De wereldhandel heeft de afgelopen jaren een significante afname laten zien (Wereldbank, 2015; Constantinescu et al., 2015), wat duidt op een verschuiving in de vraag naar niet-ruilbare goederen en diensten. Deze trend is voornamelijk het gevolg van vergrijzende bevolkingen, een vertraging van de groei van wereldwijde waardeketens en de afnemende snelheid van handelsovereenkomsten (IMF, 2016). De zwakte van de handel tussen niet-gelieerde bedrijven na de wereldwijde financiële crisis heeft eveneens een negatieve invloed gehad op de handelsgroei (Lakatos en Ohnsorge, 2017). Naast de stilstaande handelsovereenkomsten is de periode na de crisis gekarakteriseerd door een toename van het aantal nieuwe protectionistische maatregelen, wat een zorgwekkende trend is volgens de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

In 2016 waarschuwde de WTO dat het aantal nieuwe maatregelen ter beperking van de handel in de G20-landen de hoogste maandgemiddelde waarde bereikte sinds 2009 (21 nieuwe maatregelen per maand), waarmee het aantal maatregelen ter bevordering van de handel overtroffen werd (WTO, 2016). Het recente rapport van de Global Trade Alert (GTA) gaf aan dat hoewel het aantal nieuwe protectionistische maatregelen in de loop van 2017 afnam, de voorraad bestaande handelsbelemmeringen gestaag toenam (Evenett en Fritz, 2017). Binnen deze maatregelen vertegenwoordigen verhogingen van invoerrechten bijna een vijfde van de belemmeringen sinds 2009.

In de huidige economische context, gekarakteriseerd door gematigde groei en retoriek tegen globalisatie, is het risico van zogenaamde 'beggar-thy-neighbour' handelsmaatregelen groter geworden. Dit werd benadrukt door het falen van de G20-economieën om hun langdurige verbintenis tot vrije handel te vernieuwen, en hun belofte om alle vormen van protectionisme te weerstaan, tijdens de vergadering van de ministers van Financiën in maart 2017. Dit falen weerspiegelt de toenemende bezorgdheid in veel ontwikkelde economieën over de voordelen van handelsovereenkomsten en migratie, vooral na de periode van snelle globalisatie die gepaard ging met groeiende inkomensongelijkheid.

Een toename van protectionisme, hoewel politiek aantrekkelijk op de korte termijn, kan aanzienlijke negatieve gevolgen hebben. Historisch gezien leidde de implementatie van vergeldingsmaatregelen in reactie op de Grote Depressie tot de verdwijning van twee derde van de wereldhandel tussen 1929 en 1933 (Crucini en Kahn, 1996; Madsen, 2001). Unilaterale verhogingen van handelsbeperkingen zullen hoogstwaarschijnlijk leiden tot vergeldingsmaatregelen, wat op zijn beurt resulteert in aanzienlijke verhogingen van wereldwijde tarieven. Een dergelijke toename van het global protectionisme zal wijdverspreide gevolgen hebben voor consumenten, producenten (bedrijven), overheden, investeringen en handelsstromen.

Ten eerste zal een verhoging van de tarieven leiden tot een effectieve prijsstijging van geïmporteerde goederen voor consumenten, waardoor hun koopkracht vermindert en de beschikbaarheid van geïmporteerde goederen wordt beperkt. Tarieven blijken vooral van invloed te zijn op huishoudens met lage inkomens, aangezien zij een groter percentage van hun inkomen besteden aan verhandelde goederen (Fajgelbaum en Khandelwal, 2016; Furman et al., 2017). Gezien de regressieve aard van tarieven, heeft een verhoging ervan negatieve gevolgen voor de inkomensverdeling, de armoede en de inkomensongelijkheid.

Ten tweede zullen bedrijven, door de stijging van de prijzen van geïmporteerde tussenproducten, genoodzaakt zijn om hun input uit duurdere nationale markten te betrekken, wat mogelijk de kosten voor consumenten zal verhogen. Dit zal bedrijven beïnvloeden in hun beslissingen over personeelsbezetting, wat op zijn beurt een effect kan hebben op de lonen. Bovendien, gezien de internationale fragmentatie van productie en de complexiteit van waardeketens, kunnen tarieven leiden tot oplopende handelskosten, aangezien tussenproducten meerdere keren de grenzen oversteken in de productiefasen (Diakantoni et al., 2017; Rouzet en Mirodout, 2013; Wereldbank, 2017b).

