In Sub-Sahara Afrika blijft de elektriciteitsproductie sterk afhankelijk van koolstofintensieve bronnen, waarbij 70% van de energie nog steeds afkomstig is van fossiele brandstoffen. Hernieuwbare energieën beslaan slechts 27%, waarvan 24% uit waterkracht bestaat. Deze afhankelijkheid van geïmporteerde geraffineerde olie ondermijnt de economische stabiliteit van de regio. Tegelijkertijd bezit Sub-Sahara Afrika echter een ongeëvenaard potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, met een geschat vermogen van 10 terawatt aan zonne-energie en 350 gigawatt aan waterkracht, wat 10% van het wereldwijde potentieel vertegenwoordigt. In combinatie met off-grid technologieën biedt dit een snelle en betaalbare oplossing voor de electrificatie van afgelegen en rurale gebieden.

Ongeveer 60% van de nieuwe electrificatieprojecten tot 2030 zal off-grid zijn, met systemen die voornamelijk gebruikmaken van zonne-energie (PV) en in sommige gevallen kleine waterkrachtinstallaties. Deze systemen variëren in capaciteit van enkele kilowatt voor kleine huishoudelijke systemen tot 1 megawatt voor dorpen met maximaal duizend huizen. Dit vereist een passende omgeving, voldoende initiële investeringen en een betaalbare consumptiemethode voor gebruikers. De relatief lage bevolkingsdichtheid, gecombineerd met een overvloed aan zonlicht, creëert gunstige omstandigheden voor de grootschalige uitrol van zonnepanelen.

De kosten van de initiële investering in zonne-energiesystemen zijn de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald, waardoor zonne-PV de goedkoopste manier is geworden om elektriciteit op te wekken in Afrika. Het maandelijkse gebruik van een huishouden kost tussen de 2 en 4 dollar met zonne-energie, terwijl een dieselgenerator kosten tussen 4 en 15 dollar per maand met zich meebrengt. Hoewel de aanschaf van opslagbatterijen extra kosten met zich meebrengt, zullen deze in de toekomst naar verwachting dalen, waardoor het totale kostenplaatje van zonne-energie nog aantrekkelijker wordt.

De opkomst van mobiele telefonie heeft ook de financiering van off-grid energieprojecten vereenvoudigd. Het ‘pay-as-you-go’-model stelt consumenten in staat om op basis van hun financiële mogelijkheden te betalen, waarbij bedrijven zoals M-Kopa in Kenia tienduizenden huishoudens dagelijks voorzien van zonne-energiesystemen. Dit systeem combineert technologische innovatie met nieuwe financieringsmethoden, die essentieel zijn voor het succes van de energie-transitie in de regio.

Naast zonne-energie is er een diversiteit aan hernieuwbare bronnen die potentieel benut kunnen worden. Grote rivieren zoals de Nijl, Zambezi en Congo bieden aanzienlijke waterkrachtmogelijkheden, waarvan momenteel slechts een fractie wordt benut. Biomassa, geothermische energie in de Riftvallei en windenergie langs de kust en op eilanden vormen eveneens belangrijke opties. Internationale investeerders, met name uit China, spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van deze infrastructuur, waarbij grote projecten worden gerealiseerd die niet alleen bijdragen aan energievoorziening, maar ook regionale samenwerking en energiezekerheid bevorderen.

Een belangrijke uitdaging blijft echter de beperkte technologische zelfvoorziening in Sub-Sahara Afrika. De regio heeft een marginale rol in de ontwikkeling en patentverlening van laag-koolstof technologieën, wat haar afhankelijkheid van buitenlandse technologieën versterkt. Terwijl Europa, Japan, de VS, Zuid-Korea en China domineren in het aantal geregistreerde patenten en industriële productie van deze technologieën, blijft de regio achter. Dit belemmert de mogelijkheid om binnen de wereldwijde industriële waardeketens van hernieuwbare technologieën door te breken, ondanks de rijkdom aan grondstoffen die noodzakelijk zijn voor deze sector.

