De retoriek en beleidsmaatregelen van de Trump-administratie hebben systematisch bijgedragen aan het versterken van raciale verdeeldheid in de Verenigde Staten, met name door het demoniseren van vluchtelingen, immigranten en mensen van kleur. Ondanks het feit dat er geen bewijs is dat vluchtelingen een terroristische dreiging vormen – zo werd over een periode van meer dan veertig jaar niet één Amerikaanse burger op Amerikaanse bodem vermoord door iemand die het land binnenkwam als vluchteling – werd dit door het Trump-bestuur genegeerd om een racistische agenda door te drukken. Dit leidde tot een drastische vermindering van het aantal toegelaten vluchtelingen, wat in 2018 uitkwam op slechts 22.491, een aantal lager dan in de jaren direct na 9/11. Deze politiek voedde een klimaat van angst en vijandigheid jegens migranten, waarbij racistische complottheorieën en expliciete uitspraken werden ingezet om deze vijandigheid te legitimeren.
De uitingen van Trump zelf, vooral via zijn omvangrijke gebruik van Twitter als ‘bully pulpit’, waren doordrenkt van raciale coderingen en openlijke aanvallen op mensen van kleur. Zijn constante aanvallen op bijvoorbeeld Afro-Amerikaanse sporters die protesteerden tegen raciale onrechtvaardigheid, of zijn denigrerende opmerkingen over landen als Haïti en Afrikaanse naties, onderstreepten een diepgewortelde vijandigheid jegens niet-witte groepen. Zelfs binnen inheemse gemeenschappen bleef Trump niet onberoerd; zijn beledigende bijnaam voor senator Elizabeth Warren als ‘Pocahontas’ en het terugdringen van inheemse zelfbestemming door het inzetten van federale instanties voor exploitatie van natuurlijke hulpbronnen illustreren de systematische marginalisering van deze bevolkingsgroepen.
De samenstelling van Trumps kabinet – rijk, militair georiënteerd en vaak onwetend over sociale kwesties – weerspiegelde de bredere Republikeinse agenda. Deze agenda omvatte de ontmanteling van regulerende overheidsinstanties, het ondermijnen van sociale vangnetten, het negeren van klimaatwetenschap en het voeren van een felle strijd tegen immigranten en vermeende ‘radicale islamitische terroristen’. Dit alles vormde een samensmelting van witte identiteitspolitiek en oligarchische belangen, die het nationale politieke regime verder verdeelden en polariseerden.
Tegelijkertijd liet deze witte nationalistische agenda echter ook zijn fragiliteit zien, zoals zichtbaar werd in de zogenaamde ‘Blue Wave’ tijdens de Congresverkiezingen van 2018, waar progressieve en multiraciale allianties terrein wonnen. De massale protesten tegen Trumps beleid, van de vrouwenmarsen op zijn inauguratie tot demonstraties tegen zijn reisverboden en de steun aan Standing Rock, toonden aan dat er krachtige weerstand was tegen het autoritaire en racistische beleid. Deze bewegingen bouwden voort op initiatieven als Black Lives Matter en andere sociale rechtvaardigheidsbewegingen, en benadrukten de noodzaak van solidariteit over raciale en sociale grenzen heen.
Toch blijft de uitdaging van witte identiteitspolitiek diepgeworteld en onverminderd relevant. Deze politiek verankert een gevoel van witte superioriteit dat blijft functioneren als een barrière voor een inclusieve en democratische samenleving. Zelfs decennia na de burgerrechtenbeweging blijft ‘wit-zijn’ een politieke kracht die veranderingen tegenhoudt en de maatschappelijke ongelijkheid bestendigt. Het is essentieel om deze problematiek niet te negeren of te bagatelliseren, maar juist actief en kritisch te confronteren, want anders blijft de samenleving gevangen in een cyclus van raciale spanningen en uitsluiting.