Ten derde zal de stijging van de prijzen van geïmporteerde kapitaalgoederen waarschijnlijk de investeringen beïnvloeden, met name in lage-inkomenslanden (LIC's), die sterk afhankelijk zijn van de invoer van machines en kapitaalgoederen (Wereldbank, 2017b). Deze breed verspreide kosten van protectionisme kunnen samengevat worden in een uitspraak van Peter Sutherland, de directeur-generaal van de Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel (GATT), in 1994: "Het wordt hoog tijd dat regeringen aan consumenten duidelijk maken hoeveel zij betalen—in de winkel en als belastingbetalers—voor de beslissingen om binnenlandse industrieën te beschermen tegen concurrentie van geïmporteerde goederen. Vrijwel alle bescherming betekent hogere prijzen. En iemand moet betalen; ofwel de consument of, in het geval van tussenproducten, een andere producent. Het resultaat is een daling van het reële inkomen en een onvermogen om andere producten en diensten te kopen."

Na de financiële crisis van 2008-2009 kwamen er bezorgdheden over een mogelijke wereldwijde protectionistische spiraal (Baldwin en Evenett, 2009) en de verschuiving van traditionele handelspolitieke instrumenten zoals invoerrechten naar “minder transparante” vormen van protectionisme. De periode na de crisis heeft inderdaad geleid tot een gestage toename van protectionistische maatregelen, met meer dan 800 nieuwe schadelijke interventies per jaar (Evenett en Fritz, 2017). De toename van minder transparante vormen van protectionisme wordt vaak als zorgwekkend beschouwd, hoewel traditionele handelsbelemmeringen nog steeds de meest gebruikte beleidsinstrumenten zijn. Verhogingen van invoerrechten maken bijna een kwart uit van de nieuwe handelsbelemmeringen sinds 2009.

De sectoren die het meest getroffen worden door protectionistische maatregelen zijn metaal, machines en chemicaliën, die samen zeven van de tien meest getroffen sectoren uitmaken. Beschermende barrières die de landbouw- en voedingssectoren beïnvloeden, winnen ook aan belang en zullen waarschijnlijk een disproportioneel effect hebben op de export van de armste landen, die sterk afhankelijk zijn van de landbouwproductie en -exporten (Evenett en Fritz, 2017). Het totaal van geïmporteerde goederen die getroffen worden door de verhogingen van invoerrechten bedraagt momenteel 684 miljard dollar.

Hoe Globalisatie de Cultuur en Economie Beïnvloedt: Implicaties voor de Moslimwereld

De impact van globalisatie op bedrijven en culturen is complex en veelzijdig, beïnvloed door zowel voordelen als uitdagingen. Dit geldt in het bijzonder voor de relatie tussen globalisatie en de moslimwereld, een onderwerp dat steeds relevanter wordt in een tijd waarin landen zich wereldwijd economisch en politiek met elkaar verbonden voelen. Organisatorische leiders moeten zorgvuldig afwegen hoe ze kosten en risico’s balanceren tegenover de kansen voor groei en winst die globalisatie kan bieden. Deze afweging geldt niet alleen voor bedrijven, maar heeft ook bredere implicaties voor de samenleving, cultuur en religie.

Tijdens de Gouden Eeuw van de Islam (750–1258) waren moslims koplopers in het veroveren van kennis door middel van wetenschappelijk onderzoek, verkenning en expedities. In hun streven om nieuwe kennis en technologie te beheersen, stonden moslims open voor het idee om alles wat positief was uit eerdere beschavingen te leren. Ze namen ideeën over van de Indiërs, Perzen en Grieken, als een manier om hun eigen beschaving te verrijken. Dit stond hen niet alleen in staat om vooruit te komen op het gebied van de wetenschap, maar ook om Griekse filosofische gedachten en de menselijke wetenschappen te begrijpen. Hun interesse in filosofie bracht hen dicht bij de ideeën van oude Griekse filosofen zoals Socrates, Plato en Aristoteles.

De vroege islamitische geleerden hanteerden de benadering van "adopteren, aanpassen en integreren". Ze namen ideeën over die niet in strijd waren met hun religieuze waarden en geloof. Dit open-minded denken resulteerde in de ontwikkeling van nieuwe, originele en innovatieve ideeën. In deze periode van kennisuitbreiding waren de moslims niet alleen ontvangers van kennis; ze breidden deze ook uit en droegen bij aan de wetenschappelijke vooruitgang van de wereld. De Europese wetenschappers van die tijd leerden veel van moslimgeleerden, die belangrijke werken vertaalden en uitbreidden, met name op het gebied van geneeskunde, astronomie, wiskunde en scheikunde.

Helaas was deze periode van wetenschappelijke bloei niet van lange duur. De Mongoolse invasie van Bagdad in 1258, geleid door Hulagu Khan, vernietigde veel van de wetenschappelijke prestaties van de moslimwereld. Bibliotheken vol manuscripten en boeken gingen verloren in de vlammen, en grote aantallen moslims werden gedood. Het gevolg hiervan was dat de moslimwereld gedurende een lange periode werd afgeremd in haar wetenschappelijke vooruitgang. De opkomst van de Industriële Revolutie in het Westen liet de moslimlanden ver achter, aangezien de westerse wereld enorme stappen voorwaarts zette in wetenschap en technologie, terwijl de moslims, die eerder pioniers waren, nauwelijks vooruitgang boekten.

In de moderne tijd is het effect van de westerse overheersing nog steeds duidelijk zichtbaar in de achterstelling van veel moslimlanden. Ondanks de rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen die sommige van deze landen bezitten, zijn ze nog steeds niet in staat om zich op hetzelfde niveau te ontwikkelen als de westerse landen. De koloniale erfenis heeft ervoor gezorgd dat veel moslimlanden afhankelijk zijn van het Westen, vooral op het gebied van kennis, wetenschap en technologie. Deze afhankelijkheid heeft het Westen in staat gesteld om zijn invloed over de voormalige kolonies te behouden, zelfs zonder fysiek aanwezig te zijn. De moderne vorm van kolonialisme, vaak aangeduid als neokolonialisme, wordt uitgeoefend via communicatietechnologieën die het mogelijk maken om van verre controle uit te oefenen.

De voorstanders van globalisatie argumenteren dat deze fenomenen, hoewel ze negatieve kanten kunnen hebben, ook positieve effecten hebben. Ze wijzen op de voordelen van buitenlandse directe investeringen (FDI) die armoede kunnen verminderen door banen te creëren en het inkomen te verbeteren. Daarnaast heeft de uitbreiding van handel en buitenlandse investeringen sociale mobiliteit versneld en de middenklasse versterkt. De vooruitgang op het gebied van communicatietechnologie heeft kennisverspreiding vergemakkelijkt en de communicatie tussen verschillende culturen goedkoper en gemakkelijker gemaakt. Dit heeft geleid tot meer begrip en samenwerking tussen verschillende gemeenschappen, zelfs als ze heterogeen zijn.

De impact van globalisatie op de moslimwereld roept echter veel vragen op. Sommige geleerden beschouwen globalisatie als een positieve kracht die de wereld dichter bij elkaar brengt, terwijl anderen het beschouwen als een verwoestende kracht die een bedreiging vormt voor de lokale cultuur en identiteit. De tweede groep, die sceptischer is over globalisatie, ziet het als een westers idee dat de waarden en praktijken van niet-westerse landen ondermijnt. Voor deze critici is globalisatie een voortzetting van de koloniale overheersing, waarbij de economische en culturele dominantie van het Westen verder wordt versterkt.

Het is belangrijk te begrijpen dat globalisatie niet neutraal is; het brengt zowel kansen als uitdagingen met zich mee. Landen moeten zich bewust zijn van de risico’s die gepaard gaan met het verliezen van culturele identiteit en economische autonomie. Dit geldt vooral voor landen die al te maken hebben met de erfenis van kolonialisme, zoals veel moslimlanden. Globalisatie kan positieve veranderingen teweegbrengen, zoals verbeterde communicatie en handel, maar het kan ook leiden tot de vervlakking van lokale tradities en het verlies van traditionele waarden.

Naast de economische en culturele aspecten is het ook cruciaal te erkennen hoe globalisatie de sociale structuren beïnvloedt. Het kan sociale mobiliteit bevorderen, maar ook leiden tot grotere ongelijkheid tussen rijk en arm. In veel gevallen lijkt de belofte van globalisatie om armoede te verminderen vaak niet uit te komen, vooral in de landen die het meest afhankelijk zijn van buitenlandse investeringen. De impact van globalisatie op de arbeidsmarkt kan ook problematisch zijn, aangezien lokale werkgelegenheid kan verdwijnen ten gunste van buitenlandse bedrijven die profiteren van goedkope arbeidskrachten.

De relatie tussen globalisatie en de moslimwereld is dan o

Wat zit er werkelijk achter het Amerikaanse protectionisme?

De Verenigde Staten hebben zich beroepen op de Trade Expansion Act van 1962 om importheffingen te rechtvaardigen onder het mom van nationale veiligheid. Deze wet stelt de Amerikaanse regering in staat om op te treden tegen de invoer van goederen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, een bepaling die in theorie wordt gedekt door de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In de praktijk echter heeft de VS dit beginsel opgerekt tot het uiterste, zoals te zien is bij de invoerheffingen op staal en aluminium.

