Verhaal “Kshen’”. Auteur S.A. Goncharov
KSHEN’
De ataman nam zijn papacha af, zuchtte en boog zich naar de kring, waarna hij zich tot de Kozakken richtte: – Atamans zijn dapper! De tsarendienst is ten einde en de Moskouse tsaar laat ons terugkeren naar de Don. En voor trouwe dienst gunt tsaar Fjodor Ioannovitsj ons zilver en goud. – Daarna nam hij van de bojaar, die naast hem stond, een zak met geld en wierp die in de kring. – Neem, broeders Kozakken, naar eer en geweten, en vergeet de gevallen niet en stort een deel voor de heilige kerk. Na de “duvan” volgt overleg, moeten we de overledenen herdenken en het einde van de dienst vieren. De Kozakken riepen met één stem: – Lubo! – en begonnen de “duvan” van de tsaristische schatkist, ontvouwden het kleed waarop ze ieder hun aandeel legden, apart voor de gesneuvelden en apart voor de heilige orthodoxe kerk. Bojarenknechten rolden een vat wodka binnen – een geschenk van de tsaar. Na gebed sloegen de Kozakken het deksel van het vat af en gaven de pollepel rond – een tsaristisch glas. Vervolgens rolde de ataman twee vaten groene wijn naar buiten, en het feest begon.

De ataman hield samen met de esaul en enkele oude en ervaren Kozakken beraad. De weg was lang en gevaarlijk. Men moest van de westgrens van het Moskouse rijk door Koersjtsjina, het Woeste Veld naar de rivier de Voronezj en dan verder naar hun eigen Don. Men vertelde dat de Nogajen weer met de Krimtataren het prinsdom Rjazan hadden belegerd en daarna onverwacht verschenen waren aan de Oka bij Kashira. De ataman vreesde geen confrontatie met de Krimtataren, want na de rooftocht en de verdeling van de buit splitsten zij zich in kleine groepen die oplosten in de steppe, en vormden geen groot gevaar voor de vijfhonderd sterke Kozakkenformatie. De ataman wist ook dat, na een rooftocht in Rus’, in de Polovetische steppe, de Nogajhorde zich scheidde van de Krimtataren, en nadat ze de buit verdeeld hadden en gevangenen meegenomen hadden, keerde zij via het Woeste Veld terug naar de rivier de Voronezj, stak daarover naar de linker oever van de Don en trok daarna de Koebansteppe in. Juist die groep vormde het grootste gevaar voor de Kozakken.

’s Morgens vertrokken de Kozakken naar de Don. De ataman leidde hen door de Severske landen, naar Koersk, en vervolgens via het Woeste Veld. Toen zij bij het versterkte stadje Bardakovo aan de westzijde van het Severse land kwamen, zagen zij rondom verbrandde dorpen. – Zou daar ook de horde zijn geweest? – vroegen de Kozakken zich af. De voevode, die de verdediging van het stadje leidde, was blij de Kozakken te zien: – Eer aan God! U kunt u niet voorstellen hoe blij ik ben. Onze Sevrjuks, samen met de Kamrintsy, trokken achter de horde aan. Zij proberen gevangenen terug te winnen. Ik heb geen kracht om de stad te verdedigen als de horde terugkeert. Verblijf een paar dagen bij ons, tot onze Sevrjuks – Kozakken – teruggekeerd zijn. – Goed, – zei de ataman, en beval de Kozakken hun paarden te zadelen.

De volgende dag arriveerde een komon van de prins van Koersk en bracht diens bevel: allen die in staat zijn om wapens te dragen, moeten naar Koersk komen ter hulp. De horde had het klooster van het Moeder‑icoon verbrand en geplunderd, en wilde met een bestorming het stadje Koersk innemen, maar de bestorming werd afgeslagen. De prins had zich met zijn gevolg teruggetrokken in het Kremlin. Hij had weinig manschappen. – Op de paarden! – beval de ataman, en de Kozakken galoppeerden te hulp aan de Koerskianen. In twee dagen bereikten zij Koersk. De horde was reeds vertrokken; alleen de verbrandde dorpen rondom Koersk en het verkoolde stadspost met lichamen op de wallen van het fort spraken van de rooftocht. De prins van Koersk riep de ataman tot zich en smeekte hem hartelijk om te helpen de gevangenen van de Tataren terug te winnen. De ataman riep de Kozakken bijeen en zij beraamden of men zich zou mengen in dit gevecht. Volgens wat van de Tataren bekend was, waren het er niet minder dan tweeduizend. Aan de lichamen te zien was de tocht vooral uitgevoerd door Nogajen. – De ataman nam het woord.

– De weg naar de Don, broeders Kozakken, is met de Nogajen één en dezelfde. –
– Indien wij hier met de Koerskianen de vijand verslaan, zal onze weg naar de Don veiliger worden. Daarom stel ik voor, broeders Kozakken, de prins van Koersk te helpen en onze broeders, de Sevrjuks met de Kamrintsy. De Kamrintsy zijn moedige strijders. Ze kwamen naar Rus’ uit Servië en, met het zwaard de Slaven verschuivend, vestigden zich naast de Sevrjuks. Men noemt hen Kamrintsy vanwege hun zwarte kleding. Komar betekent zwart. Zij dragen zwarte bontmutsen, zwarte bontjassen binnenstebuiten, zwarte laarzen en hun wapens zijn eveneens zwart gekleurd. De vrouwen dragen ook geheel zwart – zwarte doeken met rode bloemen, zwarte laarsjes en jurken. Zij wonen op steile oeverkanten in bosjes. Hun nederzettingen zijn chaotisch, maar georganiseerd als een wendiër. De Tataren gaan liever niet naar hun gebied. Zij zijn zeer wreed en meedogenloos. Sommigen beweren dat zij mensen eten, dat ze tovenaars zijn en zich kunnen veranderen in wolven. – Wel, broeders Kozakken, gaan we de Koerskianen helpen? –
– Lubo, ataman! – klonken de eensgezinde kreten van de Kozakken.
– Laten we de Koerskianen en de Sevrjuks helpen de gevangenen terug te winnen. De Nogajen zijn onze barse vijanden. –
– Wees naar uw wil, – zei de ataman en boog.
– Bereid u voor, broeders Kozakken! Morgenochtend vertrekken wij. –

’s Ochtends verlieten vijfhonderd Kozakken het Kremlin. Hun geleiders waren Sevrjuks. Na twintig verste tochten bereikten zij het laatste Russische fort op de grens van het Woeste Veld – het fort Besedenskaj. Het stond op een steile oever van de rivier. Vanaf de wallen kon men de steppe bekijken tot op veertig verste afstand. De ataman wist dat de dichtstbijzijnde rivier in de steppe, met “zoet water”, zoals de nomaden het noemen, pas na zeventig verste zou komen, en aan de bron van die rivier stond een klein Russisch fort – Tim, dat dikwijls volledig verwoest werd. Daarna, ten oosten door de steppe zo’n tachtig verste stroomt een smalle rivier in de richting van de Voronezj, dan buigt zij scherp naar het noorden en mondt uit in de Sosna op drie verste van het stadje Livny. Vanaf die bocht naar de Don bleef nog vijfentachtig verste over. Op die rivier hadden de Krimtataren en de Nogajen hun gebruikelijke plaats op de Murav‑route, waar zij hun buit deelden na de rooftochten. Naar alle waarschijnlijkheid moest men de Nogajen juist daar verwachten.

De gezamenlijke troepen der Koerskianen en Kozakken verzamelden zich niet ver van Tim. Verkenners te paard, uitgezonden in de steppe, ontdekten dat de Nogajen twintig verste van Tim stonden, bij de bron van de rivier, en blijkbaar geen achtervolging verwachtten. In de raad werd besloten de Nogajen te overvallen in de schemering, volgens Kozakkengewoonte. De Kozakken, Sevrjuks en Kamrintsy zouden vanuit de steppe aanvallen in lafen vanaf de Polovetische heuvel, waar de oever van de rivier zacht afliep. De prins van Koersk met zijn gevolg zou de Nogajen van de andere zijde treffen, vanaf de steile oever, en door de Nogajen in de rivier te drijven, zou men gezamenlijk slaan, hakken en jagen langs de rivier, en hen niet laten ontsnappen naar de steppe.

Men selecteerde een honderd van de meest dappere Doncezen, Kamrintsy en Sevrjuks, en stuurde hen de steppe in om de Nogajen en Krimtataren te bespieden en hun verkenning te vernietigen. Tegen de avond nadert de gecombineerde macht der Koerskianen, Doncezen, Sevrjuks en Kamrintsy heimelijk het kamp van de Nogajhorde. In de schemering zag men rook van vuren, hoorde men het hinniken van paarden, het geklaag van kamelen, het gekraak van wagens en het gejammer van mensen. Het kamp leefde zijn gebruikelijke leven. Pannen kookten met vlees, schapen blaatten, paarden hinnikten, vrouwen riepen. Volgens hun gewoonte verdeelden de Nogajen de buit onder mannen, vrouwen en kinderen; jonge mannen en vrouwen werden gescheiden van de rest. De mooiste gevangenen en kinderen werden geselecteerd voor verkoop; de overige jonge vrouwen werden verkracht, terwijl men hen op paarden rondjoeg en op hun rug sprong, hen omver wierp als jonge hengsten en van achteren misbruikte. Zwangere vrouwen werden op het gras gespietst en meervoudig verkracht, vervolgens opengesneden.

De ataman trok zijn sabel uit de schede en hief haar op.
– Heer, zegen! Kom op, broeders, met God. –
De Doncezen trokken hun sabers en stegen in draf. De ataman zwaaide met zijn sabel en vijfhonderd Kozakken, samen met vijfhonderd Sevrjuks en Kamrintsy, versnelden met gejuich en fluitend en wendden zich in lafen, opgesteld in een vijfvoudige tandform. Er klonk een geluid dat op gebrul leek en de laven, voor wie tien sagen koolgras lag, rechtten hun splijters, flikkerend met sabels, en rolden als een lawine van de Polovetische heuvel naar de nietsverwachtende Nogajen.

Hoewel de Nogajen het niet verwachtten, reageerden zij, als dappere strijders, niet traag; zij grepen hun paarden, riepen en zwaaiden met hun kromme sabers en galoppeerden de Kozakken tegemoet. De formaties botsten op elkaar. De strijd barstte los, in het tempo dat werd bepaald door de Kozakken aan het hoofd van de tandenrijen. De Nogajen, die de gezamenlijke klap der Kozakken, Kamrintsy en Sevrjuks niet konden weerstaan, keerden hun paarden om en reden naar de rivier. Uit de tent van de opperbevelhebber sprong een murza met zijn najons, die hem in een dichte muur omsingelden; hij reed met een deel van zijn troepen naar de tegenoverliggende steile oever. Tegelijk klonk het signaal van de trompet, en van de klif stortte de Koerskiaanse troepen zich op hen, onder leiding van de prins. In het nauw gedreven door twee zijden werden de Nogajen in de rivier gedreven, waar zij werden gehakt, gepriemd, gesneden en verdronken.

De ataman bevond zich met enkele Kozakken en Kamrintsy midden in het geweld en afgesneden van zijn eigen troepen. De esaul zag dit en riep:

– Broeders Kozakken, de ataman is in gevaar! – en met zo’n vijftig Kozakken hakten en verdreven zij alles op hun pad en haastten zich te hulp te komen. Daar vielen Kamrintsy, maar de overgebleven Kozakken vormden een kring om de ataman. De ataman, draaiend in het zadel als een tol, sloeg met zijn sabel de inslaande slagen af. En toen zag hij de vluchtende murza. Giechelend steigerde hij zijn paard en reed de murza tegemoet. De murza zag de ataman ook, en reed eveneens op hem af met een speer in de hand. De duelanten klasten op elkaar. De ataman dook onder de speer door, liet de murza langs zich heen raasden en sloeg hem met de knop van zijn sabel op het hoofd, vervolgens stak hij met de sabre in zijn nek. De murza zwaaide met zijn armen, viel van zijn paard onder de hoeven van razende paarden.

De resten van het Nogajleger werden nog tien verste langs de rivier achtervolgd, tot het geheel donker werd. De verwoesting van de horde was totaal. Alle gevangenen werden bevrijd.
Bij afscheid van de prins zei de ataman:
– Die rivier was onbenoemd op de Muravroute, maar vanaf heden zal zij door de Doncezen Kshen’ genoemd worden, want hier hebben wij de hordenwagen geplunderd, en zoals bekend wordt ‘wagen’ in Tataars – “kshe” genoemd, en deze plek zal ook Kshen’ heten. – Zo zij het! – zei de prins van Koersk. Sindsdien is het zo gebleven. Eeuwen zijn verstreken, maar het riviertje dat door de Don‑ataman genoemd werd, heet nog steeds Kshen’, en de plaats van die slag heet ook Kshen’je.

Sedert die slag zijn meer dan honderddertig jaren verstreken. Toen tsaar Peter I onder Poltava stond, stuurde koning Karel XII van Zweden zijn mensen naar de Nogajorde om haar ertoe te bewegen hem te steunen bij Poltava, met de belofte vele gunsten. De horde werd verleid. In juni 1709 trok de horde de eeuwenoude weg. Zij bereikten de plek van Kshen’ en staken daar de rivier over om Rus’ binnen te gaan. Op twintig verste voorbij Kshen’ ontmoetten hen Doncezen, strotten en Koerskianen en sloegen hen volledig. Op die plek staat nu een ijzeren kruis, geplaatst door een Kozak en de Russische beeldhouwer Vyacheslav Klykov. Dit was de laatste grote rooftocht van de Nogajorde tegen Rus’.

[1] Zoon van tsaar Ivan IV (de Verschrikkelijke)
[2] Hoofdstad van de Kamrintsy
[3] Ruiterstrijder (oud‑Russisch)

[4] Het meest krijgszuchtige van de Slavische stammen uit Servië, later het laatst van alle Slavische stammen binnen Rus’ gekomen. Met het zwaard de Slaven verschuivend, vestigden zij zich op de grens van de huidige oblasten Koersk, Brjansk en Orjol. De Kamrintsy steunden Lzjodmitri I, waarvoor zij door het Russische leger op bevel van Boris Godoenov werden uitgemoord.
[5] Severskiërs, ook wel Novgorod‑Severskiërs, ook Sevrjuks genoemd – een van de takken van het Don‑kazakkenwezen
[6] De bekendste route waarlangs de Krimtataren en Nogajen hun rooftochten op Rus’ uitvoerden
[7] Een lava werd in tandopstellingen gebouwd. Elke tand bestond uit drietal (drie‑tand) of vijftal (vijf‑tand). De tand werd geleid door de meest ervaren Kozak, meestal vertrouwd met de Kozakken‑spas, die het tempo van het hakwerk bepaalde. Hij werd beschermd door Kozakken binnen de tand.
[8] Het huidige dorp Kshen’