Daarnaast is het cruciaal te erkennen dat de strijd tegen racisme en uitsluiting niet alleen over ras gaat, maar onlosmakelijk verbonden is met andere sociale en ecologische vraagstukken. Economische ongelijkheid, genderrechten, klimaatverandering en het bestrijden van imperialistische tendensen vormen samen een complex web van uitdagingen dat solidariteit op alle fronten vereist. Het is de integriteit en oprechtheid in deze strijd – niet oppervlakkige beelden, geld of status – die uiteindelijk kunnen leiden tot echte rechtvaardigheid en waardigheid voor iedereen.
Hoe de monumenten van de Confederatie het raciale narratief in de Verenigde Staten blijven vormen
Aan het oppervlak lijkt het alsof het concept van “witheid” in de Verenigde Staten slechts een nieuwe gedaante heeft aangenomen, waarbij de nationale geschiedenis is herschreven om ruimte te maken voor raciale ‘Anderen’, terwijl de onderliggende ongelijkheden toch worden gerechtvaardigd. In het Zuiden, waar segregatie ruim honderd jaar heeft geduurd, werd een regionaal narratief geconstrueerd dat expliciet was gericht op het in stand houden van raciale ongelijkheid, vooral in de publieke ruimte. De monumenten en gedenktekens die werden opgericht door een wit machtsapparaat dienden als symbolen die de diepgewortelde aannames van witte superioriteit bevestigden en verhulden in zelfrechtvaardigende mythen.
Deze “zelfrechtvaardigende fabels” zijn een onderdeel van wat wel de “vloek van de geschiedenis” wordt genoemd, een narratief dat is geconstrueerd door witte hegemonie en identiteitsstrategieën die de eigen superioriteit legitimeren. Dit is recentelijk blootgelegd in de pogingen om Confederate monumenten in het Zuiden te verwijderen. Volgens een studie uit 2019 van het Southern Poverty Law Center is de zogenaamde “Lost Cause” mythe – een diepgeworteld maar vals verhaal – het resultaat van decennialange revisionistische geschiedenis in het Zuiden, waarin zelfs schoolboeken zijn aangepast om een meer acceptabele versie van het verleden te presenteren. De monumenten van de Confederatie zijn een essentieel onderdeel van dit revisionisme.
De hedendaagse activisten die strijden tegen deze monumenten zetten zich in om niet alleen deze valse geschiedenis aan te vechten, maar ook om de structurele racisme die aan deze symbolen ten grondslag ligt te ontmaskeren. Het gaat hier niet louter om een symbolische strijd, maar om een confrontatie met de manier waarop witte identiteitsvorming nog steeds invloed heeft op de verdeling van macht en privileges, niet alleen in het Zuiden, maar in het hele land. Zo stelde de grassroots-beweging “Take ‘Em Down NOLA” tijdens hun campagne in New Orleans: de monumenten zijn meer dan herinneringen aan het verleden, ze zijn actieve instrumenten in een systeem waarin ongelijke machts- en middelenverdeling ongebreideld voortduurt.
De directe aanleiding voor deze protesten was de gruwelijke moord op 17 juni 2015, toen een jonge witte supremacist negen leden van de historische African Methodist Episcopal-kerk in Charleston vermoordde. Zijn daad bracht niet alleen rouw en shock teweeg, maar leidde ook tot een golf van protesten, mede vanwege het feit dat hij op foto’s te zien was met een Confederate vlag. Dit leidde tot het verwijderen van de vlag en monumenten in verschillende Zuidelijke steden. Zo werd bijvoorbeeld in Memphis het beeld van Nathan Bedford Forrest verwijderd, een beruchte Confederate generaal en oprichter van de Ku Klux Klan.
De studie van het Southern Poverty Law Center benadrukt dat de meeste Confederate monumenten werden opgericht in perioden van intensivering of behoud van Jim Crow-wetten, vooral rond het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, en opnieuw tijdens de opkomst van de burgerrechtenbeweging in de jaren 1950 en 1960. Tijdens deze periodes fungeerden privé-organisaties zoals de United Daughters of the Confederacy als belangrijke motoren in het vestigen van een wit supremacistisch landschap in het Zuiden, vaak gefinancierd met publieke middelen, zonder inspraak van de zwarte bevolking die juist van stemrecht was uitgesloten.
Deze monumenten zijn niet alleen tastbare representaties van een racistische geschiedenis, maar ook van politieke instrumentalisering van het publieke domein. Een schrijnend voorbeeld is het standbeeld van Charles Brantley Aycock, een Noord-Carolinaanse gouverneur die zich openlijk inzette voor het ontzeggen van stemrecht aan Afro-Amerikanen, in strijd met het 15e amendement van de Amerikaanse grondwet. Dergelijke monumenten dienden om witte suprematie te verankeren en een geïdealiseerd beeld van de Confederatie te verspreiden, zelfs als het expliciete racisme soms minder zichtbaar werd naarmate de tijd vorderde.
Hoewel sommige monumenten minder expliciet racistische boodschappen uitdragen, zoals de herdenkingsstenen in Georgia die de ‘constitutionele rechten’ van staten benadrukten als eufemisme voor segregatie, werden ze vaak beschermd door wetten die het verwijderen of wijzigen van deze symbolen verbood. De Alabama Memorial Preservation Act van 2017 is een voorbeeld van zo’n wet die zich verzette tegen pogingen van lokale overheden, vaak met een zwarte meerderheid, om monumenten te bedekken of te verwijderen.
Tegelijkertijd waren er ook moedige witte politici in het Zuiden die zich uitspraken tegen deze monumenten en het bijbehorende valse narratief. Zo voerde de burgemeester van New Orleans, Mitch Landrieu, jarenlang campagne om de monumenten te verwijderen die volgens hem werden gebruikt als politieke wapens om de waarheid te verhullen: dat de Confederatie aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond.
Het is cruciaal te begrijpen dat deze monumenten niet louter objecten uit het verleden zijn, maar actieve symbolen die de huidige sociale en politieke machtsverhoudingen beïnvloeden. Hun aanwezigheid in de publieke ruimte draagt bij aan het voortbestaan van ongelijkheid en onderdrukking. Het ontmantelen van deze symbolen gaat dan ook gepaard met het ontmantelen van bredere systemen van racisme en uitsluiting die in de Amerikaanse samenleving nog altijd aanwezig zijn.
Verder is het belangrijk te beseffen dat het debat over deze monumenten onderdeel is van een bredere strijd om de betekenis van geschiedenis en herinnering. Wie bepaalt welke verhalen worden verteld? Welke identiteiten worden versterkt en welke worden gemarginaliseerd? Het erkennen van deze machtsstructuren is essentieel om de diepgewortelde ongelijkheden aan te pakken en ruimte te creëren voor een inclusiever, rechtvaardiger narratief dat recht doet aan alle burgers.
Wat is de impact van ‘kleurblindheid’ op de hedendaagse Amerikaanse raciale politiek?
De term ‘kleurblindheid’ speelt een cruciale rol in de hedendaagse Amerikaanse politiek, vooral wanneer we de implicaties ervan onderzoeken voor de manier waarop ras en macht zich verhouden tot de bredere sociaal-politieke context. Deze politieke strategie, die vaak door neo-conservatieven en neo-liberalen wordt aangewend, beweert dat ras geen rol zou moeten spelen in beleidsmaatregelen of sociale structuren. Toch is deze ‘kleurblindheid’ diep verweven met de voortzetting van institutionele ongelijkheid en biedt het een sterk afleidingsmechanisme voor de werkelijke krachten die onrecht en ongelijkheid in stand houden.
De kracht van kleurblindheid ligt in de ontkenning van de voortzetting van rassendiscriminatie. Het maskeren van de blijvende sociale ongelijkheid door te beweren dat het eenvoudigweg een kwestie is van persoonlijke attitudes en keuzes, maakt het moeilijk om de systemische en structurele obstakels voor mensen van kleur te erkennen. Het blijft vaak onzichtbaar voor veel witte Amerikanen, die door deze constructie van ‘keuzevrijheid’ niet inzien hoe diep de institutionele raciale hiërarchieën geworteld zijn in het economische, juridische en educatieve systeem. Dit leidt niet alleen tot een veronachtzaming van de geschiedenis, maar versterkt ook de privileges van de dominante witte meerderheid, die moeilijkheden ondervindt bij het erkennen van de onzichtbare voordelen die zij door hun etniciteit ontvangen.
Bijvoorbeeld, het debat rond de Amerikaanse wetgeving inzake stemrecht is een duidelijke illustratie van de manier waarop dergelijke ideeën in de praktijk worden gebracht. De invoering van wetten die stemrecht identificatie eisen, met name in de zuidelijke staten, wordt vaak geassocieerd met de discriminerende praktijken van de vroege twintigste eeuw, zoals de poll taxes en andere barrières die de stemmen van Afro-Amerikanen trachtten te onderdrukken. Deze tactieken worden nu geherinterpreteerd als een manier om een vermeend onterecht ‘omgekeerd racisme’ tegen blanken te bestrijden, ondanks het feit dat de wetgeving bedoeld is om de structurele ongelijkheid voor mensen van kleur te verminderen.
Tegelijkertijd heeft het idee van een ‘post-raciale’ maatschappij, zoals gepromoot door politici als Barack Obama, paradoxaal genoeg bijgedragen aan de afname van beleidsmaatregelen die specifiek gericht zijn op het aanpakken van raciale ongelijkheid. Terwijl Obama vaak sprak over de erfenis van racisme, en erkende dat de innerlijke stad vaak geteisterd werd door armoede, was zijn aanpak om systemische ongelijkheid te bestrijden vaak te algemeen. Hij beweerde dat de oplossing voor de problematiek van de zwarte gemeenschap niet in raciale maatregelen ligt, maar in universele, kleur-blinde benaderingen die geen aandacht vragen voor de specifieke obstakels die Afro-Amerikanen en andere minderheden ervaren.
Toch was de werkelijkheid van Obama’s beleid vaak in conflict met de claims van ‘post-racisme’. Zijn initiatieven om de economie van de Verenigde Staten te herstellen, bijvoorbeeld, omvatten weinig tot geen strategieën die expliciet gericht waren op het aanpakken van de economische en sociale vervreemding van zwarte gemeenschappen. Zijn aanpak van de woningcrisis, waar veel Afro-Amerikaanse huishoudens zwaar werden getroffen, was een bewijs van de manier waarop raciale onrechtvaardigheid kon voortbestaan zonder dat het expliciet werd erkend of aangepakt door de politieke leiding.
Wat hierin centraal staat, is een belangrijk spanningsveld: het politieke discours over ‘kleurblindheid’ biedt weinig ruimte voor een eerlijke erkenning van de complexiteit van raciale ongelijkheid. Hoewel er een groeiende erkenning is van de structurele barrières die mensen van kleur belemmeren, blijft er een soort collectieve blindheid tegenover de mechanismen die deze ongelijkheid in stand houden. In plaats van raciale ongelijkheid als een structureel probleem te behandelen, wordt het vaak gepresenteerd als een gevolg van culturele tekortkomingen of individuele keuzes.
Bij het overwegen van de impact van kleurblindheid op de Amerikaanse samenleving, moet men zich bewust zijn van de manier waarop dergelijke ideologieën de voortzetting van institutionele racisme mogelijk maken, door deze te verbergen achter de façade van een vermeende ‘race-loze’ samenleving. De hernieuwde kracht van raciale ‘terugslag’ of ‘witte angst’ die gepaard gaat met het idee van de verwatering van witte dominantie, zorgt ervoor dat het bewustzijn over de daadwerkelijke rol van ras in de politieke en sociale structuren vaak ontbreekt. Het is dan ook essentieel om verder te kijken dan de ogenschijnlijke ‘vooruitgang’ en de werkelijke systematische obstakels voor minderheden te begrijpen.
De strijd om institutionele gelijkheid is dus niet enkel een strijd voor het afschaffen van raciale wetgeving of voor gelijkheid in juridische termen. Het is een langdurige strijd voor de erkenning van de structurele ongelijkheid die inherent is aan de maatschappelijke machtsverhoudingen. Wat nodig is, is een kritische reflectie op de manieren waarop de politiek van kleurblindheid niet alleen de realiteit van raciale ongelijkheid ontkent, maar ook voorkomt dat echte structurele veranderingen plaatsvinden.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский