In de dagen na de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021, zagen we een onverwachte wending in het gedrag van veel Republikeinen. Minister van Onderwijs Betsy DeVos en minister van Vervoer Elaine Chao, beiden Republikeinen, dienden hun ontslag in, zogenaamd uit walging over de gebeurtenissen. Drie gouverneurs van de noordoostelijke staten drongen er bij Trump op aan af te treden. Binnen het Huis van Afgevaardigden sprak Kevin McCarthy, een prominente Republikein, zijn afschuw uit over de acties van Trump, die hij beschreef als "afschuwelijk en volkomen verkeerd." Hij gaf aan dat hij overwoog Trump onder druk te zetten om af te treden. Het leek een moment te zijn waarop de Republikeinse Partij zich zou kunnen distantiëren van de president.

Toch was deze scheiding van Trump slechts van korte duur. Liz Cheney, de derde hoogste Republikein in het Huis van Afgevaardigden, steunde een impeachment-voorstel, waarbij ze verklaarde dat Trump de menigte had opgeroepen, deze had samengebracht en het geweld had aangewakkerd. Cheney verweet Trump de grootste verraad in de Amerikaanse geschiedenis, aangezien hij de aanval niet had kunnen of willen stoppen. De stemming over impeachment bracht echter slechts negen Republikeinen in haar kamp. McCarthy, die had verklaard dat Trump verantwoordelijk was voor de aanval, stemde tegen impeachment. En kort daarna reisde hij naar Mar-a-Lago, Trumps verblijf in Florida, om daar op de foto te gaan met de voormalige president, beiden glimlachend.

De stemming over Trumps tweede impeachment was een keerpunt. Ondanks dat een meerderheid van de senatoren Trump verweet verantwoordelijk te zijn voor het aansteken van de chaos op 6 januari, stemde een significant aantal Republikeinen tegen zijn veroordeling, voornamelijk op technische gronden. Mitch McConnell, een andere topfiguur binnen de Republikeinse Partij, sprak zich scherp uit tegen Trump en beschuldigde hem ervan "wild valse verklaringen" te hebben verspreid, die hadden bijgedragen aan de terreur die het Capitool had getroffen. Toch was het McConnell die, een paar weken later, verklaarde Trump volledig te zullen steunen als hij in 2024 opnieuw de partij als presidentskandidaat zou leiden.

Deze schijnbare verwarring in de houding van de partij is te verklaren door het simpele feit dat de meeste Republikeinse kiezers achter Trump bleven staan. Ondanks zijn opruiing van extremistische geweld en zijn poging de democratie te ondermijnen, bleef Trump de onbetwiste leider van de partij. Hij had de Republikeinse Partij zozeer naar zijn hand gezet, dat afwijzing van hem zou betekenen dat de partij haar grootste financiële steunbron en electorale steun zou verliezen. Trump had honderden miljoenen dollars ingezameld met zijn valse claims over de verkiezingsfraude. In de aanloop naar de tussentijdse verkiezingen in 2022 durfden de Republikeinen niet hun electoraat te vervreemden door Trump te verlaten. Zelfs als zijn rol in de poging om de democratie te ondermijnen evident was, kon de partij zich geen breuk veroorloven.

Trump had zijn volgelingen jarenlang een constante stroom van leugens en misinformatie voorgeschoteld, een tactiek die te vergelijken is met de Russische "firehose of falsehoods." Het was een onophoudelijke stroom van valse beweringen die het publiek verwarrend, vermakelijk en overweldigend maakten. Gedurende zijn presidentschap had Trump meer dan 30.000 onwaarheden verspreid, volgens de Washington Post. Van de bewering dat de economie sterker was dan ooit, tot het ontkennen van de Russische inmenging en het verheerlijken van zijn telefoongesprek met Zelenskyy, elke uitspraak was bedoeld om zijn eigen macht te versterken en zijn volgelingen te manipuleren. De grootste leugen volgde echter na de verkiezingen van 2020, toen Trump volhield dat hij de verkiezingen had gewonnen, ondanks het verlies van zeven miljoen stemmen en een duidelijke nederlaag in het Electoral College.

De beweringen van Trump over gestolen stemmen werden versterkt door een groep advocaten en activisten, onder leiding van Rudy Giuliani en Sidney Powell, die de meest absurde samenzweringstheorieën naar voren brachten. Van gemanipuleerde stemmachines tot geheime stemmen uit Cuba en China, alles werd geopperd om de verkiezingsoverwinning van Biden te ondermijnen. Ondanks het gebrek aan enig bewijs, stonden topfiguren binnen de Republikeinse Partij klaar om Trump te steunen. McCarthy verklaarde dat Trump de verkiezing had gewonnen, en tal van Republikeinen steunden een valse rechtszaak bij het Hooggerechtshof om de verkiezingsuitslag ongedaan te maken.

De steun voor Trump onder de Republikeinen bleef echter niet enkel beperkt tot zijn politieke handlangers. De basis van de partij, zijn kiezers, bleef trouw aan hem, zelfs toen zijn leugens werden doorgeprikt en zijn pogingen om de democratie te ondermijnen faalden. De verdraaiing van de feiten door Trump en zijn aanhangers in de rechtszaal resulteerde in een reeks verloren rechtszaken, maar het had weinig effect op de standvastigheid van zijn steun binnen de partij. Zelfs de grootste juridische nederlagen zouden de Republikeinse Partij er niet van weerhouden om achter hem te blijven staan.

De manier waarop de Republikeinen zich opstelden na de bestorming van het Capitool onthult de diepere dynamiek binnen de partij: de macht van Trump was niet slechts een product van zijn politieke strategieën, maar van de emotionele en ideologische banden die hij had gesmeed met zijn kiezers. Voor de meeste Republikeinen was het een rekenkundige afweging: de steun voor Trump was te groot en te essentieel voor hun eigen politieke toekomst om zich van hem af te wenden.

Hoewel de gebeurtenissen van januari 6 onmiskenbaar een aanval op de democratie waren, bleven de Republikeinen, die hadden gehoopt zich van Trump te distantiëren, uiteindelijk vastzitten in de grip van zijn populariteit en financiële invloed. Dit was niet alleen een kwestie van politieke strategie, maar ook van overleving in de wereld van de Amerikaanse politiek, waarin de ideologische en praktische realiteiten vaak botsen.

Hoe kan een democratie standhouden wanneer leugens de waarheid verdringen?

Het was een moment van zeldzame scherpte toen president Joe Biden in Statuary Hall het woord nam, precies een jaar na de bestorming van het Capitool. Zonder de voormalige president bij naam te noemen, beschuldigde hij hem van het verspreiden van een web van leugens over de verkiezingen van 2020. Volgens Biden plaatste deze man zijn eigenbelang boven het landsbelang, macht boven principe, en bedreigde hij daarmee de fundamenten van de Amerikaanse democratie. Zijn woorden – een “dolk op de keel van Amerika” – klonken als een waarschuwing, maar ook als een vaststelling van een gevaar dat nog lang niet geweken was.

Op datzelfde moment bereidde de voormalige president zich voor op zijn terugkeer in het publieke strijdtoneel. Hij weigerde de nederlaag te erkennen, noemde de aantijgingen tegen hem “de Grote Leugen” en schilderde de arrestatie van relschoppers van 6 januari af als een vervolging van “politieke gevangenen”. Voor een uitzinnige menigte in Arizona herhaalde hij dat hij de verkiezingen gewonnen had, verkondigde dat het land werd “vernietigd”, en zinspeelde op een historische comeback. De luidsprekers die na zijn speech het soulklassieker Hold On, I’m Comin’ lieten weerklinken, onderstreepten de boodschap: hij kwam terug.

Ondanks zijn verkiezingsnederlaag bleef hij een ijzeren greep houden op de Republikeinse Partij. Peilingen toonden dat dertig procent van de Amerikanen hem trouw bleef en dat een nieuwe greep naar de macht niet uitgesloten was. Waar eerdere Republikeinse leiders de krachten van extreemrechts soms omzichtig benutten, deed hij dit openlijk, berekend en met een intensiteit die zijn voorgangers nooit hadden gedurfd. Hij voedde woede, angst en ressentiment en gebruikte deze als brandstof om een partij te heroveren die ooit was opgericht om slavernij te bestrijden, maar die nu zelf een bedreiging voor de republiek was geworden.

Wat hier zichtbaar werd, gaat verder dan één persoon of één partij. Het is een confrontatie tussen democratische waarden en een politiek die leeft van wantrouwen, desinformatie en tribale loyaliteit. De “Grote Leugen” is niet slechts een retorisch instrument; het is een strategie die erop gericht is de grens tussen werkelijkheid en fictie te laten vervagen, waardoor kiezers hun vertrouwen verliezen in verkiezingen, instituties en uiteindelijk in elkaar. Een democratie kan verkiezingsnederlagen verdragen, maar kan ze ook overleven wanneer een aanzienlijk deel van het electoraat de uitslag systematisch verwerpt?

Wie dit gevaar wil begrijpen, moet niet alleen kijken naar de figuur van één leider, maar naar de voedingsbodem die hem mogelijk maakt. Sociale media versterken polarisatie, traditionele instituties blijken traag en kwetsbaar, en economische onzekerheid voedt het verlangen naar eenvoudige vijandbeelden. De kracht van zulke bewegingen schuilt in het vermogen om frustraties om te zetten in een collectief gevoel van onrecht, dat zich vervolgens richt tegen elke vorm van pluralisme of compromis.

Het besef dat democratie geen statisch gegeven is maar een voortdurend proces van verdediging en heruitvinding, is onontbeerlijk. Het vergt niet alleen wetten en verkiezingen, maar ook een cultuur van waarheid, een gedeeld minimum aan feiten, en een bereidheid tot morele verantwoordelijkheid. Waar deze elementen verdwijnen, kan zelfs een oude republiek, gebouwd op de belofte van vrijheid en gelijkheid, ten prooi vallen aan haar eigen demonen.

Hoe angst en demagogie een natie kunnen sturen

De publieke ontmaskering van senator McCarthy tijdens de Army-McCarthy-hoorzittingen markeerde een keerpunt in de Amerikaanse politieke geschiedenis. Zijn nietsontziende beschuldigingen, zijn theatrale aanvallen op het leger en zijn driftige verdedigingen werden steeds moeilijker te verdragen. Terwijl McCarthy met dreigende woorden het land probeerde te overtuigen van een overal aanwezige vijand, koos president Eisenhower voor een andere strategie. Zonder de naam van de senator te noemen, waarschuwde hij in een toespraak aan de Columbia University voor het gevaar van een samenleving die haar buren als vijanden ziet en ideeën wil onderdrukken. Met een ogenschijnlijk eenvoudige verwijzing naar de gevaren van conformisme en machtswellust plaatste hij de demagoog buiten de kring van fatsoen.

Het beslissende moment kwam toen McCarthy tijdens de hoorzittingen een jonge advocaat beschuldigde van banden met een zogenaamde subversieve organisatie. Joseph Welch, de raadsman van het leger, reageerde met een kalme maar vernietigende vraag: “Have you no sense of decency, sir, at long last?” Deze zin, gedragen door morele verontwaardiging, brak de greep van McCarthy. Het applaus in de zaal luidde niet alleen het einde van zijn politieke macht in, maar toonde ook dat publieke schaamte een krachtig wapen kan zijn tegen politieke terreur.

Toch stierf McCarthyisme niet met de man zelf. Hoewel McCarthy in 1957 een eenzame en vroegtijdige dood vond, bleven de methoden en het denken die hij had verspreid levendig aanwezig in de Amerikaanse politiek. Vicepresident Richard Nixon speelde in de verkiezingscampagne van 1954 verder in op angst, met verhalen over duizenden “subversieven” en zelfs een zogenaamd plan om Amerika te socialiseren. Zijn uitspraken bleken grotendeels metaforisch of ronduit verzonnen, maar het politieke effect van zulke beweringen bleef groot. Angst was een instrument dat, eenmaal geslepen, niet meer uit de handen van politici verdween.

Het wezenlijke doel van deze heksenjacht lag niet in het opsporen van spionnen of het ontmaskeren van echte communisten. Zoals historicus Richard Hofstadter later scherp analyseerde, ging het om het ontladen van maatschappelijke frustraties, het straffen van denkbeeldige vijanden en het consolideren van macht door verdeeldheid te zaaien. Communisme was niet het doel, maar het middel – een wapen om liberalen, internationalisten en intellectuelen te treffen. De Koude Oorlog leverde een constante bron van angst die steeds opnieuw kon worden gemobiliseerd, los van feitelijke dreiging.

Enkele jaren na McCarthy’s val begonnen nieuwe figuren deze strategie te herhalen. In besloten bijeenkomsten en nieuwe organisaties, zoals die rond de oprichter van de John Birch Society, Robert Welch, werden complotten gesmeed over vermeende communistische infiltratie in scholen, kerken en overheidsinstellingen. Hun denkbeelden, hoe absurd ook, vonden gehoor bij wie zich bedreigd voelde door maatschappelijke verandering. Angst voor economische ondergang, rassenconflict en buitenlandse inmenging voedde een politiek klimaat waarin feiten ondergeschikt raakten aan emotie en wantrouwen.

Belangrijk voor de lezer is te begrijpen dat deze geschiedenis niet slechts een Amerikaans fenomeen beschrijft, maar een mechanisme blootlegt dat telkens opnieuw kan opduiken. Het speelt zich af waar onzekerheid en angst de bodem vormen voor simplistische vijandbeelden. Demagogen gedijen niet door harde bewijzen, maar door het voeden van wantrouwen en het bespelen van diepe culturele spanningen. De woorden van Welch – een oproep tot fatsoen – blijven een zeldzame herinnering dat morele helderheid soms krachtiger is dan welk politiek wapen ook.

Hoe gebruikte Ronald Reagan de retoriek van ‘states’ rights’ en de religieuze conservatieven om politieke macht te verwerven?

In 1964, kort voor de opening van de zomerbeurs in Mississippi, werden de lichamen gevonden van drie burgerrechtenactivisten, James Chaney, Andrew Goodman en Michael Schwerner. Deze mannen, die zich inzetten voor het registreren van zwarte kiezers tijdens Freedom Summer, waren vermoord door leden van de Ku Klux Klan, met medeplichtigheid van lokale politie. De staat Mississippi weigerde de daders te vervolgen en de federale rechtszaak leverde slechts zeven veroordelingen op met milde straffen. Deze moorden markeerden een dieptepunt van racistische terreur in de burgerrechtenbeweging. Zestien jaar later was de pijn nog steeds voelbaar, toen Ronald Reagan als eerste presidentskandidaat ooit sprak op deze plek.

Reagan’s keuze om in Mississippi te spreken was strategisch. Het ging hem niet om eerherstel of verzoening, maar om het winnen van kiezers die sympathiseerden met racistische en reactionaire ideeën. Een lokale Republikeinse functionaris had de campagne erop gewezen dat de county fair een uitstekende plek was om “George Wallace-gezinde” stemmen aan te trekken. Reagan hanteerde daarbij de term ‘states’ rights’ – een codewoord waarmee blanke supremacisten al decennialang hun verzet tegen desegregatie en federale burgerrechtenwetten camoufleerden. Zijn uitspraak over het teruggeven van macht aan staten en lokale gemeenschappen raakte precies die snaar.

Deze strategie, bekend als de ‘Southern Strategy’, was niet nieuw. Zij was al ingezet door Goldwater en Nixon om de zuidelijke staten te winnen door raciale wrok en conservatieve angsten te bespelen. Reagan’s team begreep dat het niet alleen om raciale kwesties ging, maar ook om het aanspreken van de groeiende macht van de religieuze rechtse beweging. Slechts drie weken na zijn speech in Mississippi bevestigde Reagan zijn positie bij de Moral Majority, een invloedrijke conservatieve christelijke beweging. Tijdens een bijeenkomst in Dallas, waar duizenden fundamentalistische christenen aanwezig waren, liet Reagan zich niet afschrikken door de radicale uitspraken van voorgangers, maar knikte instemmend en prees de beweging.

In zijn toespraak uitte Reagan twijfels over evolutie en benadrukte hij de Bijbel als oplossing voor de wereldproblemen. Ondanks zijn eigen onconventionele privéleven wist hij met een doordachte retoriek de religieuze conservatieven te bekoren, zelfs zonder formele steun te kunnen vragen. De dag erna circuleerden berichten dat er een overeenkomst was gesloten: de religieuze leiders zouden Reagan steunen in ruil voor benoemingen in zijn regering.

Terwijl Reagan deze conservatieve en reactionaire krachten omarmde, probeerde president Carter zich te distantiëren van racisme en haat in de campagne. Hij waarschuwde voor het herleven van codewoorden als ‘states’ rights’, maar zijn woorden kwamen niet goed over. De pers benadrukte Carters felle toon als onaangenaam, terwijl Reagan’s verbinding met extreemrechts minder aandacht kreeg. De Moral Majority bleef actief campagne voeren voor Reagan en andere conservatieve kandidaten, met stevige aanvallen op Carter als verrader van het Zuiden en niet-christelijk.

Deze episode laat zien hoe politieke macht kan worden opgebouwd door het bespelen van diepgewortelde sociale en culturele angsten, waarbij raciale codetaal en religieuze orthodoxie worden ingezet om conservatieve kiezers te mobiliseren. Het onderstreept de complexiteit van Amerikaanse politiek in die periode, waarin openlijke racistische ideologieën werden vermomd en verbonden met bredere culturele conflicten. Voor de lezer is het essentieel te begrijpen dat deze strategieën niet alleen historische voetnoten zijn, maar ook patronen blootleggen van hoe politieke communicatie en coalitievorming kunnen werken in een gespleten samenleving. Het erkennen van de langetermijngevolgen van zulke retoriek helpt bij het doorgronden van hedendaagse politieke dynamieken waarin vergelijkbare tactieken nog altijd gebruikt worden.