De snelle ontwikkeling van multimodale grote taalmodellen (LLM’s) heeft een diepgaande impact op de wijze waarop beeld- en taalverwerking geïntegreerd worden. Modellen zoals InternLM-XComposer2-4KHD tonen aan dat het mogelijk is om visuele input van zeer uiteenlopende resoluties — variërend van slechts enkele honderden pixels tot 4K HD — effectief te verwerken binnen één enkel systeem. Deze flexibiliteit opent deuren voor toepassingen waarbij zowel hoge als lage resolutie beelden in context moeten worden begrepen, zoals bij medische beeldanalyse, satellietbeelden of detailrijke documentherkenning.
De kern van dergelijke modellen berust op transformer-architecturen, die hun kracht ontlenen aan het vermogen om lange-afstandsrelaties binnen data te leren. Een voorbeeld hiervan is de techniek waarbij een afbeelding wordt opgedeeld in kleine blokjes van bijvoorbeeld 16x16 pixels, die vervolgens als ‘woorden’ worden behandeld binnen het model. Dit creëert een brug tussen visuele informatie en natuurlijke taalverwerking, wat de deur opent naar geavanceerde visuele vraagbeantwoording (VQA), multimodale instructie en diepere semantische begrip van visuele context.
Pretrainingstrategieën zoals autoregressieve blank-invulling (zoals toegepast in GLM) verbeteren de capaciteit van deze modellen om ontbrekende informatie in zowel tekst als beeld aan te vullen. Dit helpt niet alleen bij het genereren van vloeiende en coherente tekst bij visuele inputs, maar versterkt ook het begrip en de interpretatie van onvolledige of ruisachtige visuele data.
De schaal waarop multimodale datasets worden verzameld en gebruikt speelt een cruciale rol. Benchmarkdatasets zoals MME en Hallusionbench testen de robuustheid van deze modellen bij het omgaan met taalhallucinaties en visuele illusies — problemen die ontstaan wanneer het model foutieve associaties maakt of visuele context verkeerd interpreteert. Dit onderstreept dat het trainen van modellen op diverse, kwalitatief hoogstaande datasets essentieel is om betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid te waarborgen.
Efficiëntie in parametergebruik is eveneens een aandachtspunt, zoals geïllustreerd door Llama-adapter v2. Door specifieke adapters toe te voegen, kunnen modellen sneller worden getraind en gefinetuned op visuele instructies zonder de noodzaak voor grootschalige aanpassingen aan het gehele model. Dit maakt het toegankelijker om multimodale LLM’s toe te passen in verschillende industrieën, waarbij snelheid en aanpasbaarheid van belang zijn.
Voor het begrijpen van echte visuele vraagstukken blijkt het analyseren van de rol van het visuele segment cruciaal te zijn. Het herkennen van objecten, het interpreteren van complexe visuele structuren en het integreren van contextuele informatie uit zowel beeld als tekst is de sleutel tot betekenisvolle antwoorden in VQA. Hierbij wordt het belang benadrukt van het combineren van geavanceerde visuele representatietechnieken, zoals masked autoencoders, met krachtige taalmodellen.
Daarnaast is het opvallend dat er een toenemende trend is naar OCR-vrije documentverwerking, waarbij modellen zonder expliciete tekstherkenning toch documenten begrijpen en interpreteren. Dit vergroot de toepasbaarheid naar talen en contexten waarin tekstextractie moeilijk of onnauwkeurig is.
De toekomst van multimodale grote taalmodellen wordt gekenmerkt door het streven naar betere robuustheid en het voorkomen van natuurlijke adversariële voorbeelden die de prestaties kunnen ondermijnen. Tegelijkertijd groeit het belang van multimodaliteit in user interfaces, bijvoorbeeld door visuele taalmodellen die gebruikers in GUI’s ondersteunen.