Het versterken van onderzoek en ontwikkeling binnen Afrika, evenals het creëren van gunstige juridische en institutionele kaders, is essentieel om het potentieel van hernieuwbare energie volledig te ontsluiten. Alleen door het opbouwen van lokale expertise, technologische capaciteiten en industriële infrastructuur kan Sub-Sahara Afrika zijn energie-onafhankelijkheid vergroten en een leidende rol spelen in de wereldwijde energietransitie.

Daarnaast is het cruciaal dat de economische en sociale impact van grootschalige energieprojecten zorgvuldig wordt beheerd. Dit omvat het waarborgen van inclusieve groei, het minimaliseren van milieueffecten en het stimuleren van regionale samenwerking, die kan leiden tot een geïntegreerde energiemarkt binnen Afrika. Zo kunnen niet alleen kosten worden bespaard, maar ontstaat ook een stabielere, duurzamere en betaalbaardere energievoorziening voor de hele regio.

Hoe Gas de Europese Energievoorziening Transformeerde

In de vroege 20e eeuw werd gas in stedelijke gebieden hoofdzakelijk gebruikt voor verlichting, koken en zelfs voor verwarming van ruimtes. Dit gas werd vaak aangeduid als ‘stadsgas’. In de loop van de tijd ontstond echter de behoefte om het ‘natuurlijke’ gas als een apart begrip te definiëren, ter onderscheiding van het vervaardigde gas. Heden ten dage vermijden milieuactivisten de term ‘natuurlijk gas’, en gebruiken in plaats daarvan termen als ‘fossiel gas’, om duidelijk te maken dat dit type gas een fossiele brandstof is die verwant is aan steenkool en petroleum.

Het lijkt misschien vreemd dat natuurlijk gas aanvankelijk niet werd benut, ondanks de aantrekkelijke eigenschappen van methaan, de belangrijkste component ervan. Methaan is het eenvoudigste van alle koolwaterstoffen en wordt gekarakteriseerd door een schone verbranding. Het brandt met een warme, egale vlam en produceert bijna geen vervuilende stoffen, afgezien van kooldioxide. Het was dus veel schoner en milieuvriendelijker dan stadsgas, dat gevaarlijke stoffen zoals koolmonoxide bevatte. Bovendien had natuurlijk gas een twee keer zo hoge energiedichtheid. Het probleem was echter dat er grote en risicovolle investeringen nodig waren om lange transportleidingen te bouwen, die het gas van de vindplaatsen naar de consumenten zouden brengen. Meestal waren de hoeveelheden gas die werden geëxtraheerd niet groot genoeg om de bouw van dergelijke leidingen rendabel te maken.

Dit veranderde in de jaren 1920, toen de olieproductie in de Verenigde Staten snel groeide. Bedrijven en investeerders werden steeds bereid om de risico’s van grote pijpleidingprojecten te accepteren. Amerikaanse ingenieurs ontwikkelden nieuwe, efficiënte oplossingen voor het bouwen en beheren van dergelijke systemen. Dankzij de ontwikkeling van geavanceerd lassen van stalen pijpen en wiskundige modellen om gasstromen te optimaliseren, was het mogelijk om een indrukwekkend netwerk van aardgasleidingen op te zetten, wat de Verenigde Staten in de jaren 1930 al voorzag van een uitgebreid aardgasnetwerk.

In Europa verliep de ontwikkeling veel trager dan in de Verenigde Staten. Dit had voornamelijk te maken met het feit dat de Europese olie-industrie minder goed ontwikkeld was. Het enthousiasme voor natuurlijk gas in Europa ontstond aanvankelijk uit de wens om de afhankelijkheid van geïmporteerde energie te verminderen. Dit klinkt paradoxaal in het licht van de huidige situatie in Europa, waar velen zich zorgen maken over de afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas. Echter, in de midden 20e eeuw was de situatie heel anders. Steenkool was toen de belangrijkste brandstof en veel landen maakten zich zorgen over hun afhankelijkheid van buitenlandse kolenleveranties.