De invoering van tarieven op vrijwel alle categorieën staal onder het voorwendsel van nationale veiligheid is moeilijk houdbaar onder het WTO-regime. De staalindustrie wordt weliswaar als essentieel voor de nationale economie gepositioneerd, maar de breedte van de Amerikaanse maatregelen doet vermoeden dat het eerder om economische zelfbescherming dan om echte veiligheidszorgen gaat. In het geval van aluminium is er zelfs geen formeel onderzoek uitgevoerd. De Amerikaanse regering heeft simpelweg een algemene heffing van 10% opgelegd, zonder inhoudelijke motivering of verwijzing naar specifieke veiligheidsrisico’s.

Een directe tegenreactie van getroffen landen lijkt logisch, maar zou tegelijkertijd de deur openen naar een handelsconflict met verstrekkende gevolgen. Vergeldingsmaatregelen zoals extra heffingen of quota zijn zonder een formeel geschil binnen het WTO-systeem zelf ook in strijd met de regels. Bovendien lijdt uiteindelijk iedereen onder een handelsoorlog: producenten verliezen omzet en banen, dienstverleners in transport en logistiek verliezen opdrachten, consumenten betalen hogere prijzen, en overheden zien belastinginkomsten dalen.

De geschiedenis biedt een harde les. In de jaren 1930 leidde een golf van protectionisme tot een halvering van het wereldhandelsvolume en massale werkloosheid. In een wereld waarin productieketens mondiaal verweven zijn, betekent protectionisme disruptie: onderbroken toeleveringslijnen, hogere productiekosten en verstoorde arbeidsmarkten. Zelfs kortdurende handelsbelemmeringen kunnen systemische schade aanrichten.

De aanpak van de VS doet vermoeden dat ‘America First’ meer is dan een slogan: het is een fundamentele verschuiving weg van multilateralisme. Amerikaanse beleidsmakers stellen dat de regels van het naoorlogse handelsregime verouderd zijn en in het nadeel van de VS werken. Er wordt gepleit voor ‘eerlijkere’ voorwaarden, maar wat daarmee bedoeld wordt, blijft vaag. De boodschap is duidelijk: de VS willen niet langer de domme goedzak van de wereldhandel zijn.

Tegen deze achtergrond is China uitgegroeid tot de primaire antagonist. De frustratie van de VS over China’s handelspraktijken is niet nieuw. Sinds China in 2001 toetrad tot de WTO, is het herhaaldelijk beschuldigd van gebrekkige markttoegang, overmatige staatsinterventie en het beperken van buitenlandse investeerders. Maar de Amerikaanse zorgen reiken verder dan markttoegang of technologische concurrentie. Ze raken aan de structurele machtsverschuiving in de wereldorde: China’s economische opkomst vormt volgens Washington een directe bedreiging voor de Amerikaanse dominantie.

Het gebruik van protectionisme als middel om die opkomst te beteugelen is echter riskant. De ervaringen met Japan in de jaren ’80, toen vrijwillige exportbeperkingen en protectionistische maatregelen uiteindelijk leidden tot een economische stagnatie, tonen aan dat dit beleid onbedoelde gevolgen kan hebben. Bovendien is de mondiale handel sindsdien radicaal veranderd. In de huidige context van complexe regionale en wereldwijde waardeketens is het idee van bilaterale handelsonevenwichtigheden grotendeels achterhaald. China’s daadwerkelijke toegevoegde waarde in de export is beperkt vergeleken met het nominale handelsoverschot, en het mondiale overschot van China is de afgelopen tien jaar drastisch geslonken.

De hardnekkigheid van het Amerikaanse handelstekort is dan ook eerder het gevolg van binnenlandse macro-economische factoren: een chronisch lage spaarquote en hoge overheidsschulden. Protectionisme maskeert die structurele problemen slechts tijdelijk en verschuift de aandacht van noodzakelijke binnenlandse hervormingen.

Tegen deze achtergrond is het voor getroffen handelspartners essentieel om de institutionele route via de WTO te bewandelen. Het behoud van de morele superioriteit, hoe traag de geschillenprocedures ook zijn, is op lange termijn effectiever dan escalatie. De kracht van het multilaterale systeem zit juist in het vermogen om conflicten te kanaliseren via regels, arbitrage en dialoog. Zolang landen als China en de EU het risico van een algehele handelsoorlog groter achten dan het tijdelijke nadeel van Amerikaanse eenzijdigheid, blijft het internationale systeem overeind — al is het wankelend.

Het is van cruciaal belang dat de lezer begrijpt dat handelsoorlogen zelden winnaars kennen. Economieën zijn fundamenteel verweven, en in een tijdperk waarin mondiale uitdagingen samenwerking vereisen, is protectionisme niet alleen inefficiënt, maar ook geopolitiek destructief. De onderliggende economische frustraties die tot protectionisme leiden, zijn reëel, maar de oplossing ligt zelden in de verhoging van muren. In plaats daarvan vergt het aanpassing, hervorming en diplomatie — geen escalatie.