Het combineren van deze ontwikkelingen vereist een diepgaand begrip van zowel de technische architectuur als de praktische beperkingen. Voor lezers is het belangrijk te beseffen dat hoewel de technologie snel vordert, de uitdagingen rond interpretatie, bias, en betrouwbaarheid niet zijn verdwenen. Effectieve multimodale modellen vergen continue verfijning in datasetkwaliteit, architectuurinnovatie en evaluatiecriteria die niet alleen technische prestaties meten, maar ook de menselijke relevantie en ethiek waarborgen.
Het inzicht dat beelden en taal steeds vaker als één geheel worden behandeld, biedt een nieuw paradigma in kunstmatige intelligentie: systemen die niet alleen informatie verwerken, maar ook context en betekenis kunnen verbinden over modaliteiten heen. Dit vormt de kern van toekomstige toepassingen die van interactie met AI een natuurlijker, rijker en effectiever proces maken.
Hoe token-gebaseerde visuele reconstructie de eerste fase van multimodale AI-modellen vormgeeft
In de eerste fase van de training wordt een benadering toegepast die gericht is op de reconstructie van tokens, met behulp van twee gespecialiseerde expert-netwerken. Deze benadering maakt gebruik van de modellen InternVL-6B [15] en VideoMAEv2-g [88] als complementaire leermodellen, die door middel van specifieke projectielagen kennis aan elkaar overdragen. Gedurende de training worden volledige videosequenties door beide netwerken verwerkt, waarbij 80% van de tokens per frame gemaskeerd wordt. Dit maskingproces is gebaseerd op zowel semantisch begrip (door InternVL [15]) als bewegingsdynamiek (door VideoMAEv2 [88]). De optimalisatie richt zich uitsluitend op het verbeteren van de visuele representatie van de video door middel van een vorm van kennisoverdracht, die de kwaliteit van de gegenereerde tokens ten opzichte van het oorspronkelijke materiaal minimaliseert.
Het reconstructiedoel wordt gedefinieerd door de formule die de som is van twee kwadratische fouten, waarbij de gewichten α1 en α2 de relatieve bijdrage van elk van de leermodellen bepalen. Het proces wordt gestart met een willekeurig geïnitialiseerde visuele encoder, en door middel van leerbare multilayer perceptrons wordt de uitlijning tussen specifieke architecturale componenten van InternVL en VideoMAEv2 bereikt. Het model optimaliseert de uitlijning van deze componenten door L2-afstand metrics, waarbij de verliescomponenten additief worden gecombineerd. Na de training worden de projectielagen verwijderd, waardoor enkel de kern van de encoder overblijft.
Deze fase is een uitbreiding van eerder werk in unidimensionale multimodale training (UMT) [52] en VideoPrism [113]. Het belangrijkste verschil is dat het model niet alleen multimodale compatibiliteit vertoont, maar ook verbeterd vermogen voor temporale representatie, wat cruciaal is voor taken zoals actieherkenning in video’s. Dit opent nieuwe mogelijkheden voor het ontwikkelen van modellen die zowel semantische als temporele complexiteit effectief kunnen verwerken, wat de basis legt voor de volgende fase in multimodale integratie.
Tijdens deze fase wordt de visuele encoder getraind met behulp van een techniek die verschilt van eerdere benaderingen, zoals die in VideoPrism, door de focus te leggen op de visuele en semantische relevantie van de getokeniseerde data. De sleutel tot de effectiviteit van deze fase ligt in de manier waarop de netwerken geleerd worden om de overeenkomsten en verschillen tussen de gemaskeerde en niet-gemaskeerde tokens te interpreteren. Het succes van de fase hangt af van de samenwerking tussen de twee leermodellen, die samen de visuele en semantische eigenschappen van de video-sequenties vastleggen.
Bij de training worden twee sleutelmodellen toegepast, die elk hun specifieke sterkte hebben. InternVL-6B heeft sterke capaciteiten op het gebied van visuele representatie, en VideoMAEv2 biedt robuuste mogelijkheden voor het modelleren van dynamische video-informatie, vooral voor video’s met snelle bewegingen of complexe scènes. De gecombineerde aanpak zorgt ervoor dat zowel statische visuele kenmerken als dynamische veranderingen in beweging goed gerepresenteerd worden, wat cruciaal is voor de algemene prestatie van het multimodale model.
De uitkomst van deze fase maakt het mogelijk om de volgende fasen van de training te starten, waarin het model verder wordt verfijnd om multimodale data, zoals audio en tekst, te integreren. Deze integratie is essentieel voor het ontwikkelen van systemen die effectief kunnen begrijpen en reageren op complexe, multimodale input. De visuele representatie die in deze fase wordt opgebouwd, vormt de basis waarop verdere semantische verrijking kan plaatsvinden, waarbij audio en tekst worden gecombineerd met de visuele informatie die door de encoder is verkregen.
Naast de technische aspecten van het trainingproces, is het belangrijk te begrijpen dat de visuele reconstructie bijdraagt aan het verbeteren van de algemene capaciteiten van het model voor later gebruik in echte toepassingen. De interactie tussen visuele elementen en semantische lagen leidt uiteindelijk tot een systeem dat in staat is om op een diepere en betekenisvollere manier video-inhoud te begrijpen en te verwerken.
Welke verschillen en voordelen bieden diverse promptingstrategieën voor CLIP bij visuele-taalmodellen?
De diversiteit aan promptingstrategieën voor CLIP weerspiegelt een diepgaande zoektocht naar optimale methoden om visuele-taalmodellen effectief aan te sturen. Elke strategie kenmerkt zich door specifieke eigenschappen die zich manifesteren in aspecten als trainbaarheid, aanpassing aan input en de noodzaak aan aanvullende data. Zo zijn sommige prompts handmatig ontworpen zonder training, terwijl andere – zoals CoOp en CoCoOp – leerbaar zijn maar vereisen zij respectievelijk training met grote datasets. TPT onderscheidt zich door een combinatie van leerbaarheid, afwezigheid van trainingsdata en inputafhankelijkheid, wat een unieke benadering representeert binnen deze context.
De technische implicaties van deze methoden worden verder inzichtelijk gemaakt door een vergelijking van hun trainings- en inferencebudgetten. TPT vereist tijdens inferentie extra berekeningen door een eenmalige optimalisatie stap waarbij backpropagation plaatsvindt door de tekstencoder van CLIP, aangevuld met data-augmentatie die efficiënt parallel kan verlopen. Dit betekent dat TPT niet traint in de traditionele zin, maar zijn kracht ontleent aan een slimme testtijdoptimalisatie die bovendien een betere generalisatie naar ongeziene distributies mogelijk maakt. Dit is een cruciaal voordeel, aangezien het modelleren van robuuste prestaties in out-of-distribution scenario’s een groot knelpunt blijft binnen het domein van visuele-taalmodellen.
Het gebruik van de term "learnable" impliceert een optimalisatieproces waarbij promptparameters worden afgesteld aan een objectieve functie, hetgeen in tegenstelling staat tot handgemaakte prompts die statisch zijn en niet evolueren met het model of de data. Inputafhankelijkheid betekent dat de prompt zich dynamisch aanpast aan elke afzonderlijke invoer, een eigenschap die de expressiviteit en het adaptieve vermogen van het model versterkt.
Bovendien spelen deze nuances een sleutelrol in het balanceren tussen rekenefficiëntie en prestaties. Terwijl sommige methoden zoals CoCoOp aanzienlijke hoeveelheden trainingsdata en iteraties vereisen, reduceert TPT de trainingslast nagenoeg tot nul, wat kosten en tijd bespaart. Desalniettemin leidt dit tot een iets hogere inferentietijd per iteratie, wat een acceptabele trade-off kan zijn voor toepassingen die inferentie-efficiëntie niet strikt als prioriteit stellen.
Het is essentieel om te begrijpen dat robuustheid en generalisatievermogen niet uitsluitend afhangen van de hoeveelheid data of training, maar ook van de manier waarop prompts worden ontworpen en aangepast. Strategisch gebruik van prompttuning, vooral zonder extra trainingsdata, kan het vermogen van modellen om te functioneren in nieuwe, onverwachte contexten aanzienlijk versterken. Deze inzichten onderstrepen een verschuiving in de focus van puur modelcomplexiteitsgroei naar intelligente optimalisatiestrategieën die efficiëntie en prestaties combineren.