Toen landen zoals Italië, Frankrijk en Oostenrijk in de jaren 1940 en 1950 aanzienlijke olie- en gasvoorraden ontdekten, zagen ze een kans om hun afhankelijkheid van kolenimport te verminderen. In de daaropvolgende jaren stonden deze landen vooraan in de introductie van aardgas in het Europese energiesysteem.

Tegen de jaren 1950 was de vraag naar aardgas in Europa enorm gestegen, wat leidde tot een snelle uitbreiding van regionale gasnetwerken rondom de gasproducerende regio’s. Maar tegen deze tijd werd de enorme populariteit van aardgas een probleem: de vraag overtrof het aanbod. Dit dwong verschillende Europese gasbedrijven om een existentiële keuze te maken: zouden ze accepteren dat hun binnenlandse gasvelden uitgeput zouden raken, of zouden ze verder zoeken naar gas uit andere landen om hun klanten tevreden te stellen? Alle Europese gasbedrijven kozen voor het laatste, wat leidde tot grootschalige gasimporten.

De regio die als meest aantrekkelijk werd beschouwd voor gasimporten naar West-Europa was Algerije, dat in de jaren 1950 nog een Franse kolonie was. In 1956 ontdekten Franse geologen een enorm gasveld in de Sahara, genaamd Hassi R'Mel. Dit veld was zo groot dat het in theorie voldoende gas zou kunnen leveren voor heel Europa voor de komende decennia. Hoewel de Fransen natuurlijk hun eigen land als de belangrijkste bestemming voor Algerijns gas beschouwden, toonden ook andere Europese landen zoals Italië, Spanje, Groot-Brittannië, Oostenrijk en West-Duitsland interesse in dit gas. Er werd zelfs gesproken over een mogelijk Eurafricaans energiesysteem, waarbij het Saharagas via pijpleidingen door de woestijn en over de Middellandse Zee naar Europa zou worden gepompt. De Verenigde Naties steunden deze ambitie.

Echter, in 1959 werd er een gigantisch gasveld ontdekt in Nederland, waardoor het land in staat was om zijn eigen gasbehoefte te dekken en zelfs gas te exporteren naar buurlanden zoals België, Frankrijk en West-Duitsland. Ondanks deze belangrijke toevoeging aan de Europese gasproductie, bleven Europese gasbedrijven geïnteresseerd in Algerijns gas, voornamelijk om een afhankelijkheid van één leverancier te vermijden. Het werd strategisch belangrijk geacht om de bevoorrading te diversifiëren en de prijzen te kunnen beïnvloeden door concurrerende leveranciers.

Gedurende deze tijd begon het aardgas een cruciale rol te spelen in de Europese energievoorziening. Het maakte het mogelijk om steenkool uit de Europese verwarmingssystemen te verdringen, wat leidde tot een aanzienlijke vermindering van de luchtvervuiling in de steden, van Londen tot Moskou. Aardgas droeg ook bij aan het verminderen van de spanningen tussen Oost en West, doordat het internationale gasnetwerk de kans bood om de risico’s van toekomstige conflicten te verkleinen. Politieke leiders als Willy Brandt in West-Duitsland zagen de opkomst van internationale pijpleidingen die de ijzeren gordijn doorsneden, als een manier om de risico’s van oorlogen in Europa te verminderen.

De ontwikkeling van het aardgasnetwerk in Europa was dus een complexe combinatie van technologische vooruitgang, geopolitieke overwegingen en economische strategieën, die het continent afhankelijker maakten van aardgas als energiebron, maar tegelijkertijd de basis legden voor bredere samenwerkingen en strategische allianties.