De meeste in vitro fluorescentiemetingen worden uitgevoerd met behulp van fluorescentie-cuvettes. Wie een website bekijkt die cuvettes aanbiedt, komt al snel verschillende variaties tegen, afhankelijk van het materiaal, de padlengtes en de geometrieën. In dit hoofdstuk worden de meest gangbare cuvettes besproken, evenals de keuzecriteria die van invloed zijn op hun gebruik in specifieke toepassingen.

Een cuvette is een klein, rechthoekig vat dat doorzichtig is voor het licht dat wordt gebruikt om een stof te meten. In het geval van fluorescence wordt licht op een monster gestraald, waarna het fluorescerende licht wordt gedetecteerd. De vorm en het materiaal van de cuvette spelen daarbij een cruciale rol. Er zijn twee hoofdtypen cuvettes die voor dit doel worden gebruikt: de fluorescentiecuvette en de absorptiecuvette. De belangrijkste technische verschil is dat de absorptiecuvette aan slechts twee tegenovergestelde zijden gepolijst is, terwijl de fluorescentiecuvette aan alle vier de zijden gepolijst wordt. Dit heeft te maken met het feit dat voor fluorescentiemetingen het licht vanuit verschillende hoeken moet kunnen reflecteren en door het monster heen moet kunnen dringen.

Absorptie-cuvettes, hoewel goedkoper, kunnen de nauwkeurigheid van de metingen in sommige gevallen beïnvloeden. Een absorptiecuvette kan de intensiteit van de metingen maar licht verminderen—ongeveer 10% in het geval van het instrument dat in een test werd gebruikt. Echter, deze cuvettes veroorzaken vaak ongewilde verstoringen, vooral bij polarimetrische metingen, doordat de niet-gepolijste wanden van de cuvette het licht kunnen verstrooien. Dit kan resulteren in een lagere gemeten polarisatie van de fluorescerende lichtsignalen.

Er zijn ook verschillende innovaties geweest op het gebied van cuvettes. Zo werd er tijdens mijn onderzoek een oude maar effectieve oplossing bedacht waarbij twee aangrenzende zijden van een fluorescentiecuvette werden voorzien van een spiegelcoating. Het idee was dat de excitatielichtstraal dan door het monster heen zou reflecteren en de fluorescerende straling zou zich terugkaatsen naar de detector. Deze aanpak verbeterde het signaal met maar liefst drie keer, wat aanvankelijk als een nieuwe vondst werd beschouwd. Later bleek echter dat dit idee al eerder was toegepast door wetenschappers als Francis Perrin en Gregorio Weber.

Naast de standaardmaterialen voor cuvettes, zoals glas en kwarts, worden er nu ook kunststof cuvettes gebruikt. Deze laatste zijn aanzienlijk goedkoper, maar hebben een beperktere transmissiecapaciteit, vooral bij het meten van ultraviolet licht. Terwijl glas tot ongeveer 300 nm kan meten, kan kwarts tot een veel lagere golflengte doorgelaten worden, soms zelfs tot 200 nm. Desondanks vertoont kwarts, vooral van lagere kwaliteit, vaak eigen fluorescerende eigenschappen die de metingen kunnen verstoren. Voor toepassingen die zich in het ultraviolet bevinden, wordt daarom meestal Suprasil-kwarts aanbevolen, omdat dit zeer weinig fluorescerende verontreiniging vertoont.

Bij de keuze van een cuvette is ook de padlengte van groot belang. De meeste cuvettes hebben een padlengte van 1 cm, maar in sommige gevallen kunnen kleinere cuvettes nodig zijn, vooral wanneer de monsterhoeveelheid beperkt is of wanneer de concentratie van het monster hoog is. Voor dergelijke situaties zijn er kleinere cuvettes beschikbaar, zoals de T-vormige cuvettes of vierkante cuvettes met een kleiner pad, die in specifieke adapters passen.

Een ander belangrijk aspect van fluorescentiemetingen is de geometrie van de cuvette. Het wordt vaak aanbevolen om een rechte hoek te gebruiken bij het plaatsen van de cuvette voor fluorescerende metingen, zodat het fluorescerende licht van het monster niet te veel wordt verstrooid. Dit helpt de nauwkeurigheid van de metingen te verbeteren. Het gebruik van een front-face-excitatiecuvette, een cuvette die speciaal is ontworpen om met hoge concentraties monsters te werken, kan ook nuttig zijn. Dit type cuvette maakt het mogelijk om monsters te onderzoeken waarvan de optische dichtheid op de exciatiegolflengte te hoog is voor traditionele cuvettes. Maar zelfs bij deze oplossingen moet men voorzichtig zijn met de verstrooiing van licht, wat leidt tot een verschijnsel dat bekendstaat als “speculaire reflectie.” Deze reflectie kan de nauwkeurigheid van de metingen ernstig beïnvloeden door ongewenst licht naar de detector te sturen.

Naast de keuze van de juiste cuvettes, moeten ook de eigenschappen van de optische instrumenten waarmee de metingen worden verricht, in acht worden genomen. Het instrument moet in staat zijn om de juiste golflengten nauwkeurig te isoleren, en de detector moet gevoelig genoeg zijn om zwakke fluorescerende signalen te detecteren zonder dat deze door omgevingslicht of interne reflecties worden verstoord.

Het is essentieel voor een onderzoeker om goed op de hoogte te zijn van de specificaties van de cuvettes die men gebruikt. De keuze van de juiste cuvette is niet alleen afhankelijk van de materiaaleigenschappen en de padlengte, maar ook van de geometrie en de manier waarop de cuvette wordt gepositioneerd in het instrument. Hoewel een simpelere cuvette voor bepaalde toepassingen geschikt kan zijn, kan het gebruik van geavanceerdere opties, zoals spiegels of speciale coatings, de kwaliteit van de metingen aanzienlijk verbeteren. Echter, elk voordeel gaat gepaard met nieuwe uitdagingen, zoals de noodzaak voor nauwkeurige controle van de lichtisolatie en reflecties.

Wat is de rol van fasors en kwantumopbrengst in fluorescence-microscopie?

De phasorbenadering, die oorspronkelijk werd geïntroduceerd om de analyse van fluorescentie-leeftijdsbeelden (FLIM) te vereenvoudigen, heeft zich verder uitgebreid naar andere spectrale gegevens en heeft zich bewezen als een krachtig hulpmiddel voor het bestuderen van biologische processen. De toepasbaarheid van fasorplots is breed en omvat uiteenlopende toepassingen zoals de studie van moleculaire dynamica in levende cellen, super-resolutie-imaging en zelfs de kwantificering van verschillende componenten in fluïdische systemen. Dit hoofdstuk richt zich op de basisprincipes van fasors, hun werking en hun integratie in FLIM-technieken, naast de concepten van kwantumopbrengst en quenching die essentieel zijn voor het begrijpen van fluorescerende processen.

Fasors zijn een visuele representatie van fluorescerende systemen in de complexe vlak, waar de amplitude en fase van de fluorescentie van een fluorofore molecuul worden vastgelegd in een polaire grafiek. Dit biedt een intuïtieve en efficiënte manier om een grote verscheidenheid aan spectroscopische data te interpreteren zonder dat ingewikkelde wiskundige modellering nodig is. Door deze methode kan men snel de dynamiek van moleculaire interacties en processen zoals eiwit-eiwitinteracties, celmembraanfluiditeit, of de diffusie van moleculen in levende cellen in kaart brengen, zoals gedemonstreerd in onderzoeken van Ranjit et al. (2014) en anderen.

In de context van super-resolutie-imaging zijn fasors een cruciale component van technieken zoals SPLIT, die worden besproken in hoofdstuk 10. De snelheid en eenvoud van fasor-analyse in vergelijking met traditionele fittingmethoden maken het een uitstekende keuze voor toepassingen waarbij snelheid en precisie cruciaal zijn, zoals in medische en biologische imaging.

Naast de toepassing van fasors in FLIM, speelt het begrip van de kwantumopbrengst (QY) een cruciale rol in het begrijpen van de efficiëntie van fluorescentie-emissie. De kwantumopbrengst wordt gedefinieerd als de verhouding van het aantal uitgestoten fotonen tot het aantal geabsorbeerde fotonen. Dit concept werd voor het eerst geformuleerd door Sergey Vavilov in 1924, en heeft sindsdien de basis gelegd voor het verdere begrip van fluorescentie-eigenschappen van moleculen. De kwantumopbrengst is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de aard van het fluorofore molecuul, de golflengte van de opwekking, en de aanwezigheid van andere moleculen die de emissie kunnen beïnvloeden (zoals quenchers).

Als we de kwantumopbrengst uitdrukken als een ratio van de emissiesnelheid gedeeld door de som van alle andere deactivatieprocessen van de opgewonden toestand, krijgen we een meer gedetailleerde uitleg van de efficiëntie van de emissie. Dit is een belangrijk concept omdat de kwantumopbrengst niet alleen aangeeft hoe goed een molecuul in staat is om licht uit te zenden, maar ook welke andere processen, zoals niet-stralende ontspanning of quenching, invloed hebben op de fotonemissie.

Quenching zelf is een proces waarbij de fluorescentie-emissie van een molecuul wordt verminderd door een interactie met een ander molecuul of een externe factor. Dit kan gebeuren door energieoverdracht naar een ander molecuul, of door vibraties die de energietoestand van het fluorofore molecuul verlagen. De effecten van quenching zijn belangrijk bij het interpreteren van FLIM-gegevens, omdat ze de kwantumopbrengst kunnen verminderen en de nauwkeurigheid van metingen kunnen beïnvloeden. Dit fenomeen wordt vaak gebruikt in studies die gericht zijn op de dynamica van moleculaire interacties, bijvoorbeeld in FRET (Fluorescence Resonance Energy Transfer)-experimenten, waar quenching een essentiële rol speelt bij het detecteren van interacties tussen moleculen op korte afstanden.

Daarnaast moeten we ook het belang van de spectrale resolutie begrijpen. De precisie waarmee fluorescentie-levensduren kunnen worden gemeten, is afhankelijk van de spectrale scheiding van de verschillende emissies die mogelijk samenkomen in één pixel of beeld. Dit maakt het essentieel om de meetmethode zo in te stellen dat overlap van verschillende emissiepieken wordt geminimaliseerd, wat kan worden bereikt door het gebruik van polar plots en fasoranalyses die de spectrale interferentie verhelpen.

Samenvattend, het begrijpen van fasors, kwantumopbrengst en quenching biedt onderzoekers een krachtig gereedschap om fluïdische systemen, moleculaire interacties en dynamica op een gedetailleerder niveau te bestuderen. Dit opent de deur naar geavanceerdere toepassingen in zowel basisonderzoek als medische diagnostiek, waar tijdsresolutie en nauwkeurigheid essentieel zijn voor het verkrijgen van betrouwbare resultaten. Het is cruciaal om de relaties tussen de verschillende spectroscopische parameters te begrijpen en hoe ze elkaar beïnvloeden in de context van complexe biologische systemen.