De ‘Elements of Law’ van Hobbes roept op tot een nieuwe benadering van het idee van civiele wetenschap, vrij van controverse. Dit epistemologische project lijkt aanvankelijk een solitaire bezigheid, beschermd tegen de momenten van interpersoonlijke meningsverschillen. Echter, het blijkt al snel dat de kennis die Hobbes beoogt, nog steeds het resultaat is van retorische ontmoetingen, waarbij men de instemming moet winnen van gesprekspartners die niet altijd bereid zijn om het redeneren te accepteren. De noodzaak om de “instemming te winnen”, zelfs binnen de geometrische methode die Hobbes voorstelt, wijst op de inherente complexiteit van het overbrengen van kennis.

Hobbes stelt dat de kennis die men probeert te communiceren, vaak niet vanzelfsprekend wordt aanvaard. Zelfs wanneer men juist redeneert, kan het gebeuren dat men geen instemming krijgt van de ander, simpelweg omdat deze zelfverzekerd is van zijn eigen kennis en niet voldoende aandacht besteedt aan de argumenten die voor hem liggen. Deze wederzijdse instemming is essentieel, en Hobbes benadrukt dat de verantwoordelijkheid niet bij de redenaar ligt wanneer overtuigen niet lukt, maar bij de luisteraar, die niet de moeite neemt om de argumenten volledig te overwegen.

Het idee van ‘onderwijzen’ en ‘overhalen’ lijkt in eerste instantie twee onverenigbare praktijken te zijn. Toch suggereert Hobbes in het dertiende hoofdstuk van de ‘Elements’ dat deze concepten uiteindelijk naar elkaar toe kunnen komen. Wat aanvankelijk als ‘ware’ kennis bij een klein aantal mensen kan beginnen, kan zich uiteindelijk verspreiden naar een bredere gemeenschap, waar het algemene, onbetwiste kennis wordt. Het onderwijzen, volgens Hobbes, beoogt eenvormigheid van overtuigingen zonder noodzakelijkerwijs al meteen unanimiteit te bewerkstelligen. De taak van de redenaar is om het brede akkoord te winnen, iets wat, zoals we zien, niet altijd het geval is.

Het principe van instemming is van cruciaal belang in de politiek van Hobbes. In zijn werk ‘De Cive’ wordt duidelijk dat de retoriek die men gebruikt om kennis over te dragen, nooit als onfeilbaar wordt beschouwd. Hobbes waarschuwt tegen de veronderstelling dat de meningen die al algemeen worden aangenomen, altijd juist zijn. In plaats daarvan wijst hij erop dat deze meningen vaak misleidend kunnen zijn, waardoor het noodzakelijk is de methoden van retoriek kritisch te blijven benaderen, vooral als het gaat om het overbrengen van kennis. Het is dus essentieel om te begrijpen dat zelfs in het gebied van de wetenschappelijke politiek de menselijke rede niet altijd de waarheid kan ontdekken zonder de juiste communicatieve methoden en wederzijdse instemming.

In ‘De Cive’ maakt Hobbes een onderscheid tussen de wetten die voortkomen uit menselijke overeenstemming, ofwel ‘homologemata’, en de goddelijke wetten, die volgens hem niet voortkomen uit menselijke consensus, maar uit een goddelijke bron. Dit onderscheid is cruciaal, omdat het suggereert dat de juridische wetenschap, zoals die door mensen wordt ontwikkeld, gebaseerd is op menselijke instemming en retorische processen. De goddelijke wetten daarentegen ontspringen aan een bron die buiten menselijke instemming ligt, en kunnen niet op dezelfde manier door retoriek of overleg worden begrepen. Dit reflecteert op Hobbes’ bredere visie op kennis, waarbij hij stelt dat wat als ‘kennis’ wordt beschouwd, sterk afhankelijk is van sociale overeenstemming, en dat bepaalde vormen van kennis buiten de grenzen van menselijke discussie liggen.

Er is een belangrijk verschil tussen de wetenschappelijke kennis die Hobbes zoekt, die gebaseerd is op redenering en instemming, en de zogenaamde ‘wetenschap’ van de goddelijke orde. Terwijl de menselijke wet kan worden begrepen en beargumenteerd via retorische middelen, blijft de kennis van het goddelijke buiten het bereik van menselijke retoriek. Deze scheiding is fundamenteel voor het begrijpen van Hobbes’ visie op kennis en macht: kennis is altijd politiek, sociaal en afhankelijk van instemming, terwijl de waarheid van het goddelijke, zo Hobbes, buiten de menselijke invloed ligt.

Het idee van ‘homologemata’ in de civiele wetenschappen heeft een directe link naar Aristoteles’ retorica. Hobbes maakt gebruik van dit concept om te illustreren dat de wet, in de context van de samenleving, altijd het product is van collectieve instemming. Dit benadrukt de retorische dimensie van kennisproductie in civiele zaken: de consensus van de samenleving creëert de ‘wet’ zoals wij die kennen. Dit begrip is echter niet volledig van toepassing op de goddelijke wet, die Hobbes als een mysterie ziet dat buiten de menselijke reden valt.

Voor Hobbes is de verbeelding van kennis als een sociaal construct, afhankelijk van wederzijdse instemming en retorische overtuiging, een belangrijke schakel in zijn visie op politiek en recht. Het is door middel van deze instemming dat de samenleving in staat is om wetten te creëren, die vervolgens het kader vormen voor politieke orde en sociale interactie. Het idee van de wet als iets dat voortkomt uit menselijke consensus benadrukt dat kennis, zelfs in zijn meest abstracte vormen, altijd geworteld is in de menselijke ervaring en in de politiek.

Het is daarom van belang om te begrijpen dat de kennis die Hobbes probeert te cultiveren, niet zozeer als een geïsoleerd, objectief gegeven wordt gepresenteerd, maar altijd in relatie staat tot de sociale en politieke context waarin deze kennis wordt gepresenteerd en geaccepteerd. Het is in de omgang met andere mensen, door middel van discussie en overtuiging, dat kennis wordt gevormd en gedeeld. Zoals Hobbes benadrukt, is het succes van kenniscommunicatie afhankelijk van de bereidheid van anderen om deze kennis te accepteren, een proces dat altijd kwetsbaar is voor misverstanden en terughoudendheid.

Hoe gerechtigheid en de wet zich door de lens van de komedie ontvouwen

In de wereld van het recht speelt de advocaat vaak de rol van een verborgen speler, die zich verschuilt achter de dichte tekst en de ingewikkelde juridische terminologie. Deze verschuiling is een theater op zich, waarin de advocaat zijn rol en macht niet enkel uitdrukt door woorden, maar ook door het beeld dat hij oproept. De figuur van de advocaat, de pleitbezorger, verschijnt als een masker, een speler in het juridische theater dat zijn eigen teksten en wetten, in al hun complexiteit, transformeert tot een komisch spektakel. Het is een verschuiving van de dode letters naar een levend beeld – van de tekst naar de actie. Dit wordt vaak afgebeeld in de artistieke representatie van de advocaat, zoals we zien in de gravures van Johann Flitner, waarin de advocaat een tekst vasthoudt die niet alleen doorboord, maar in stukken gescheurd wordt. Het idee hier is dat de tekst niet langer het bindende element is, maar eerder een suggestie van actie, een katalysator die doorbroken wordt, wat wijst op de overgang van de statische wet naar een dynamische en levendige interpretatie.

De advocaat in deze afbeeldingen kijkt door de tekst heen, voorbij de woorden, naar een grotere werkelijkheid die buiten de wet ligt. Dit idee van het doorbreken van de tekst naar de natuur en de menselijke ervaring benadrukt dat recht en gerechtigheid niet vastliggen in de dode letters van de wet, maar zich afspelen in de levende interactie van mensen. Het is een beweging van het recht als een tekst naar het recht als een actie, van het dode symbool naar het levendige, menselijke handelen. Dit idee van het loskomen van de tekst vindt zijn oorsprong in de humoristische en dramatische aspecten van het juridische proces, die niet enkel als serieuze en rigide handelingen moeten worden gezien, maar ook als elementen van een grotere komedie, waar de rol van het theater en de maskers onmiskenbaar is.

De komedie speelt een sleutelrol in deze verschuiving van tekst naar actie. Het is in de komedie dat de wet haar menselijkheid toont, haar tekortkomingen en haar ambities voor gerechtigheid. In de klassieke beelden van Iustitia, zoals te zien is in de gravure van een anonieme Duitse kunstenaar uit 1534, wordt de figuur van gerechtigheid vaak gepresenteerd als een sensuele en menselijke vorm, die zowel de kracht als de kwetsbaarheid van gerechtigheid weerspiegelt. In deze afbeeldingen wordt Justitia niet alleen als een abstracte deugd gepresenteerd, maar als een fysieke en emotionele aanwezigheid. Haar naaktheid en fysieke kracht benadrukken de paradox van gerechtigheid: zij is zowel een strikte wet als een levendig, veranderlijk menselijk concept.

De metafoor van de vrouwelijke gerechtigheid, zoals weergegeven in de kunst, toont de voortdurende spanning tussen de idealen van rechtvaardigheid en de realiteit van menselijke verlangens en tekortkomingen. In sommige gevallen, zoals bij de allegorie van Fortuna en Justitia, worden deze deugden gesymboliseerd door een vrouwelijke figuur die zowel kracht als sensualiteit uitstraalt. Het beeld van Justitia die boven een draaiend wiel van Fortuna staat, benadrukt de onvoorspelbaarheid van gerechtigheid en de wisselwerking tussen menselijke handelingen en het toeval. Deze iconografie suggereert niet alleen dat gerechtigheid een complexe en vaak paradoxale kracht is, maar ook dat zij zich bevindt op het kruispunt van het menselijke, het goddelijke en het toevallige.

In de middeleeuwse en vroege moderne kunst werd de figuur van de wet vaak gepresenteerd als een krachtige, onwrikbare entiteit die in conflict stond met de chaotische en onvoorspelbare menselijke wereld. Deze visuele representaties geven ons een inzicht in hoe gerechtigheid door de tijd heen werd begrepen: als iets dat zowel noodzakelijk is voor de samenleving als onontkoombaar verbonden met de menselijke tekortkomingen. Het idee van gerechtigheid als een vrouw, zowel verleidelijk als streng, spreekt van de rol die de wet speelt in het balanceren van menselijke verlangens met de noodzaak voor sociale orde. De wisselwerking tussen deze verschillende beelden van rechtvaardigheid en de menselijke ervaring nodigt uit tot een diepere reflectie over de aard van de wet en haar plaats in ons leven.

Naast de culturele en artistieke representaties van gerechtigheid, speelt de historische ontwikkeling van het recht zelf een cruciale rol in het begrip van wet en gerechtigheid. De verschuiving van een geschreven tekst naar een levend beeld weerspiegelt de manier waarop de wet zich heeft aangepast aan veranderende maatschappelijke normen en waarden. De overgang van een streng en onwrikbaar tekstueel systeem naar een meer flexibele en interpretatieve benadering van het recht kan niet los worden gezien van de veranderende opvattingen over de rol van de individu in de samenleving. Het recht is altijd in beweging, beïnvloed door de sociale, culturele en politieke veranderingen die de basis vormen voor de interpretatie van wetten en gerechtigheid.