Tarieven, vaak gezien als een belangrijk instrument in de internationale handelspolitiek, blijven een onderwerp van intens debat en controverse. Hoewel ze oorspronkelijk bedoeld zijn om binnenlandse industrieën te beschermen tegen buitenlandse concurrentie, kunnen de implicaties van het gebruik van tarieven veel verder reiken dan slechts de economie van een land. De vraag is niet alleen of tarieven effectief zijn in het beschermen van lokale markten, maar ook hoe ze de bredere handelsdynamiek en politieke relaties beïnvloeden. Het is duidelijk dat tarieven zowel positieve als negatieve effecten kunnen hebben, afhankelijk van de context en de specifieke toepassing.
De recente handelsbeleid van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld onder de leiding van de Trump-administratie, heeft een nieuwe discussie opgeroepen over de effectiviteit van protectionistische maatregelen. Veel voorstanders van tarieven stellen dat dergelijke maatregelen de internationale macht van een land kunnen versterken zonder geweld te gebruiken, en dat de druk die door tarieven wordt uitgeoefend, kan dienen als een belangrijk politiek instrument. Dit standpunt vindt zijn oorsprong in historische voorbeelden, zoals de Amerikaanse pogingen in de jaren 1980 om de economische opkomst van Japan te beperken. In die tijd werden tarieven gezien als een manier om de invloed van een land te handhaven en te beschermen tegen ongewenste buitenlandse concurrentie.
Echter, het is belangrijk te erkennen dat dergelijke protectionistische maatregelen ook vaak contraproduceren. Economisten zoals Zhang Jun wijzen erop dat hoewel tarieven in het verleden soms effectief waren, ze in veel gevallen de economie kunnen schaden. In plaats van de beoogde bescherming, kunnen tarieven leiden tot stijgende kosten voor binnenlandse bedrijven en consumenten, wat op lange termijn negatieve economische gevolgen heeft. Bovendien kunnen de economische relaties tussen landen onder druk komen te staan, wat kan leiden tot een vicieuze cirkel van economische wrijvingen.
De gevaren van tarieven worden verder belicht in de context van een mogelijke handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en China. Linda Yueh stelt dat dergelijke conflicten schadelijk kunnen zijn voor alle betrokkenen, aangezien de kosten van een handelsoorlog vaak veel groter zijn dan de verwachte voordelen. Naast economische schade kunnen de gevolgen zich uitstrekken tot het politieke en culturele vlak, waardoor internationale betrekkingen verzwakken. Tarieven kunnen, hoewel ze tijdelijk voordelig kunnen lijken voor bepaalde sectoren, leiden tot hogere kosten, minder concurrentie, en uiteindelijk een wereldwijde verzwakking van economische prestaties.
Tegelijkertijd is het belangrijk te erkennen dat de voordelen van vrije handel niet alleen theoretisch zijn, maar in de praktijk brede economische voordelen kunnen bieden. Het historische voorbeeld van de Verenigde Staten toont aan dat, wanneer landen openstaan voor vrije handel, de voordelen zich verspreiden naar verschillende delen van de economie. Jason Margolis wijst erop dat zelfs tijdens moeilijke tijden, zoals de Grote Depressie, landen die vasthielden aan het principe van vrije handel, beter in staat waren om hun economieën te stabiliseren en uit te breiden. De voordelen van vrije handel worden vaak niet alleen zichtbaar in hogere productie en consumentenwelvaart, maar ook in de bredere mogelijkheden voor economische groei en werkgelegenheid op mondiaal niveau.
Toch moeten we ons realiseren dat de voordelen van vrije handel niet altijd gelijkmatig worden verdeeld. De toename van globalisering heeft in veel gevallen geleid tot grotere inkomensongelijkheid, zowel binnen landen als wereldwijd. De vraag of de winsten van vrije handel eerlijk worden verdeeld, is een belangrijke kwestie die niet over het hoofd mag worden gezien. Het is duidelijk dat, hoewel vrije handel veel voordelen biedt, er structurele ongelijkheden kunnen ontstaan die de welvaart niet gelijkmatig verdelen.
In plaats van bescherming door tarieven, pleiten sommige economen voor de invoering van internationale arbeidstandaarden en sociale normen om de negatieve effecten van globalisering op werkers te mitigeren. De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) benadrukt dat duurzame economische groei niet alleen afhankelijk is van het bevorderen van vrije handel, maar ook van het waarborgen van fundamentele arbeidsrechten en standaarden op mondiaal niveau. Het versterken van samenwerking op het gebied van arbeidsnormen kan helpen om de negatieve gevolgen van globalisering te verzachten en tegelijkertijd de voordelen ervan te maximaliseren.
Er moet verder worden erkend dat, hoewel het directe effect van wereldwijde handelsovereenkomsten soms ten gunste van bepaalde landen of sectoren lijkt te zijn, de bredere voordelen vaak subtieler en moeilijker te meten zijn. Denkrichtingen zoals die van Denise Froning benadrukken de interdependentie van wereldwijde economische systemen, waarbij de voordelen van globalisering, hoewel niet altijd direct zichtbaar, uiteindelijk in vele gevallen ten goede komen aan zowel bedrijven als consumenten wereldwijd.
Daarom moet de discussie over tarieven en vrije handel niet worden gezien als een simpel ja of nee. De keuze voor protectionisme of vrije handel moet zorgvuldig worden afgewogen, waarbij zowel de voordelen als de risico’s voor de bredere wereldgemeenschap in overweging worden genomen. Het is cruciaal om niet alleen te kijken naar de directe effecten op de economie van een land, maar ook naar de bredere, langetermijneffecten op de internationale samenwerking, politieke stabiliteit en economische gelijkheid.
Hoe Heeft Economische Theorie de Handelspolitiek Vormgegeven?
De impact van economische theorieën op de handelspolitiek is enorm geweest, en deze theorieën geven een stevige onderbouwing voor het vrijhandelconcept en de afschaffing van handelsbelemmeringen. Het doel van een handelsakkoord is natuurlijk het liberaliseren van de handel, maar de feitelijke bepalingen worden sterk beïnvloed door zowel binnenlandse als internationale politieke realiteiten. De wereld is enorm veranderd sinds de tijd van David Ricardo, toen hij de wet van comparatieve voordelen introduceerde. In de afgelopen decennia hebben economen hun theorieën aangepast om rekening te houden met de handel in productiefactoren, zoals kapitaal en arbeid, de opkomst van toeleveringsketens die tegenwoordig een groot deel van de wereldhandel domineren, en het succes van neoliberale landen die snel economische groei hebben geboekt.
Bijna alle Westerse economen geloven tegenwoordig in de wenselijkheid van vrije handel, een visie die ook wordt gepromoot door internationale instellingen zoals de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze visie was dominant na de Tweede Wereldoorlog, toen Westerse leiders het Algemene Akkoord over Tarieven en Handel (GATT) in 1947 oprichtten. Toch heeft de economische theorie zich aanzienlijk ontwikkeld sinds de tijd van Adam Smith, en nog sneller sinds de oprichting van de GATT.
In de zeventiende en achttiende eeuw was de overheersende opvatting dat een succesvol land meer moest exporteren dan het importeerde en dat het handelsoverschot gebruikt moest worden om de schatkist, voornamelijk in de vorm van goud en zilver, te vergroten. Dit zou het land in staat stellen een groter en krachtiger leger en een grotere marine te hebben, en meer kolonies te bezitten. Een van de bekendste voorstanders van deze filosofie, die bekendstaat als mercantilisme, was Thomas Mun, directeur van de Britse Oost-Indische Compagnie. In een brief aan zijn zoon in de jaren 1630 stelde hij het volgende: "De gewone manier om onze rijkdom en schatten te vergroten is door buitenlandse handel, waarbij we altijd deze regel moeten volgen: meer aan buitenlanders verkopen dan we van hen consumeren..."
Mercantilisten geloofden dat de overheid de export moest bevorderen en dat de overheid economische activiteit moest controleren en importbeperkingen moest opleggen, indien nodig, om een exportoverschot te waarborgen. Uiteraard kon niet elk land een exportoverschot hebben, maar mercantilisten beschouwden dit als het doel, waarbij succesvolle landen ten koste van de minder succesvolle zouden winnen. Idealiter zou een land volgens de mercantilistische theorie afgewerkte goederen exporteren en grondstoffen importeren, om zo de binnenlandse werkgelegenheid te maximaliseren.
Adam Smith verwerpt dit denken in "De Rijkdom der Naties" (1776), waar hij stelt dat als het ene land efficiënter is in het produceren van een bepaald product dan een ander land, en vice versa, beide landen kunnen profiteren van de handel. Dit zou elk land in staat stellen zich te specialiseren in het produceren van het product waar het een absoluut voordeel in heeft, wat zou leiden tot een hogere totale productie dan zonder handel. Dit inzicht impliceerde een heel ander beleid dan het mercantilisme, met minder overheidsinmenging in de economie en het verminderen van handelsbelemmeringen.
Het doel van het verlagen van handelsbelemmeringen is uiteraard om de handel te vergroten, wat op zijn beurt wordt verwacht de economische welvaart te verbeteren. Economen meten de economische welvaart vaak aan de hand van het aandeel van de totale productie van goederen en diensten (d.w.z. het bruto binnenlands product, BBP) dat een land gemiddeld per persoon produceert. Het BBP is de beste maatstaf voor economische welvaart, maar het heeft aanzienlijke conceptuele problemen. Zoals Joseph Stiglitz opmerkt, slaagt de meting van het BBP er niet in om factoren vast te leggen die het verschil maken in het leven van mensen en bijdragen aan hun geluk, zoals veiligheid, vrije tijd, inkomensverdeling en een schoon milieu. Bovendien maakt het BBP geen onderscheid tussen "goede groei" en "slechte groei"; bijvoorbeeld, als een bedrijf afval in een rivier dumpt als bijproduct van zijn productie, dragen zowel de productie als het opruimen van de rivier bij aan de meting van het BBP.
Als gevolg van een multilaterale reeks handelsbesprekingen onder de GATT/WTO worden tarieven gedurende een overgangsperiode verlaagd, maar niet volledig geëlimineerd. In de bilaterale of regionale vrijhandelsovereenkomsten van de Verenigde Staten (FTA's) worden de tarieven echter vrijwel volledig geëlimineerd tussen de partijen, doorgaans over een overgangsperiode van vijf tot tien jaar. Hoewel het verlagen van handelsbelemmeringen over het algemeen een stap richting vrije handel betekent, zijn er situaties waarin het verlagen van een tarief de effectieve bescherming van een binnenlandse industrie kan vergroten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een land tariefverlagingen doorvoert op producten die zelf niet gevoelig zijn voor import, vaak omdat ze niet binnen het land worden geproduceerd, en deze verlagingen groter zijn dan de verlagingen op producten die wel importgevoelig zijn.
De voordelen voor een economie van vergrote exporten door verbeterde marktoegang zijn duidelijk en onbetwistbaar. Als een handelspartner van de Verenigde Staten de barrières verlaagt als gevolg van een handelsakkoord, zullen de Amerikaanse exporten waarschijnlijk toenemen, wat de Amerikaanse productie en het BBP vergroot. Leveranciers aan een bedrijf dat extra verkopen boekt via exporten zullen waarschijnlijk ook hun verkoop aan dat bedrijf verhogen, wat het BBP verder vergroot. De bedrijven die profiteren van de verhoogde verkopen kunnen nieuwe werknemers aannemen en mogelijk de dividenden aan aandeelhouders verhogen. Dit geld wordt via de economie verspreid door wat economen de "geldmultiplicatoreffect" noemen, wat stelt dat voor elke $1 die een individu ontvangt als inkomen, een deel ervan zal worden besteed (consumptie) en een deel zal worden gespaard.
Is Globalisatie een Nieuwe Vorm van Kolonisatie?
Globalisatie wordt vaak gepresenteerd als een onvermijdelijke en positieve kracht die de wereld dichter bij elkaar brengt, maar is het werkelijk zo? Veel critici stellen dat globalisatie, vooral die welke vanuit het Westen komt, in wezen een gemaskeerde vorm van kolonisatie is. Het doel van globalisatie is niet alleen om de Westerse landen rijker te maken, maar om hun overheersing wereldwijd te consolideren. Het gebruik van moderne communicatiemiddelen, zoals internet en internationale media, stelt het Westen in staat om de gedachten en het gedrag van mensen in onderontwikkelde landen te beïnvloeden. Dit is een subtiele, maar krachtige manier van controle die het Westen uitoefent, niet door militaire bezetting, maar door economische en culturele dominantie.
De economische crisis in Azië in de late jaren 90 is een treffend voorbeeld van hoe globalisatie kan functioneren als een instrument van controle. De manipulatie van de Aziatische markten door Westerse beleggers leidde tot de devaluatie van de lokale valuta’s in landen als Thailand, Indonesië en Zuid-Korea. Dit zorgde ervoor dat economisch opgebouwde kracht in deze landen binnen enkele maanden afbrokkelde. Het gevolg was enorme armoede en een verlies van nationale onafhankelijkheid op economisch vlak, wat de fragiele positie van deze landen in het wereldsysteem verder benadrukte.
In de context van onderwijs heeft globalisatie zowel positieve als negatieve effecten. In veel ontwikkelingslanden zou onderwijs een middel moeten zijn om zowel goede burgers als goede individuen te vormen. Echter, wanneer het onderwijsmodel volledig wordt aangepast aan Westerse normen, kan het ten koste gaan van de culturele identiteit en de waarden die van belang zijn voor de lokale samenleving. Het is belangrijk dat landen in het Zuiden meer investeren in onderwijs en zorgen voor het behoud van hun eigen culturele waarden, terwijl ze tegelijkertijd openstaan voor de goede aspecten van het Westerse onderwijs.
Wat betreft de cultuur, is het essentieel om te onderscheiden tussen wat goed en gezond is in de Westerse cultuur en wat schadelijk kan zijn. Het Westen heeft een cultuur van onderzoek en ontwikkeling, van lezen en verkennen, die als positief kan worden beschouwd. Deze aspecten zouden niet afgewezen moeten worden, maar kunnen worden geadopteerd om te helpen bij de vooruitgang van de samenleving. Toch zou men ook voorzichtig moeten zijn en schadelijke invloeden uit het Westen moeten verwerpen, zoals materialisme, immoreel gedrag en het verlies van lokale tradities die de sociale cohesie ondermijnen.
Het is van groot belang dat de landen van de Derde Wereld, en in het bijzonder moslimlanden, niet alles wat uit het Westen komt, zonder meer accepteren. Ze zouden een open houding moeten hebben om te analyseren wat relevant is voor hun behoeften en wat gevaarlijk is voor hun gemeenschap. Globalisatie is geen onvermijdelijke kracht die blindelings gevolgd moet worden, maar een uitdaging die aangepakt moet worden met kritische reflectie en selectieve adoptie van ideeën en praktijken.
Moslims kunnen bijvoorbeeld niet in volledige isolatie leven en zich afkeren van de wereld. Ze moeten globalisatie als een uitdaging zien en manieren vinden om de voordelen ervan te benutten, terwijl ze hun eigen waarden en identiteit behouden. Deze benadering kan als een vorm van Jihad worden beschouwd, een zoektocht naar oplossingen die niet alleen de belangen van de Islamitische Ummah dienen, maar ook bijdragen aan de bredere samenleving.
Daarnaast is het belangrijk dat we het begrip van culturele diversiteit in de context van globalisatie verder onderzoeken. In de moderne wereld, gekarakteriseerd door snelle communicatie en transport, hebben de versnelde globalisatieprocessen de interactie tussen verschillende culturen intensiever gemaakt. Het behoud van culturele diversiteit, zowel als een esthetisch als een moreel goed, is van cruciaal belang voor duurzame ontwikkeling. Elke cultuur biedt unieke bijdragen aan de wereld, niet alleen in termen van kunst en tradities, maar ook in morele en ethische waarden die de basis vormen voor gemeenschappelijke menselijke ervaringen.
Het is duidelijk dat globalisatie niet per se een bedreiging hoeft te zijn voor lokale culturen, zolang er een kritische en selectieve benadering is in hoe buitenlandse invloeden worden geïntegreerd. Het beschermen van de lokale identiteit en het tegelijkertijd omarmen van de waardevolle aspecten van globalisatie kan bijdragen aan een meer evenwichtige en harmonieuze wereldorde.
Hoe beïnvloeden handelswetten en exportbeperkingen de economische en culturele systemen van landen?
Het LIBERTAD Act (ook wel het Helms-Burton Act genoemd) en de Iran en Libië Sanctiewet zijn belangrijke elementen in het handelsbeleid van de Verenigde Staten. Deze wetten hebben vooral te maken met de extraterritoriale effecten van Amerikaanse regelgeving en worden vaak bekritiseerd door andere handelspartners van de VS. Met name het LIBERTAD Act is onderwerp van juridische procedures, ingediend onder het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Veel van deze juridische stappen zijn ingegeven door de manier waarop de VS via wetgeving zijn invloed buiten zijn grenzen uitoefent, iets wat het internationale handelsklimaat significant beïnvloedt. Deze wetten zijn ontworpen om druk uit te oefenen op landen die de belangen van de VS in gevaar zouden kunnen brengen, maar de gevolgen voor de internationale handelsrelaties kunnen ingrijpend zijn.
De extraterritoriale werking van dergelijke wetgeving heeft ook geleid tot het afschaffen van vrijwillige exportbeperkingen door de VS-handelspartners. In plaats daarvan is er een nieuw akkoord gesloten met Japan over de auto-industrie. Dit nieuwe akkoord stelt geen kwantitatieve exportdoelen vast voor de VS, maar legt de nadruk op bilaterale monitoring van kwalitatieve verplichtingen. Er is ook een memorandum van overeenstemming gesloten dat de toegang tot de Koreaanse automarkt wil liberaliseren, wat een "meest begunstigde natie"-basis (m.f.n.) betreft. Verder bevestigt een nieuw samenwerkingsakkoord met Japan over halfgeleiders de marktprincipes en stelt het een raadgevend kader in dat openstaat voor industriële associaties die zich inzetten voor het elimineren van tarieven.
De VS heeft strikte technische voorschriften die doorgaans gebaseerd zijn op internationale normen en privaat ontwikkelde standaarden. Desondanks blijven er een beperkt aantal verplichte milieuprocesnormen van kracht, zoals methoden voor "dolfijnvriendelijke" tonijnvangst en de zogenaamde 'turtle-excluder devices' voor het oogsten van garnalen. De bescherming van intellectuele eigendomsrechten in de VS is goed ontwikkeld en wordt streng gehandhaafd. De TRIPS-overeenkomst heeft de beschermingstermijn verlengd en de bescherming van werken die in het publieke domein waren gevallen, hersteld. De VS blijven de bescherming van intellectuele eigendom van al hun handelspartners monitoren, ongeacht of er een bilateraal akkoord bestaat. De VS zijn verplicht landen te identificeren die onvoldoende bescherming bieden voor intellectuele eigendomsrechten of die eerlijke en rechtvaardige toegang tot markten voor Amerikaanse ondernemers belemmeren.
Het rapport merkt ook op dat de productie van textiel en kleding in de VS aanzienlijke productiviteitswinsten heeft behaald, vooral door een grotere kapitaalintensiteit op de Amerikaanse markt en verwerkingsactiviteiten in landen als Mexico, het Caribisch gebied en Midden-Amerika. Naast importtarieven die veel hoger liggen dan het gemiddelde voor de industrie, handhaaft de VS land-specifieke importquota onder de WTO-overeenkomst voor Textiel en Kleding, en heeft het 25 zogenaamde 'safeguard' quota-acties uitgevaardigd tegen WTO-leden. De afschaffing van importquota zal in vier fasen plaatsvinden, waarbij de meest gevoelige producten als laatste zullen worden aangepakt.
De VS hebben ook aanzienlijke veranderingen doorgevoerd in de regels van oorsprong die van toepassing zijn op de administratie van importquota. Nu wordt de oorsprong van een product bepaald door de plaats waar het wordt geassembleerd, niet door de locatie waar de textielcomponenten zijn gesneden. Dit speelt een cruciale rol in het proces van globalisering van de handel en het verduidelijken van waar producten vandaan komen, wat van groot belang is voor zowel producenten als consumenten.
De dienstenindustrie is inmiddels goed voor ongeveer twee derde van het Amerikaanse bruto binnenlands product (bbp) en genereert een significant aandeel van de werkgelegenheid. Dit weerspiegelt een verschuiving in de economische focus van de VS van productie naar diensten. De diensten die de VS levert, zijn van cruciaal belang geworden voor de mondiale handel. De VS is bijvoorbeeld de grootste handelspartner van West-Europa op het gebied van grensoverschrijdende dienstenhandel, met Japan als belangrijkste bestemming voor de Amerikaanse export van diensten. Naarmate de productiviteit in de dienstensector blijft groeien, zal de VS waarschijnlijk blijven profiteren van deze dynamiek door kosten in andere sectoren, zoals de productie, te verlagen.
Het rapport concludeert dat een open, voorspelbaar handelsklimaat niet alleen essentieel is voor het welzijn van de Amerikaanse economie, maar ook voor de stabiliteit van het wereldhandelssysteem. De VS speelt een sleutelrol in het handhaven van multilateralistische benaderingen in de wereldhandel en het afwijzen van een grotere nadruk op bilateralisme of unilateralisme. In het kader van mondiale handel is het dus essentieel dat de VS en zijn partners samen blijven werken om de mondiale handelsregels te versterken.
Daarnaast moet men begrijpen dat een open handelsklimaat zowel voordelen als uitdagingen met zich meebrengt. De voordelen liggen in het feit dat handel de groei van economieën stimuleert, nieuwe markten opent en bedrijven toegang geeft tot efficiëntere productiemethoden. Tegelijkertijd brengt het risico's met zich mee voor lokale markten en culturen, die kunnen worden beïnvloed door de dominantie van grotere economieën, zoals die van de VS. De balans tussen het behouden van lokale culturele en economische systemen en het aanpassen aan mondiale handelsnormen is een complexe maar essentiële kwestie die landen voortdurend moeten navigeren.
Wanneer is protectionisme een goed idee?
Er zijn enkele belangrijke voordelen van protectionisme. Reeds in 1817 erkende de grondlegger van de theorie van de vrije handel in de economie, David Ricardo, dat het resultaat van vrije handel inderdaad kan zijn dat staten met een productievoordeel sterker worden, terwijl andere landen te maken krijgen met verlies van werkgelegenheid. In situaties waarin kapitaal mobiel is, zonder belemmeringen voor de stroom van mensen en investeringen, kan alle productie zich naar één deel van de wereld verplaatsen – klinkt dat bekend? Protectionisme kan ook een goed idee zijn wanneer het gaat om opkomende industrieën. Het biedt waardevolle tijd voor een bedrijf om te investeren in productiefaciliteiten, personeel en het opbouwen van het vertrouwen van de lokale consument voordat de nationale markt zich opent voor internationale concurrenten. Het succes van de industrialisatie van Japan, Zuid-Korea en China is deels te danken aan het feit dat deze landen hun industrieën beschermden in hun beginfase, waardoor ze de tijd kregen om te groeien en te versterken voordat ze moesten concurreren met de industrieën van het Westen.
Dit argument kan ook worden uitgebreid naar belangrijke industrieën die tijdelijke problemen ondervinden. De beslissing van de Obama-administratie om de Amerikaanse auto-industrie te redden na de financiële crisis van 2008 volgde ditzelfde logica. Een ander sterk argument voor protectionisme is gebaseerd op de logica van de speltheorie. Als de landen waarmee je concurreert toch bescherming aan hun industrieën bieden, zou het dan niet logisch zijn om ook je eigen industrieën te beschermen? Als bijvoorbeeld de Amerikaanse regering indirect de vliegtuigfabrikant Boeing subsidieert, hebben Europese landen een sterk argument om als reactie daarop de Europese fabrikant Airbus ook te subsidiëren. Als ze dat niet doen, zal Boeing uiteindelijk een veel groter marktaandeel verwerven, wat op zijn beurt Airbus uiteindelijk uit de markt kan drukken.
Protectionisme kan dus voordelen bieden, maar het beleid van Trump is ook een gok. Het voor de hand liggende gevaar is dat wanneer de voorstellen van Trump volledig worden uitgevoerd, de prijzen in de VS aanzienlijk zullen stijgen. Ford, bijvoorbeeld, beweert dat als het elk stadium van de productie naar de VS zou verplaatsen, sommige van zijn auto's aanzienlijk duurder zouden worden. Tarieven op importen zouden betekenen dat alle goederen die uit Azië, Latijns-Amerika en Europa komen, ook duurder zouden worden. Geconfronteerd met de verlammende effecten van oplopende inflatie, zou de Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve, de rente mogelijk agressiever moeten verhogen om de schade te beperken. Hogere rentetarieven zouden op hun beurt de koopkracht van de Amerikaanse consument verder verminderen en buitenlandse investeringen afremmen. Bovendien is het waarschijnlijk dat Amerikaanse handelspartners in gelijke tred zullen reageren, tot nadeel van de Amerikaanse export en de bedrijven die deze producten vervaardigen, wat de vraag naar Amerikaanse producten verder zou schaden.
Het sleutelwoord voor succes ligt in het vertrouwen en de verwachtingen van bedrijven en consumenten. Als mensen geloven dat de beleidsmaatregelen van Trump gericht zijn op economische groei, dan zullen deze, als een zichzelf vervullende profetie, daadwerkelijk deze groei teweegbrengen door investeringen en bestedingen. Een vroege aanwijzing voor deze houding kan bijvoorbeeld de stijging van de Dow Jones-index zijn na de verkiezing van Trump, samen met een ongekende golf van economische optimisme. Als Amerikaanse bedrijven geloven dat de nieuwe beleidsmaatregelen de consumptie van Amerikaanse producten zullen stimuleren, in plaats van geïmporteerde goederen, hebben ze een prikkel om te investeren in hun productie en lokaal personeel in dienst te nemen. Bovendien, als Trump’s dreiging om enorme tarieven in te voeren geloofwaardig is, zullen veel buitenlandse bedrijven die momenteel buiten de VS produceren, een prikkel hebben om zich binnen de grenzen van de VS te vestigen. Werkgelegenheid, lonen, bestedingen en het vertrouwen van zowel consumenten als bedrijven zouden verder toenemen, wat opnieuw zou leiden tot meer binnenlandse investeringen.
De meest waarschijnlijke manier waarop Trump’s protectionistische beleid de Amerikaanse economie ten goede zou kunnen komen, is eenvoudigweg door een geloofwaardige dreiging te vormen voor Amerikaanse handelspartners. Zodra de verontwaardiging over zijn protectionistische dreiging afneemt, zullen veel landen bereid zijn hun eigen protectionistische maatregelen tegen Amerikaanse producten op te heffen en handelsovereenkomsten te ondertekenen die gunstiger zijn voor de Amerikaanse export. De Amerikaanse regering heeft lange tijd geprobeerd China te overtuigen om haar valuta te laten waarderen; nu is Trump vastbesloten dit met harde hand af te dwingen.
Tarieven kunnen, wanneer ze deel uitmaken van een goed doordacht plan, effectief zijn, zelfs als ze onpopulair zijn. Dit bleek in de jaren '80, toen de Amerikaanse president Ronald Reagan een zware beschermende tarief invoerde om Harley Davidson te redden van de concurrentie van goedkopere Japanse motoren. In dit geval zorgden de tarieven voor de nodige bescherming, zodat het bedrijf de tijd kreeg om zijn productieprocessen te verbeteren en zijn marktaandeel terug te winnen. Zo'n targeted tarief kan kortdurend en effectief zijn, mits er een duidelijk doel is en het tarief geleidelijk weer afneemt wanneer de noodzaak minder wordt.
In het geval van Trump’s beleid is het echter onduidelijk of er een goed gedefinieerd plan is dat deze gok zal laten slagen. Het risico bestaat dat, net zoals bij de bescherming van de staalindustrie, de kosten van de tarieven op langere termijn de voordelen kunnen overtreffen, vooral als de prijzen voor consumenten aanzienlijk stijgen. Protectionisme kan wel degelijk werken, maar het vereist een doordachte strategie en geduld om de beoogde voordelen te realiseren.
Hoe Reacties op de Dood van George Floyd de Politieke Verhoudingen in de VS Verscherpten
Hoe betrouwbare en tijdige budgettering cruciaal is voor bedrijfsstrategie en besluitvorming
Wat maakt iemand anders dan normaal?

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский