in figuur 3.6), dat zich voornamelijk in het oosten en noorden van het contractgebied bevindt. Het habitat van de gebieden in groen daarentegen, is vergelijkbaar met dat van een "Preservation Zone" (PRZ) (WA6) en beslaat een groot deel van het westen van het contractgebied.

Om nieuwe fauna-monsters en gegevens te verkrijgen om de modellen te valideren en mogelijk te verbeteren, worden habitatkaarten zoals deze gebruikt als basis voor besluitvorming over waar aanvullende bemonsteringstations voor benthische fauna-analyse noodzakelijk zijn. Deze benadering zorgt ervoor dat de verzamelde data niet alleen nauwkeurig zijn, maar ook bijdragen aan een effectief beheer van de te onderzoeken gebieden.

Het gebruik van dergelijke kaarten en data is cruciaal om te zorgen voor een verantwoorde en efficiënte benadering van diepzee-exploratie. Het biedt een geavanceerde manier om te begrijpen welke omgevingen belangrijk zijn voor het behoud van mariene ecosystemen en welke gebieden, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van gevoelige of zeldzame fauna, extra bescherming vereisen. Bovendien speelt het een rol in het verbeteren van de besluitvorming tijdens verkenningsexpedities, wat op zijn beurt weer de effectiviteit van de ecologische monitoring bevordert.

Het belang van gedetailleerde data en GIS-gebaseerde databases

Een goed voorbeeld van hoe data op een systematische manier wordt gebruikt, is het INDEX-project, dat zich richt op de exploratie van polymetallische knollen in de diepe oceaan. Het project begon met het verzamelen van scheepsgebonden, lage resolutie bathymetrische gegevens, gevolgd door metingen in de waterkolom om actieve hydrothermale velden te identificeren. Door het gebruik van geavanceerde technologieën zoals ROV’s (Remotely Operated Vehicles) en ultra-hoge resolutie systemen, heeft het project waardevolle inzichten opgeleverd over de geografische en geologische kenmerken van deze omgevingen. Deze gegevens werden aanvankelijk verzameld zonder een centraal beheersysteem, maar vanaf 2020 werd er gewerkt aan de oprichting van een GIS-gebaseerde database om alle gegevens in een gecoördineerde en toegankelijke vorm te organiseren.

In 2021 werd de database verder geoptimaliseerd met behulp van ArcGIS Pro®, waardoor een gestandaardiseerde structuur voor geologische, geofysische, geochemische en biologische data werd gecreëerd. Dit maakte het mogelijk om niet alleen gedetailleerde kaarten en visualisaties van onderzoeksgebieden te ontwikkelen, maar ook om de gegevens op een zodanige manier te integreren dat ze bruikbaar zijn voor verdere analyses. Het gebruik van GIS-tools helpt onderzoekers niet alleen bij het visualiseren van gegevens in zowel 2D- als 3D-vormen, maar maakt ook de interpretatie van complexe, multidimensionale gegevens eenvoudiger. Deze aanpak is essentieel voor het maken van informatieve kaarten, die dienen als basis voor de besluitvorming en planning van toekomstige expeditieactiviteiten.

Het gebruik van thematische kaarten en databronnen

Binnen de GIS-gebaseerde database van het INDEX-project zijn verschillende thematische kaarten en databronnen ontwikkeld. Deze kaarten variëren van overzichtskaarten tot gedetailleerde cartografische representaties, zoals het zogenaamde "Vent Catalogue", waarin gedetailleerde informatie wordt gegeven over individuele hydrothermale velden. Deze kaarten omvatten gegevens zoals de locatie van hydrothermale moundstructuren, actieve of inactieve schoorstenen, en informatie over de temperatuur van vloeistoffen en de samenstelling van monsters.

Het gebruik van zulke thematische kaarten is essentieel voor het beheren en analyseren van data over een specifiek gebied. Ze stellen wetenschappers in staat om verbanden te leggen tussen verschillende datapunten en om de ruimtelijke verdeling van bepaalde geologische of biologische fenomenen beter te begrijpen. De integratie van deze kaarten met andere gegevens, zoals geofysische informatie of video-opnamen van de zeebodem, maakt het mogelijk om de complexiteit van het ecosysteem en de geologische kenmerken van een gebied in kaart te brengen.

De noodzaak van gedetailleerde gegevens en tools voor geavanceerde analyses

In de verkenning van diepe zeeën is de noodzaak voor gespecialiseerde softwarecapaciteiten duidelijk. De klein- en middelgrootte sulfide-afzettingen die op en in de zeebodem voorkomen, vereisen bijvoorbeeld softwaretools die zowel 2D- als 3D-kaarten kunnen combineren en de mogelijkheid bieden om de gegevens van ROV-onderzoeken en monsters te integreren in geologische kaarten. Voor een succesvol gebruik van deze gegevens is het belangrijk dat onderzoekers over de juiste hulpmiddelen beschikken om de gegevens in real-time te kunnen interpreteren en analyseren, bijvoorbeeld tijdens expedities. Het gebruik van offline GIS-systemen zorgt ervoor dat de gegevens ook op locatie toegankelijk zijn voor planning, navigatie en verdere verkenning.

Met het gebruik van dergelijke gegevensbronnen, het bijhouden van metadata en het verwerken van gegevens in thematische databases, kunnen wetenschappers de dynamiek van zeebodemomgevingen beter begrijpen en de impact van verkenning op deze delicate ecosystemen beoordelen. Dit vormt de basis voor een zorgvuldige en goed geïnformeerde aanpak bij de verkenning van mariene hulpbronnen.

Hoe de Kloof Tussen Wetenschappelijke Informatie, Advies en Advocatuur kan worden Overbrugd in Regulerende Beslissingen

De complexiteit van het wetenschappelijke advies in het kader van internationale wetgeving en milieubescherming wordt steeds duidelijker, vooral in het licht van klimaatsverandering en de evolutie van mariene beschermingsmaatregelen. Bij het aanvragen van een adviesrapport aan een juridisch orgaan, zoals het Internationaal Tribunal voor het Recht van de Zee (ITLOS), kan een fundamentele juridische vraag opkomen: in hoeverre is er een verplichting voor staten om wetenschappelijke inzichten op het gebied van milieubescherming, met name voor mariene ecosystemen, op te nemen in hun beleidsbeslissingen? Wanneer staten falen om deze vraag aan te pakken, vormt dit de basis voor juridische verzoeken om adviserende opinies.

In het kader van de ontwikkeling van mariene milieuwetgeving is het essentieel dat de termen van referentie (ToR) voor wetenschappelijke experts duidelijk omschrijven welke rol deze experts zullen spelen: het verschaffen van wetenschappelijke informatie, het geven van advies of het uitvoeren van belangenbehartiging (advocacy). Het onderscheiden van deze drie categorieën is cruciaal, omdat zij niet alleen verschillende verantwoordelijkheden en benaderingen vereisen, maar ook kunnen leiden tot verschillende percepties van de objectiviteit van de wetenschappelijke bijdrage.

Wetenschappelijke informatie, in de brede zin van het woord, omvat niet alleen data, maar ook de interpretatie van die data en de kennis die hieruit voortkomt. Wanneer experts worden uitgenodigd om advies te geven, moet het duidelijk worden gedefinieerd welke specifieke vraagstukken zij dienen te adresseren. Het is van belang dat de ToR een strikte scheiding maken tussen het leveren van objectieve wetenschappelijke informatie en het geven van subjectief advies. Het niet goed onderscheiden van deze twee kan leiden tot verwarring en kan de waarde van de bijdrage verminderen.

Advocatuur, of het innemen van een standpunt in een bepaald beleidsdomein, is een andere categorie die verder gaat dan het geven van advies. Wanneer wetenschappers zich mengen in belangenbehartiging, kunnen hun bijdragen aan het besluitvormingsproces worden gekarakteriseerd als gekleurd door persoonlijke overtuigingen of belangen. Dit kan de geloofwaardigheid van hun wetenschappelijke bijdrage ondermijnen, wat problematisch is in de context van internationale wetgeving, waar objectiviteit van groot belang is.

Het is dan ook van groot belang dat wetenschappers die advies geven in het kader van beleidsontwikkeling zich bewust zijn van het risico om als belangenbehartigers gezien te worden. Dit kan de effectiviteit van hun advies en de geloofwaardigheid van het wetenschappelijke proces in gevaar brengen. Het is daarom van essentieel belang dat zowel de wetenschappers als de besluitvormers zich bewust zijn van de grenzen van wetenschappelijke expertise en de rol die belangenbehartiging kan spelen in de perceptie van deze expertise.

In dit opzicht is de vraag naar de objectiviteit van wetenschappelijke bijdragen in een politiek geladen omgeving van toenemend belang. Het wantrouwen tegenover wetenschappers die betrokken zijn bij controversiële onderwerpen is niet ongewoon, vooral wanneer hun werk wordt gefinancierd door belangengroepen met een specifiek politiek doel. Het is dan ook belangrijk dat de ToR expliciet aangeven hoe de objectiviteit van de wetenschappelijke input gegarandeerd wordt en welke maatregelen er genomen moeten worden om mogelijke belangenconflicten te minimaliseren.

Een belangrijk aspect dat verder moet worden benadrukt, is de noodzaak voor een gedetailleerde en heldere communicatie tussen wetenschappers en beleidsmakers. Wetenschappers moeten zich bewust zijn van de beperkingen van hun expertise en de onzekerheden die inherent zijn aan wetenschappelijke bevindingen. Het is van groot belang dat ze expliciet de grenzen van hun kennis en de onzekerheden in hun werk uitleggen, zodat beleidsmakers beter geïnformeerde beslissingen kunnen nemen. Daarnaast moeten wetenschappers zich realiseren dat hun bijdrage vaak wordt geanalyseerd in een breder maatschappelijk en politiek kader, waar meerdere belangen en perspectieven spelen.

Verder moet de wetenschappelijke gemeenschap zich ook inzetten voor het verbeteren van de communicatie van wetenschappelijke informatie naar het grote publiek. In tijden van crisis, zoals de klimaatverandering, is het essentieel dat wetenschappelijke kennis toegankelijk is en begrijpelijk wordt gepresenteerd. Wetenschappers moeten zich niet alleen richten op beleidsmakers, maar ook op de bredere maatschappij, zodat het publieke debat geïnformeerd kan worden.

Wat zijn de milieu-impacten van de exploratie van mariene mineralen?

De zoektocht naar mariene mineralen, met name in de diepten van de oceaan, heeft de afgelopen jaren aanzienlijke wetenschappelijke en beleidsmatige aandacht getrokken. Dit komt doordat de ontginning van deze mineralen zowel potentieel veelbelovend als potentieel schadelijk is voor het mariene milieu. De belangrijkste bezorgdheid ligt in de milieu-impacten die gepaard gaan met de exploratie en exploitatie van deze diepzeebodems, die rijk zijn aan mineralen zoals nikkel, kobalt en koper. Het is essentieel dat er methoden worden ontwikkeld om deze milieu-impacten goed te beheren en in te perken, vooral gezien de onbekendheid van veel ecosystemen op grote diepte en de gevoeligheid van deze gebieden voor verstoringen.

De Internationale Zeebodem Autoriteit (ISA) speelt een cruciale rol in het bevorderen van het verantwoord beheer van deze mariene mineralen. Het milieu-managementplan voor de Clarion-Clipperton Zone, een belangrijk gebied voor diepzeemijnbouw, vormt het uitgangspunt voor veel van de wetenschappelijke en beleidsmaatregelen. In de afgelopen jaren heeft de ISA verschillende documenten gepubliceerd die richtlijnen en aanbevelingen bieden voor de beoordeling van de milieueffecten van exploratie-activiteiten in deze gebieden, met een specifieke nadruk op het ontwikkelen van regionale milieubeheerplannen. Dit wordt ondersteund door tal van wetenschappelijke studies en rapporten die de cumulatieve impact van mijnbouwactiviteiten in de oceaan onderzoeken.

Een van de belangrijkste uitdagingen in het beheer van de milieu-impacten van diepzeemijnbouw is het gebrek aan gedetailleerde kennis over de mariene ecosystemen die worden aangetast. De impact van mijnbouw op deze ecosystemen kan ingrijpend zijn en de gevolgen zijn vaak moeilijk te voorspellen. Dit geldt vooral voor de diepe oceaan, waar de ecologische processen veel langzamer verlopen dan in ondiepere zeeën en waar de biodiversiteit bijzonder kwetsbaar is. Het is dan ook van cruciaal belang dat er een robuust risicobeheer wordt ontwikkeld, dat rekening houdt met de onzekerheden en potentiële lange-termijn effect op de oceaan.

De noodzaak voor een voorzorgsbenadering, zoals gedefinieerd door de ISA, is dan ook van groot belang. Dit principe houdt in dat als er een risico bestaat op ernstige schade aan het milieu, het principe van voorzorg moet worden toegepast: als de wetenschappelijke gegevens onvolledig of onzeker zijn, moeten er voorzichtigheidsmaatregelen worden genomen om mogelijke schade te voorkomen. Dit is een belangrijk aspect van de ethische en praktische benadering van de diepzeemijnbouw, en het vormt de basis voor het beleid van veel internationale organisaties.

Er zijn ook verschillende technische en wetenschappelijke ontwikkelingen die gericht zijn op het verminderen van de impact van diepzeemijnbouw. Zo wordt er onderzoek gedaan naar nieuwe technologieën die de schade aan mariene ecosystemen kunnen beperken, zoals methoden om het vrijkomen van giftige stoffen te verminderen of om de bodemerosie te voorkomen die vaak gepaard gaat met mijnbouw. Bovendien wordt er aandacht besteed aan de ontwikkeling van impactbeoordelingen die niet alleen de directe effecten van mijnbouwactiviteiten in kaart brengen, maar ook de cumulatieve impact die ontstaat wanneer verschillende projecten in hetzelfde gebied plaatsvinden.

De ontwikkeling van regionaal milieubeheerplannen speelt een sleutelrol in dit proces. Deze plannen moeten niet alleen rekening houden met de specifieke ecologische kenmerken van de verschillende mariene gebieden, maar ook met de bredere context van klimaatverandering en de mogelijk versterkende effecten van andere menselijke activiteiten, zoals visserij en scheepvaart. Het is noodzakelijk dat de impact van diepzeemijnbouw geïntegreerd wordt in een breder kader van marien en ecologisch beheer, dat alle menselijke activiteiten in de oceaan omvat.

Bovendien is het essentieel dat er transparantie en samenwerking bestaat tussen de betrokken partijen, inclusief wetenschappers, beleidsmakers, bedrijven en niet-gouvernementele organisaties. Een gezamenlijke benadering zorgt ervoor dat het milieu effectief wordt beschermd terwijl er ook ruimte is voor de economische voordelen die diepzeemijnbouw kan bieden. Het naleven van de richtlijnen en aanbevelingen van de ISA vormt de basis voor de ontwikkeling van duurzame praktijken die zowel het milieu als de economische belangen dienen.

Er moeten echter ook bijkomende vraagstukken worden beschouwd. Naast de technische en wetenschappelijke aspecten van diepzeemijnbouw is er een urgentere ethische dimensie die vaak over het hoofd wordt gezien. De rechtvaardigheid van toegang tot en exploitatie van mariene hulpbronnen, evenals de verdeling van de opbrengsten van diepzeemijnbouw, blijven complexe kwesties die door internationale samenwerking moeten worden aangepakt. Het naleven van internationale verdragen en het bevorderen van gelijke participatie in besluitvormingsprocessen zijn belangrijke elementen in de richting van een meer evenwichtige en verantwoorde benadering van diepzeemijnbouw.