De tabel met referenties benadrukt het brede spectrum aan onderzoek en ontwikkelingen binnen dit veld, variërend van basisarchitecturen tot geavanceerde methoden voor multimodale pre-training en robuuste fine-tuning. Dit laat zien dat het landschap van visuele-taalmodellen voortdurend evolueert, waarbij promptingstrategieën een fundamentele rol spelen in het verbeteren van de praktische toepasbaarheid en betrouwbaarheid van deze systemen.
Belangrijk is dat de lezer zich bewust is van de onderliggende mechanismen van promptoptimalisatie en de implicaties ervan voor modelprestaties in diverse toepassingen. Het gaat niet alleen om het verkrijgen van hogere nauwkeurigheid, maar ook om het bereiken van een evenwicht tussen computationele kosten, adaptiviteit en robuustheid. Daarnaast verdient het begrip van testtijdoptimalisatie en het gebruik van augmentatietechnieken bijzondere aandacht, omdat deze methoden een paradigmaverschuiving betekenen binnen het trainen en toepassen van grote visuele-taalmodellen.
Hoe Overwinnen We de Complexiteiten van Vision-Language Models?
Het bouwen van Vision-Language Models (VLM’s) is een complexe onderneming die vele technische uitdagingen met zich meebrengt. De noodzaak om visuele en tekstuele informatie te integreren in één samenhangend model heeft geleid tot de ontwikkeling van verschillende innovatieve technieken en datasets. VLM’s hebben echter te maken met een scala aan algoritmische en computationele obstakels die niet eenvoudig te overwinnen zijn.
Het koppelen van visuele en tekstuele modaliteiten vormt een van de grootste uitdagingen in het domein van multimodale modellen. Beelden en video’s bevatten ruimtelijke en perceptuele informatie die in pixels is vastgelegd, terwijl taal van nature symbolisch en abstract is. Het creëren van een model dat beide modaliteiten effectief met elkaar in verband kan brengen, is essentieel voor het bereiken van robuuste representaties. De meest gebruikelijke benadering voor dit probleem is het gebruik van grote datasets, zoals COCO Captions en LAION-5B, en het trainen van modellen met contrastieve leerstrategieën die afbeeldingen en tekst in een gedeelde ruimte plaatsen. Dit maakt het mogelijk om multimodale taken zoals beeldbeschrijving en tekstgebaseerde zoekopdrachten uit te voeren. Toch blijft het een uitdaging om modellen in staat te stellen om ambiguïteiten in taal te begrijpen, zoals het onderscheid tussen de verschillende betekenissen van het woord 'jaguar', dat zowel kan verwijzen naar een dier als naar een auto.
Een ander moeilijk aspect bij het bouwen van VLM’s is de keuze voor de architectuur. In tegenstelling tot unimodale modellen moeten VLM’s informatie verwerken die afkomstig is van totaal verschillende bronnen. Recente benaderingen zoals de CLIP-modellen gebruiken modality-specifieke encoders die een gedeelde latentruimte leren. Deze modellen hebben veelbelovende resultaten opgeleverd, maar de architecturen moeten zorgvuldig worden geoptimaliseerd om de interactie tussen verschillende modaliteiten effectief te beheren. Het gebruik van transformers, die door hun zelf-attentiemecanisme in staat zijn om verschillende datatypes in een reeks om te zetten, heeft het landschap van multimodaal leren aanzienlijk veranderd. Echter, transformers zijn zeer rekenintensief, vooral bij lange reeksen, wat hen inefficiënt maakt bij het verwerken van zeer grote hoeveelheden gegevens.
De toepassing van VLM’s op specifieke taken brengt ook zijn eigen uitdagingen met zich mee, voornamelijk door het enorme aantal parameters van dergelijke modellen en het risico op overfitting. In veel gevallen bestaan VLM’s uit honderden miljoenen parameters, terwijl downstream-taken vaak datasets van middelgrote omvang omvatten. Daarnaast is er vaak een discrepantie tussen de pre-trainingsdata en de gegevens die nodig zijn voor fine-tuning, wat het aanpassingsproces verder compliceert. Om deze uitdaging te overwinnen, worden er technieken gebruikt zoals prompt learning en adapter tuning, hoewel deze methoden soms niet goed generaliseren naar nieuwe taken.
De vraag van interpretatie en verklarbaarheid van VLM’s is van cruciaal belang, vooral nu deze modellen steeds vaker worden toegepast in gevoelige en risicovolle domeinen, zoals de gezondheidszorg en autonome voertuigen. De complexiteit van het integreren van visuele en tekstuele data maakt het moeilijk om de redenatie achter de beslissingen van het model op een begrijpelijke manier uit te leggen. Traditionele methoden, zoals saliency maps, bieden weinig inzicht in de werkelijke besluitvorming van het model. Het ontwikkelen van robuuste mechanismen voor interpretatie is daarom een actieve onderzoeksrichting binnen de gemeenschap van multimodale modellen.
Daarnaast moeten VLM’s in staat zijn om te blijven leren na de initiële training, oftewel ‘continual learning’. Dit is belangrijk voor toepassingen in de echte wereld, waar modellen voortdurend nieuwe informatie moeten verwerken zonder eerder verworven kennis te vergeten. In het geval van autonome voertuigen bijvoorbeeld, moeten VLM’s voortdurend hun begrip van nieuwe verkeersborden, veranderingen in infrastructuur en veranderende omgevingsomstandigheden bijwerken. Dit vereist geheugen-efficiënte architecturen en algoritmen die een balans vinden tussen het behouden van oude kennis en het integreren van nieuwe informatie.
Een andere complicatie bij de ontwikkeling van VLM’s komt van de opkomst van gesloten, propriëtaire modellen. Veel van de nieuwste, krachtige modellen, zoals GPT-4, bieden geen toegang tot hun interne gewichten of architecturen, wat het moeilijk maakt voor ontwikkelaars om de modellen aan te passen aan specifieke domeinen. Het gebruik van deze zwarte-doosmodellen via API’s maakt de interpretatie van hun uitkomsten problematisch, omdat gebruikers geen inzicht hebben in de tussenliggende berekeningen. Dit bemoeilijkt ook het debuggen van de modellen en kan leiden tot ongewenste bias in de resultaten.
Bij de computational challenges die VLM’s met zich meebrengen, is de schaalbaarheid van training en inferentie een van de grootste obstakels. De enorme omvang van moderne VLM’s, die miljarden parameters bevatten, maakt training en inferentie een zeer kostbare onderneming. Zelfs met de vooruitgang in hardware en gedistribueerde computing, blijft het een uitdaging om deze modellen efficiënt te trainen en in te zetten.
Bij de toepassing van VLM’s is het van essentieel belang dat we niet alleen kijken naar de technische prestaties van de modellen, maar ook naar hun vermogen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden en verschillende domeinen. Het trainen van een model dat zowel visuele als tekstuele informatie effectief kan verwerken, is slechts de eerste stap. Het echte werk begint pas wanneer we deze modellen in de praktijk moeten brengen, waar ze moeten kunnen omgaan met ambiguïteiten, nieuwe gegevens en variabele omgevingen.
Hoe OV-DETR Prestaties Verbetert in Open-Vocabulary Object Detectie
OV-DETR (Open-Vocabulary Detection Transformer) heeft bewezen aanzienlijke verbeteringen te bieden ten opzichte van andere objectdetectiemethoden, met name bij open-vocabulary taken. Deze benadering maakt het mogelijk om objecten te detecteren die behoren tot nieuwe klassen, die niet aanwezig waren in de trainingsdata. Dit wordt bereikt door gebruik te maken van geconditioneerde tekst- of beeldqueries, wat OV-DETR in staat stelt om objecten correct te identificeren, zelfs als ze niet specifiek zijn getraind. In vergelijking met eerdere benaderingen zoals ViLD (Visual Language Detection) en ViLD-ensemble, heeft OV-DETR de nauwkeurigheid aanzienlijk verbeterd zonder de prestaties op de basisklassen te verminderen. Dit is van groot belang, aangezien veel eerdere methoden vaak concessies doen tussen de detectie van nieuwe en bestaande klassen. OV-DETR weet dit probleem te vermijden door uitsluitend gebruik te maken van een enkel model zonder een ensemble-methode, wat zijn efficiëntie verhoogt.
Bij het testen op benchmarks zoals OV-LVIS en OV-COCO, liet OV-DETR een significante verbetering zien in zowel de gemiddelde precisie (AP) als de detectie van nieuwe klassen. Bijvoorbeeld, op de OV-LVIS-benchmark verbeterde OV-DETR de prestaties van ViLD met 4,1 punten voor de algemene precisie (APm) en 1,3 punten voor de nieuwe klassen (APmnovel). Deze prestatieverbeteringen werden ook opgemerkt op de OV-COCO benchmark, waar OV-DETR een aanzienlijke verbetering van 6,6 mAP liet zien voor nieuwe klassen vergeleken met OVR-CNN.
Een ander belangrijk aspect van OV-DETR is de flexibiliteit en generaliseerbaarheid ervan naar andere datasets. Wanneer getraind op de LVIS-dataset en geëvalueerd op andere datasets zoals PASCAL VOC en COCO, toonde OV-DETR superieure transferprestaties in vergelijking met ViLD. Het model profiteert van de effectiviteit van zijn op conditie gebaseerde trainingsmechanisme, waarbij de geconditioneerde tekstqueries simpelweg worden aangepast aan de doel-datasets. Dit resulteert in betere generalisatieprestaties, zoals blijkt uit de resultaten op de PASCAL VOC en COCO-datasets.
Wat betreft de kwalitatieve prestaties van OV-DETR, kan het model objecten van nieuwe klassen niet alleen detecteren maar ook nauwkeurig segmenteren, zelfs zonder enige trainingsaantekeningen voor die klassen. Dit wordt duidelijk in de visualisaties van detectie- en segmentatieresultaten, waarbij OV-DETR in staat is om objecten correct te lokaliseren, zelfs wanneer de geconditioneerde beeldqueries significant verschillen van de doelobjecten. Dit toont aan hoe robuust en veelzijdig het model is, zelfs wanneer de gegeven beeldqueries niet direct overeenkomen met de daadwerkelijke objecten in de afbeelding.
Er zijn echter enkele uitdagingen die OV-DETR nog steeds moet overwinnen. Een van de grootste tekortkomingen is de inferentiesnelheid. Het model vertoont vertragingen, vooral bij het verwerken van een groot aantal klassen zoals in de LVIS-dataset, die maar liefst 1.203 klassen bevat. Dit komt door het conditionele ontwerp van het model, dat meerdere doorgangen door de Transformer-decoder vereist voor elke klasse. Hoewel er enkele optimalisaties zijn toegepast, zoals het parallel doorgeven van meerdere geconditioneerde queries om de verwerkingssnelheid te verbeteren, blijft de inferentiesnelheid een knelpunt, vooral voor grotere datasets.
Daarnaast zijn er ook enkele falen in de prestaties van OV-DETR. Het model heeft moeite met het detecteren van kleine of sterk occludeerde objecten, en is gevoelig voor tekstqueries die niet gerelateerd zijn of die buiten de verwachte distributie vallen. Dit kan de nauwkeurigheid negatief beïnvloeden, vooral wanneer de tekstquery niet goed overeenkomt met het doelobject.
Ten slotte moet de lezer begrijpen dat de voordelen van OV-DETR niet zonder compromissen komen. De techniek biedt aanzienlijke vooruitgangen in de open-vocabulary objectdetectie, maar de inferentieproblemen en de afhankelijkheid van geconditioneerde tekst- en beeldqueries kunnen het gebruik in real-time toepassingen beperken. Desondanks biedt OV-DETR veelbelovende mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen in de computer vision en AI-onderzoek.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский