John Kelly probeerde in het begin van de Trump-administratie meer discipline en structuur te brengen binnen het Witte Huis. Hij verkleinde stafvergaderingen, controleerde de informatie die de president ontving en zorgde ervoor dat slecht onderbouwde mediaberichten werden ondersteund met geverifieerde feiten. Samen met stafsecretaris Robert Porter voerde hij wat bekend kwam te staan als de “Kelly-Porter hervormingen” door, waarbij het beleid en de personeelsprocessen werden geformaliseerd volgens een model dat sindsdien door veel andere presidentiële teams werd overgenomen. Dit systeem voorziet in een stafsecretaris die, onder leiding van de chef-staf, ervoor zorgt dat alle relevante stemmen en opties worden gehoord via beslismemo’s die onder de betrokkenen worden verspreid.

Kelly startte ook een grondige zuivering van het personeel, waarbij opvallende figuren zoals Steve Bannon en Omarosa Manigault Newman werden verwijderd. Toch was het lastig gekwalificeerde en ervaren vervangers te vinden, omdat velen uit eerdere Republikeinse administraties vreesden dat een functie in Trumps Witte Huis hun carrière zou schaden. Hoewel deze pogingen tot meer coördinatie en het beperken van toegang tot de president aanvankelijk succes hadden, frustreerde de strak georganiseerde aanpak Trump, die gewend was vrij te spreken en te handelen naar eigen inzicht. Tegenstand binnen de hogere staflagen, waaronder Ivanka Trump en Jared Kushner, versterkte deze frustratie. Na beschuldigingen over Porters huiselijk geweld, waarvan Kelly op de hoogte zou zijn geweest, nam Trump uiteindelijk afstand van Kelly.

Na Kelly volgde John “Mick” Mulvaney als waarnemend chef-staf. In tegenstelling tot zijn voorgangers beperkte Mulvaney de controle op de toegang tot de president en de dagelijkse planning minder streng. Zijn focus lag vooral op beleidszaken en het creëren van een nieuw machtscentrum rond de Domestic Policy Council. Hij bracht ideologisch gelijkgestemde adviseurs binnen en vroeg kabinetsleden om wekelijkse voortgangsrapportages over het terugdringen van regelgeving. Mulvaney was ook actief betrokken bij het benoemen en ontslaan van politieke benoemingen in onder andere de departementen van Volksgezondheid en Arbeid, en nam het laatste woord over langzame veranderingen in arbeidsregelgeving. Zijn rol als voormalig lid van het Huis van Afgevaardigden en directeur van het Office of Management and Budget gaf hem zichtbaarheid in de media en in de onderhandelingen over begroting en schuldenplafond. Toch leidde zijn aanpak tot controverse, onder andere over de reactie van de regering op de COVID-19-pandemie en de Oekraïne-telefoontjes die tot een impeachmentprocedure leidden.

In maart 2020 werd Mark Meadows de vierde chef-staf. Net als Mulvaney wilde hij de president niet veranderen of zijn impulsen bijsturen, maar was eerder een uitvoerder die probeerde te begrijpen wat Trump wilde en hem hielp zijn doelen te bereiken. Noch Mulvaney, noch Meadows slaagde erin interne rivaliteiten te verminderen of de president te laten meewerken aan vaste routines. Het verloop onder chefs-staf, nationale veiligheidsadviseurs en perswoordvoerders was uitzonderlijk hoog. Tegen de tijd van de verkiezingen in november 2020 had bijna de helft van de topmedewerkers meerdere keren van positie gewisseld, wat het hoogste verloopcijfer was sinds de Reagan-administratie.

De Trump-administratie zette ook sterk in op administratieve strategieën binnen het uitvoerend apparaat. Deze aanpak, typisch voor Republikeinse presidenten sinds Nixon en vooral onder Reagan, werd door Trump voortgezet om beleidsdoelen te realiseren zonder afhankelijk te zijn van het vaak traag werkende Congres. Zijn ‘aanval op de diepe staat’ was bedoeld om bestaande sociale reguleringen en nationale veiligheidsactiviteiten te herzien of zelfs te ontmantelen. De nadruk lag op deregulering en prioriteiten in immigratie, klimaatbeleid, onderwijs, gezondheidszorg en veiligheid.

De overgangsperiode onder Trump liet zien hoe politieke benoemingen worden ingezet als een ‘strandhoofd’ om bestaande ambtenaren tegen te gaan en de nieuwe machtsbasis in het uitvoerend apparaat te versterken. Ongeveer 1.000 politieke medewerkers, vaak zonder Senaatsgoedkeuring, werden tijdelijk aangesteld om snel beleidsvoorbereidende taken uit te voeren. Deze omvangrijke aanstelling zorgde voor verwarring en conflicten binnen departementen, waar de normale processen voor benoeming en samenwerking werden doorbroken.

Het is essentieel te begrijpen dat de pogingen om een strakke structuur en discipline op te leggen binnen een presidentiële staf vaak botsen met de persoonlijke stijl en voorkeuren van de president zelf. In het geval van Trump leidde dit tot voortdurende interne strijd en hoge personeelsverloop, wat de beleidsuitvoering en de consistentie van het bestuur onder druk zette. Bovendien weerspiegelt de inzet van administratieve strategieën binnen het uitvoerend apparaat een bredere trend waarbij presidentschap steeds meer draait om het direct beïnvloeden van het beleid via de bureaucratie, vooral wanneer het Congres als te traag of tegenwerkend wordt ervaren.

Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat dergelijke strategieën niet zonder risico zijn. De grootschalige wisselingen van personeel en het aanstellen van politieke benoemingen zonder traditionele bevestiging kunnen leiden tot institutionele zwakte, verminderde continuïteit en verlaagde professionele expertise binnen de overheid. Dit kan de effectiviteit van beleid ondermijnen en de stabiliteit van het bestuur op lange termijn bedreigen.

Hoe heeft de Trump-administratie het federale rechtssysteem fundamenteel veranderd?

Donald Trump’s presidentschap (2017–2021) was ongekend in zijn invloed op de samenstelling en ideologische koers van de federale rechtbanken in de Verenigde Staten, ondanks dat hij slechts één termijn diende. Deze impact overstijgt die van veel andere eenmalige presidenten, zoals William Howard Taft en Jimmy Carter, die elk op hun eigen wijze het juridische landschap probeerden te vormen. Wat Trump onderscheidt, is de radicale herziening van het selectieproces van rechters en de vastberaden prioriteit die hij gaf aan het plaatsen van conservatieve juristen in de rechterlijke macht.

Bij aanvang van Trumps termijn waren er uitzonderlijk veel vacatures in het federale rechtssysteem: 108 posities stonden open, waaronder een zetel in het Hooggerechtshof. Dit bood Trump en de Republikeinse partij een zeldzame kans om de rechterlijke macht diepgaand te herstructureren. Deze situatie was het gevolg van strategische blokkades van de Senaat onder leiding van Mitch McConnell, die vanaf 2014 herhaaldelijk benoemingen van Barack Obama tegenhielden. De senaatsmeerderheid koos ervoor om zoveel mogelijk benoemingen te laten openstaan voor een potentiële Republikeinse president, een politiek manoeuvre die culmineerde in het weigeren om een opvolger te benoemen voor het vacante Hooggerechtshofzetel na het overlijden van Antonin Scalia in 2016. Deze zetel werd uiteindelijk door Trump ingevuld, wat een grote verschuiving in de ideologische balans van het Hof betekende.

Deze tactiek van obstructie was niet nieuw, maar McConnell en zijn partij breidden het uit tot een bijna systematisch instrument om rechterlijke benoemingen te controleren en te beïnvloeden. Toen later in 2020 rechter Ruth Bader Ginsburg overleed, werd deze norm abrupt losgelaten, en zette de Senaat onder McConnell de snelle bevestiging van Trumps kandidaat voort, ondanks de nauwe timing vlak voor de presidentsverkiezingen. Dit illustreert hoe politieke ‘normen’ flexibel en selectief worden toegepast, afhankelijk van machtsbelangen.

Trumps agressieve benadering van rechterlijke benoemingen weerspiegelde een breder streven naar conservatieve hervormingen binnen de federale overheid. Door een groot aantal rechters met een uitgesproken conservatieve ideologie aan te stellen, veranderde hij de koers van het Amerikaanse rechtssysteem voor de komende decennia. Dit had niet alleen gevolgen voor rechtszaken en uitspraken, maar ook voor de machtsbalans tussen de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten. Bovendien toont het proces aan hoe de politieke strijd rond rechterlijke benoemingen het functioneren van het rechtssysteem en de checks and balances kan beïnvloeden.

Daarnaast moet worden begrepen dat deze ontwikkelingen niet geïsoleerd zijn. Ze vinden plaats binnen een context van veranderende politieke strategieën, institutionele spanningen en een groeiende polarisatie die de werking van de Amerikaanse democratie onder druk zet. De manier waarop presidentschap en Senaat samenwerken (of juist niet samenwerken) bij rechterlijke benoemingen, weerspiegelt bredere conflicten over de richting van het land en de legitimiteit van democratische instituties.

Het is daarom cruciaal voor de lezer te beseffen dat rechterlijke benoemingen niet slechts een administratieve taak zijn, maar een kernonderdeel van politieke machtsuitoefening. De impact van de Trump-administratie op de federale rechtbanken laat zien hoe de politieke machinerie zich wendt tot het rechtssysteem als instrument van ideologische verandering, met langdurige gevolgen voor rechtspraak en democratisch bestuur. Het rechtssysteem wordt hierdoor niet alleen een arena van juridische argumenten, maar ook van politieke strijd, waarin normen en tradities onder druk staan en soms doelbewust worden doorbroken.

Hoe beïnvloedde Trump het buitenlands beleid ten aanzien van Iran, het Midden-Oosten en Rusland?

Na aanvankelijke tolerantie voor het diplomatieke akkoord van Obama met Iran, trok Trump zich in mei 2018 terug uit het pact. Hoewel Iran zich volgens de letter aan de overeenkomst hield, stelde Trump dat het akkoord onvoldoende deed om de steun van Iran aan regionaal terrorisme en de ontwikkeling van nucleaire wapens te beperken. Hij kondigde uitgebreide economische sancties aan tegen het regime. Waar zijn voorganger Rex Tillerson terughoudender was, steunde Trump’s minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo deze koers. Europese ondertekenaars bleven achter het akkoord staan, maar Iran reageerde met felle veroordelingen van de Verenigde Staten. Door sancties raakten de Iraanse economie en handel ernstig verstoord, omdat internationale partners geen risico wilden lopen op uitsluiting van de Amerikaanse markt. Na een jaar verstrenging van de sancties hervatte Iran delen van zijn nucleaire programma en ondernam het acties zoals het tijdelijk kapen van Britse olietankers in de strategisch belangrijke Straat van Hormuz. In september 2019 bleek Iran verantwoordelijk te zijn voor een verwoestende drone-aanval op een Saoedische olieraffinaderij.

Trumps aanvankelijke neiging om beleid aan zijn generaals over te laten kwam tot uiting in zijn Afghanistanbeleid. In juni 2017 kondigde minister van Defensie Mattis extra troepen aan, ondanks Trumps twijfels, die zich steeds vaker uitten in publieke opmerkingen over de langdurige Amerikaanse aanwezigheid en mogelijke terugtrekking. Toch bleven zijn opvolgers, waaronder Pompeo en nationaal veiligheidsadviseur Bolton, vasthouden aan militaire betrokkenheid. Uiteindelijk verminderde Trump in november 2020 het aantal troepen van 10.000 naar 2.500, gedreven door teleurstelling over de uitkomst.

Trump toonde ook sterke steun aan Israël en premier Netanyahu, onder meer door Jeruzalem officieel als hoofdstad van Israël te erkennen in december 2017, een besluit dat weinig bijdroeg aan vrede met de Palestijnen. Tegelijkertijd zocht hij toenadering tot soennitische Arabische staten die rivalen van Iran waren. Zijn bezoek aan Saoedi-Arabië in mei 2017 markeerde een warm onthaal door koninklijke leiders, die het akkoord van Obama met Iran veroordelden. Een doorbraak kwam met de Abraham-akkoorden, bemiddeld door Trumps schoonzoon Jared Kushner. In augustus 2020 normaliseerden de Verenigde Arabische Emiraten en later Bahrein hun betrekkingen met Israël, wat een historische breuk betekende sinds de verdragen met Egypte en Jordanië. Deze akkoorden stonden haaks op eerdere aannames dat vrede in het Midden-Oosten zou afhangen van een oplossing van het Palestijnse vraagstuk. Kushner had eerder ook de relaties tussen Saoedi-Arabië en Qatar verbeterd, waarmee een anti-Iraanse coalitie werd versterkt.

De controverses rond Trump en Rusland domineerden de media gedurende de eerste jaren van zijn presidentschap. Het draaide om de mate van Russische inmenging in de verkiezingen van 2016 en de connecties tussen Russische actoren en Trumps campagne. De onthulling van gestolen e-mails van de Clinton-campagne, publiek gemaakt via WikiLeaks, en pogingen van Russische hackers om lokale verkiezingsfunctionarissen te targeten, vormden het decor. Hoogtepunten waren de terugtreding van campagnevoorzitter Paul Manafort na onthullingen over Russische betalingen, en het aftreden van Nationaal Veiligheidsadviseur Mike Flynn vanwege onduidelijkheden over contacten met de Russische ambassadeur. FBI-directeur James Comey bevestigde een onderzoek naar Russische inmenging en mogelijke connecties met Trump-medewerkers. Comey’s onverwachte ontslag door Trump in mei 2017, en het gerucht dat Trump hem vroeg het onderzoek naar Flynn te beëindigen, deden verdenkingen van obstructie van justitie rijzen. Toch bezat de president het recht om de FBI-directeur te ontslaan. Kort daarop werd Robert Mueller benoemd als speciaal aanklager met uitgebreide onderzoeksbevoegdheden, hoewel hij geen aanklachten tegen een zittende president kon indienen.

Het is essentieel te begrijpen dat Trumps buitenlandse politiek vooral werd gedreven door een combinatie van pragmatische realpolitik en ideologische voorkeuren die sterk afweken van voorgaande administraties. Zijn harde lijn tegenover Iran weerspiegelde een breuk met het multilaterale diplomatieke engagement van Obama, terwijl zijn steun aan Israël en soennitische staten een heroriëntatie van Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten markeerde. De Abraham-akkoorden illustreren hoe nieuwe coalities kunnen ontstaan, ook los van het lang betwiste Palestijnse vraagstuk. Tegelijkertijd laten de schandalen rond Rusland zien hoe binnenlandse politiek en internationale betrekkingen met elkaar verweven kunnen raken en het bestuur compliceren. De gevolgen van Trumps beleid en controverses zijn breed: ze beïnvloeden regionale machtsverhoudingen, internationale allianties en het vertrouwen in democratische instituties.

Het is van belang te beseffen dat deze ontwikkelingen niet los staan van onderliggende geopolitieke rivaliteiten en de dynamiek van internationale machtsprojecties. De Amerikaanse terugtrekking uit multilaterale akkoorden en het toepassen van sancties zijn strategieën die potentieel de regionale stabiliteit kunnen ondermijnen of juist dwingen tot nieuwe diplomatieke benaderingen. Daarnaast is het cruciaal te zien hoe persoonlijke relaties en politieke calculaties binnen de Amerikaanse administratie directe gevolgen hebben voor het buitenlandse beleid en de mondiale perceptie van Amerika als wereldmacht.

Hoe ondermijnt autoritair populisme de fundamenten van de Amerikaanse democratie?

De opkomst van autoritair populisme in de Verenigde Staten is geen op zichzelf staand verschijnsel, maar een symptoom van een diepgaande institutionele en culturele erosie. In het hart van dit proces staat een systematische ondermijning van vertrouwen in democratische instellingen – Congres, gerechtshoven, federale agentschappen – ten gunste van een gecentraliseerde uitvoerende macht die zich beroept op directe steun van het ‘volk’.

Dit populisme kent geen stabiele ideologische kern, maar opereert op basis van antagonismen: tegen elites, tegen immigratie, tegen media, tegen ‘de diepe staat’. Het appelleert aan ressentiment en wantrouwen. De figuren die dit belichamen – Trump, Bannon, Barr – legitimeren hun macht door permanente aanval op het establishment. Wetgevende obstructie wordt geen teken van falend bestuur, maar van heroïsche oppositie tegen een vijandige bureaucratie. In deze context wordt federalisme niet langer gezien als verdeling van macht, maar als belemmering van de ‘ware wil’ van het volk.

De pandemie van COVID-19 bood autoritaire populisten de mogelijkheid om wantrouwen in wetenschap, media en medische instellingen te mobiliseren. De CDC en FDA, ooit bastions van technocratische betrouwbaarheid, werden doelwit van politieke delegitimatie. Vaccinaties, lockdowns en gezondheidsmaatregelen werden niet meer ervaren als openbare beleidskeuzes, maar als instrumenten van onderdrukking door een vijandige elite. Deze retoriek vond haar weg in het bredere discours van verkiezingslegitimiteit: de verkiezingen van 2020 werden geframed als gestolen, ondanks het ontbreken van bewijs. Vertrouwen in het electorale proces brokkelde af.

Tegelijkertijd werd de rechterlijke macht niet genegeerd, maar actief omgevormd. Door ideologisch gedreven benoemingen – Barrett, Gorsuch, Kavanaugh – werd het Hooggerechtshof strategisch verankerd in een conservatief juridisch project. Deze juristen, vaak verbonden aan netwerken als die rond Leonard Leo, vertegenwoordigen niet louter conservatisme, maar een rechtsfilosofie die fundamenteel wantrouwig staat tegenover progressieve wetgeving. De nadruk op ‘judicial restraint’ camoufleert in veel gevallen een ambitie tot actieve afbraak van federale regulering.

De partijpolitieke dynamiek versterkt dit proces. De Republikeinse Partij, onder druk van haar eigen electorale basis en media-ecosysteem (Fox News, fringe platforms, hybrid media), is minder een traditionele partij dan een mobilisatie-instrument van reactionaire identiteitspolitiek. Pogingen tot wetgevende samenwerking zijn schaars, wetgevende productiviteit laag, en polarisatie structureel. De Democraten opereren binnen een narratiefkader waarin zij zich voortdurend moeten verantwoorden tegenover een publiek dat is opgegroeid met vijandige disinformatie.

Digitale media fungeren als echo-ruimtes waarin feitelijke weerleggingen weinig effect hebben. Explanatory journalism raakt ondergesneeuwd door virale, affectief geladen content. Platformen zoals Facebook en GETTR faciliteren de verspreiding van conspiracy narratives, ondermijnen epistemologisch vertrouwen en maken van politiek een spektakel waarin waarheid een ondergeschikte rol speelt.

Belangrijk is te begrijpen dat autoritair populisme niet slechts een stijl is, maar een politieke strategie met structurele implicaties. Het weigert de legitimiteit van de tegenstander te erkennen, accepteert alleen uitkomsten die in eigen voordeel zijn, en herdefinieert ‘democratie’ als de ongebreidelde expressie van meerderheidsoverheersing – niet als procedureel systeem met checks and balances. Het normaliseert uitzonderingsmaatregelen als gerechtvaardigde vormen van ‘herstel’ van een vermeend verloren soevereiniteit. Daarmee vormt het een directe bedreiging voor de liberale democratie.

Essentieel voor de lezer is het besef dat deze dynamiek niet spontaan verdwijnt. De institutionele schade blijft, ook wanneer individuen verdwijnen. De transformatie van rechtspraak, de polarisatie van media, de delegitimatie van verkiezingen – dat zijn structurele fenomenen. Om die reden volstaat electorale overwinning niet. Er is nood aan culturele, juridische en educatieve weerstand tegen de normalisering van autoritaire retoriek. Inzicht in de mechanismen van institutioneel verval is een eerste stap in de verdediging van democratisch burgerschap.