Evangelische activisten blijven een kerncomponent van de Republikeinse Partij, zelfs in de moderne politieke arena, waar de dynamiek en voorkeuren van kiezers sterk veranderen. De invloed van deze groep is niet alleen te danken aan hun religieuze overtuigingen, maar ook aan hun vastberadenheid in politieke kwesties. Hoewel er veel speculatie bestaat over de kracht en het belang van evangelische stemmers, wijzen recente analyses uit dat hun rol in de politiek van de partij complexer is dan vaak wordt voorgesteld. Het blijkt bijvoorbeeld dat de mate van religieuze toewijding binnen deze groep de steun voor politieke figuren als Donald Trump aanzienlijk beïnvloedde, wat zowel de culturele als economische opvattingen binnen de partij weerspiegelt.

Een gedetailleerde studie van het gedrag van evangelische activisten, uitgevoerd tijdens de Republikeinse voorverkiezingen van 2016, toont een opmerkelijke trend. Evangelische kiezers die vaak de kerk bezochten, bleken minder geneigd om Trump te steunen dan hun minder toegewijde tegenhangers. Deze groep gaf eerder voorkeur aan andere kandidaten zoals Ted Cruz of Ben Carson. Interessant genoeg, hoewel Trump significant steun kreeg van evangelische activisten, kwam deze steun niet voornamelijk van de diep religieuze kern van de beweging, maar eerder van diegenen die minder frequent naar de kerk gingen en minder strikt waren in hun geloofsovertuigingen. Dit contrasteert met de conventionele wijsheid dat religieuze toewijding automatisch leidt tot een sterke voorkeur voor kandidaten die bepaalde morele en culturele standpunten delen.

Het is essentieel om te begrijpen waarom deze minder toegewijde evangelischen in grote getale achter Trump stonden. Onderzoek wijst erop dat deze kiezers vaak lagere inkomens- en opleidingsniveaus hebben, en grotere zorgen hebben over kwesties zoals immigratie en werkgelegenheid. Bovendien zijn ze minder positief over raciale minderheden, wat hen dichter bij de standpunten van Trump bracht, die vaak als 'anti-establishment' werd gepositioneerd en zich richtte op het verzet tegen immigratie en het behoud van banen voor Amerikanen. In vergelijking met hun meer toegewijde collega’s, die meer gefocust zijn op spirituele en morele waarden, gaven deze kiezers meer prioriteit aan economische en nationale veiligheidskwesties.

Er valt echter nog meer te zeggen over de politieke ideologie van de evangelische activisten. De vastberadenheid en conservatieve overtuigingen van deze groep beïnvloeden niet alleen hun standpunten over culturele kwesties zoals abortus en het huwelijk, maar ook over bredere economische vraagstukken. Evangelische activisten binnen de Republikeinse Partij zijn opmerkelijk in hun verzet tegen compromissen en hun vastberadenheid om vast te houden aan principes, zelfs wanneer dit ten koste gaat van pragmatische politieke oplossingen. Deze houding heeft de laatste jaren geholpen om een meer rigide politieke sfeer binnen de partij te bevorderen, waar flexibiliteit en samenwerking vaak als zwaktes worden gezien.

Wat opvalt, is dat deze actieve, toegewijde evangelische kiezers niet noodzakelijkerwijs de meest uitgesproken Trump-aanhangers waren. Desondanks hielpen ze Trump in 2016 enorm, zelfs als de kern van hun politieke steun baseerde zich niet uitsluitend op zijn morele of culturele agenda, maar eerder op zijn anti-establishment retoriek en beloftes om de belangen van het Amerikaanse volk, met name in de werkgelegenheids- en immigratiediscussies, te verdedigen.

De steun van evangelische activisten speelde een cruciale rol in Trumps overwinning, maar de vraag of zijn presidentschap een langetermijneffect heeft op de invloed van evangelische waarden binnen de Republikeinse Partij blijft een onderwerp van debat. Wat wel duidelijk is, is dat de evangelische stemmers niet alleen een randgroep binnen de partij zijn, maar een essentieel onderdeel van haar identiteit en politieke toekomst. Of hun invloed zal afnemen, nu de Republikeinse Partij steeds meer naar een populistisch model verschuift, is een vraag die pas in de toekomst beantwoord zal kunnen worden.

Evangelische activisten, met hun diepe betrokkenheid bij culturele en morele vraagstukken, hebben onmiskenbaar bijgedragen aan de vorming van het Republikeinse beleid. Het is van belang te begrijpen dat deze groep, hoewel verbonden door hun geloof, in hun politieke keuzes vaak een breder scala van economische en sociale kwesties in hun afwegingen meeneemt. Dit maakt hun steun aan politieke figuren zoals Trump begrijpelijker en verklaart waarom deze groep niet alleen als religieuze pionnen in de politiek moet worden gezien, maar als krachtige krachten die de koers van de partij helpen bepalen.

Hoe de Evangelische Divisie de Politieke Toekomst in Amerika Vormt

Het Evangelicalisme in de Verenigde Staten bevindt zich momenteel op een belangrijk keerpunt. In de afgelopen jaren, en met name na de verkiezingen van 2016, werd een diepe breuk binnen de evangelische gemeenschap duidelijk. Hoewel veel evangelische christenen traditioneel de Republikeinse Partij steunden, werd het tijdens deze verkiezingen duidelijk dat de politiek van de evangelische beweging niet langer uniform is. De breuk heeft niet zozeer te maken met politieke voorkeuren of stemgedrag, maar met de wijze waarop evangelischen zich verhouden tot een veranderende cultuur. De vraag is: moeten evangelischen terugkeren naar een majoritaire, moralistische politiek van de vorige generatie, of moeten ze een minderheidspositie innemen die de nadruk legt op burgerrechten?

De Evangelische politiek heeft zijn oorsprong in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, toen de politiek van de christelijke rechter in de VS steeds meer vorm kreeg. Deze beweging kwam pas echt op de voorgrond in de jaren tachtig, met de verkiezing van Ronald Reagan en de oprichting van Jerry Falwell’s "Moral Majority". De vroege thema’s van deze beweging waren nadrukkelijk majoritair: het was een politiek van terugkeer naar christelijke normen en waarden, waarin de verdediging van traditionele gezinswaarden en het verzet tegen abortus en homoseksualiteit centraal stonden. De beweging verzette zich tegen de progressieve culturele veranderingen die zich in de jaren zestig en zeventig voordeden, zoals de legalisering van abortus en de opkomst van de rechten van de lgbt-gemeenschap.

In de jaren negentig kwam er een tweede golf van de christelijke rechter, geleid door figuren als Ralph Reed van de "Christian Coalition". Deze golf zocht een meer geïntegreerde benadering van de politiek, waarbij de nadruk lag op een breed conservatisme dat ook ruimte bood voor pluralisme en de rechten van religieuze burgers in de publieke sfeer. Het gebruik van het Eerste Amendement werd ingezet als een krachtig middel om gelijke toegang te eisen voor religieuze burgers in politieke discussies en publieke debatten. Tegelijkertijd werd de beweging meer geprofessionaliseerd, vooral op het gebied van juridische verdediging, en begon zij zich sterker te verankeren in de liberale politieke cultuur van compromis en rechten.

De afgelopen tien jaar heeft de christelijke rechter echter zichzelf opnieuw gedefinieerd, vooral na de snelle legalisering van het homohuwelijk. Dit werd door velen gezien als de grootste nederlaag voor de beweging, en leidde tot een heroverweging van haar benadering. Het idee van "het einde van het witte christelijke Amerika" werd door sommigen naar voren gebracht, wat de kwetsbaarheid van de christelijke rechter onderstreepte. In reactie hierop hebben veel leiders van de beweging zich toegelegd op de bescherming van bredere individuele rechten, vooral op het gebied van godsdienstvrijheid en vrije meningsuiting. De christelijke rechter heeft zich niet alleen gericht op het beschermen van haar eigen politieke rechten, maar is ook bereid geweest om de rechten van anderen te verdedigen, zelfs wanneer deze als politieke vijanden worden beschouwd, zolang dit uiteindelijk hun eigen belangen beschermt.

Deze verschuiving naar een rechten-georiënteerde benadering roept echter vragen op over de samenhang binnen de beweging. In het bijzonder lijkt het idee van rechten voor iedereen de evangelische gemeenschap verder te integreren in de bredere Amerikaanse cultuur van rechten, wat tot spanningen heeft geleid. Veel evangelischen hebben moeite met deze groeiende acceptatie van minderheidsrechten, vooral wanneer deze ten koste gaan van de dominante christelijke moraal. Dit werd duidelijk tijdens de kandidatuur van Donald Trump, wiens vaak intolerante uitspraken en standpunten de verdeeldheid binnen de evangelische beweging vergrootten.

Een opvallend moment was het voorstel van Trump om de toegang van moslims tot de VS te beperken na de terroristische aanslagen in San Bernardino in 2015. Dit voorstel veroorzaakte verdeeldheid binnen de Republikeinse Partij, en zelfs binnen de evangelische gemeenschap. Terwijl sommige evangelische leiders, zoals Franklin Graham, het voorstel steunden, werden anderen, zoals Russell Moore, in hun kritiek bijzonder krachtig, en beschouwden het als een schending van fundamentele burgerrechten. Dit verschil in opvattingen weerspiegelde de bredere breuk binnen de evangelische politiek, waarin de oude morele meerderheidspolitiek in botsing kwam met een meer pluralistische en rechten-georiënteerde benadering.

Het is duidelijk dat de christelijke rechter zich in een periode van intense zelfreflectie bevindt. Het wordt steeds duidelijker dat de beweging zich niet meer kan vastklampen aan oude manieren van politiek bedrijven. De vraag is of de beweging in staat zal zijn om een interne coherentie te bewaren, of dat de verdeeldheid zo diep zal zijn dat deze haar politieke invloed in de toekomst ondermijnt. De verschuiving naar een meer rechten-georiënteerde benadering, die misschien wel noodzakelijk is in een steeds meer pluralistische samenleving, kan zowel kansen als gevaren met zich meebrengen voor de toekomst van de christelijke rechter in de VS.

In de komende jaren zal het interessant zijn om te observeren hoe deze verschuiving zich zal ontwikkelen. Het kan zijn dat de christelijke rechter haar invloed op de Amerikaanse politiek verliest, of misschien kan zij haar ideologie heruitvinden en zich aanpassen aan de veranderende cultuur. Wat duidelijk is, is dat de evangelische gemeenschap zich niet langer in de positie bevindt waarin ze een vastomlijnd en coherente politiek kan behouden. De vraag blijft echter: kan de christelijke rechter zichzelf heruitvinden zonder haar kernwaarden te verliezen?

Hoe Emergent Christendom zich onderscheidt van het Evangelicalisme

De opkomst van de zogenaamde Emergent Church Movement (ECM) in de jaren 2000 markeerde een belangrijke verschuiving binnen het christendom, vooral in de context van de zogenaamde “post-Christelijke” samenleving waarin de jonge generatie van de late jaren 70 en begin jaren 80 opgroeide. Dit was een tijd waarin veel jongeren zich vervreemd voelden van de traditionele, conservatieve evangelische kerk, die vaak als star en onpersoonlijk werd ervaren. Dit leidde tot de oprichting van een alternatieve christelijke gemeenschap die zich meer openstelde voor de veranderende culturele en filosofische context van de 21ste eeuw.

Aanvankelijk werd de Emergent Church verwelkomd door veel leiders binnen het evangelische establishment. Echter, wanneer enkele vroege leiders van de beweging pleitten voor een fundamentele heroverweging van de kernprincipes van het evangelicisme, ontstond er een kloof. Veel denominaties begonnen deze nieuwe benadering van geloof te omarmen, maar dat leidde tot een breuk tussen de traditionele en de opkomende stromingen binnen het christendom. De ECM positioneerde zich uiteindelijk als een toevluchtsoord voor jonge mensen die opgegroeid waren in een conservatieve evangelische kerk maar zich verstikt voelden door de homogeniteit en het gebrek aan authenticiteit die ze daarin ervoeren. Voor velen vormde het ontdekken van de ECM een verlichting, doordat het hen het gevoel gaf niet alleen te staan in hun worstelingen met het traditionele christendom.

De aantrekkingskracht van de ECM komt voort uit een focus op relativisme, inclusiviteit en de overtuiging dat gesprek en dialoog essentieel zijn voor spirituele vorming. Veel leden van de ECM beschrijven hun pad als een zoektocht naar een plek waar ze zichzelf konden uiten zonder de rigide doctrinaire verplichtingen van hun eerdere kerkelijke tradities. Wat hen aansprak was de ruimte voor persoonlijke interpretatie van de Bijbel en geloofsovertuigingen, iets dat hen bevrijdde van de vermeende dogma’s die zij binnen het traditionele evangelicisme ervoeren.

Relativisme speelt hierbij een sleutelrol. Terwijl de traditionele evangelische theologie vaak uitgaat van een letterlijke interpretatie van de Bijbel, benadrukt de ECM dat elke lezing van de Schrift subjectief is, gefilterd door de culturele en persoonlijke perspectieven van de lezer. Dit inzicht vindt zijn wortels in de postmoderne filosofie van denkers als Jacques Derrida en Stanley Fish, die betogen dat elke interpretatie van een tekst onvermijdelijk gekleurd is door de unieke ervaringen en vooroordelen van de lezer. Dit staat in schril contrast met de opvatting van veel evangelische leiders, die geloven in de absolute waarheidsgetrouwheid van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God. Binnen de ECM wordt juist gesteld dat iedereen zijn eigen vooroordelen meebrengt bij het lezen van de Schrift, en dat deze subjectieve benadering niet noodzakelijk een beperking is, maar eerder een authentieke manier van omgaan met het geloof.

Inclusiviteit is een ander belangrijk kenmerk van de ECM. De beweging tracht niet alleen de kloof te overbruggen tussen verschillende denominaties, maar ook tussen verschillende wereldgodsdiensten en culturele achtergronden. In plaats van een exclusieve focus op een bepaalde geloofsgemeenschap, streeft de ECM ernaar om te ontdekken waar overeenkomsten kunnen worden gevonden tussen verschillende geloofstradities. De boodschap van de ECM is dat waarheid niet exclusief in een bepaalde religie of cultuur te vinden is, maar overal en voor iedereen beschikbaar is. Dit idee heeft geleid tot een verschuiving in het denken over missiewerk, waarbij christelijke zendelingen niet meer worden gezien als de brengers van het evangelie naar onwetende volkeren, maar als mensen die de aanwezigheid van een alomtegenwoordige God wijzen op in de levens van anderen.

In dit licht wordt het concept van autoriteit binnen de ECM vaak ter discussie gesteld. Waar traditionele evangelische kerken een hiërarchische structuur van leiderschap hanteren, wordt binnen de ECM het idee van een dominante leider vaak verworpen. Veel voorgangers binnen de emergente gemeenschap vinden het idee van ‘clerus’ of formeel geestelijk leiderschap zelfs enigszins ongemakkelijk. Het idee van leiderschap in de ECM is meer een dynamisch proces, dat gebaseerd is op de principes van gesprek, dialoog en wederzijds respect. Dit vormt een tegenstelling met de strikte lijnen van autoriteit en hiërarchie die de traditionele evangelische beweging kenmerken.

De nadruk op gesprek als kern van het geloof komt duidelijk naar voren in de manier waarop de ECM haar theologie en praktijk vormt. In tegenstelling tot de traditionele preekstijl binnen het evangelische christendom, die vaak een monoloog is die de gelovige oproept om zich te bekeren, is de benadering van de ECM meer interactief en gebaseerd op gedeelde gesprekken. De theologie van de ECM wordt niet gepresenteerd als een vaststaande waarheid, maar als een open en voortdurende zoektocht naar betekenis, waarbij het gesprek zelf een belangrijke rol speelt in de spirituele groei van de gemeenschap. In veel opzichten wordt de kerk zelf gezien als een forum voor gesprekken, waar verschillende perspectieven samenkomen en waar de deelnemers gezamenlijk naar een dieper begrip van hun geloof zoeken.

Het is belangrijk te begrijpen dat, hoewel de ECM de nadruk legt op inclusiviteit en relativisme, dit niet betekent dat alles geaccepteerd wordt zonder enige kritische reflectie. Er is binnen de beweging een voortdurende zoektocht naar waarheid, die vaak gekarakteriseerd wordt door een spirituele openheid voor de ander en een bereidheid om te leren van andere tradities. Dit maakt de ECM tot een plek waar traditionele grenzen binnen het christendom worden uitgedaagd en nieuwe mogelijkheden voor geloofsbeleving worden verkend.

Het is eveneens cruciaal te begrijpen dat de Emergent Church zich niet per se verzet tegen traditionele christelijke overtuigingen, maar eerder zoekt naar een nieuwe manier van omgaan met deze overtuigingen in een veranderende culturele context. Het belangrijkste doel is niet om het oude christendom te vernietigen, maar om het te vernieuwen en relevant te maken voor een nieuwe generatie die zich moeilijk kan verhouden tot de traditionele vormen van religie.

Waarom Donald Trump de Keuze van de Religieuze Rechtheid Was in de Verkiezingen van 2016

Donald Trump wordt vaak beschouwd als de onwaarschijnlijkste Republikeinse kandidaat om de grootste concentratie van witte evangelische steun te vergaren in een verkiezing van de moderne tijd. Twee keer gescheiden, grof in zijn gedrag, en onbeschoft, inspireerde Trump het #NeverTrump-momentum van verschillende evangelische elites en publicaties, ondanks zijn beloftes van conservatieve rechters en zijn pro-life standpunt. Desondanks blijken deze zorgen niet de steun van veel evangelische kiezers te hebben beïnvloed, een kwestie die de rol van religie in de politiek opnieuw onder de aandacht brengt.

De kern van de religieuze invloed op de politiek ligt in de manier waarop religie mensen blootstelt aan informatie die hun politieke opvattingen kan beïnvloeden, en hoe deze informatie vervolgens wordt geaccepteerd. Het idee is dat religie niet alleen een kanaal is voor informatie, maar ook een filter voor de manier waarop mensen deze informatie verwerken en reageren op politieke kwesties. Wanneer men zich verdiept in het verloop van de Amerikaanse verkiezingen van 2016, blijkt dat er een breed scala aan signalen waren die de religieuze gemeenschap opdroegen om Trump af te wijzen, maar dat deze signalen nauwelijks werden gehoord door de meerderheid van de evangelische achterban.

In dit verband is het interessant om te kijken naar de rol van de elites in de vorming van de publieke opinie. Veel onderzoek wijst erop dat mensen in de politiek geneigd zijn om leiders en invloedrijke figuren te volgen zonder veel kritische reflectie (Delli Carpini en Keeter, 1996; Zaller, 1992). Dit geldt ook voor religieuze leiders: hun invloed op hun parochianen wordt vaak afgemeten aan de mate waarin zij autoriteit, geloofwaardigheid en gedeelde waarden kunnen benutten. Maar religieuze leiders die zich politiek uitlaten, zoals veel evangelische predikers, hebben moeite om dezelfde mate van invloed uit te oefenen als politieke leiders. Dit komt omdat religieuze boodschappen vaak niet zo direct als politieke boodschappen worden ontvangen, wat kan leiden tot een zwakkere acceptatie van de boodschap van de elite.

Bovendien speelt de conceptie van ‘partij- of religieuze identiteit’ een cruciale rol in het politieke gedrag van veel kiezers. In de context van de verkiezingen van 2016 heeft de religieuze gemeenschap laten zien hoe ideologische en politieke identiteit vaak met elkaar verweven zijn. De steun voor Trump was voor veel evangelischen niet alleen gebaseerd op politieke keuzes, maar ook op religieuze en culturele overtuigingen die als een identiteitsmarkering dienden. Dit maakt het moeilijk om te begrijpen hoe en waarom de steun voor Trump onder evangelische christenen zo massaal was, ondanks zijn morele tekortkomingen volgens sommige religieuze leiders.

In een tijdperk waarin religie en politiek steeds verder van elkaar lijken te verschuiven, is het belangrijk te begrijpen dat de opvattingen van religieuze groepen vaak niet zozeer beïnvloed worden door politieke elites, maar door bredere culturele en ideologische trends. De ‘evangelicale breuk’ die sommigen zagen in de opkomst van Trump kan dan ook gezien worden als een teken van het veranderende landschap van de Amerikaanse politiek, waarin religie een steeds grotere rol speelt als culturele identiteit en niet zozeer als instrument voor politieke invloed.

Religie heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de Amerikaanse politiek, maar in de context van de verkiezingen van 2016 heeft het zich meer gepresenteerd als een vorm van identiteitspolitiek dan als een middel om rationele politieke keuzes te maken. De opkomst van de evangelische steun voor Trump heeft de complexiteit van de relatie tussen religie en politiek verder benadrukt. Dit heeft belangrijke implicaties voor de manier waarop we denken over de invloed van religie in de publieke sfeer: als religie haar effectiviteit wil behouden, moet zij in staat zijn om kritisch na te denken over haar politieke keuzes en deze af te stemmen op haar fundamentele waarden.

In dit proces van politieke keuzes moeten gelovigen zich bewust zijn van de verschillende invloeden die hun meningen kunnen vormen. De uitdaging ligt niet alleen in de vraag hoe religieuze leiders invloed uitoefenen op hun volgelingen, maar ook in hoe gelovigen zich verhouden tot deze invloeden en of zij openstaan voor andere zienswijzen. De toekomst van religie in de Amerikaanse politiek lijkt steeds meer af te hangen van de bereidheid van gelovigen om kritisch na te denken over politieke keuzes, ongeacht hun ideologische of partijgebonden voorkeuren.

Hoe Evangelicalisme en Politiek Hand in Hand Gingen in de 20ste Eeuw en Wat de Toekomst Brengt

Ronald Reagan’s veelbesproken uitspraak tijdens de National Affairs Briefing in Dallas in 1980, “Ik weet dat jullie mij niet kunnen steunen, maar ik wil dat jullie weten dat ik jullie steun,” wordt vaak beschouwd als het hoogtepunt van het politieke evangelicalisme van de 20ste eeuw. De televangelisten Jerry Falwell en Pat Robertson, de baptistenprediker William Criswell, de presbyteriaanse pastor D. James Kennedy, en de organisator van het evenement, de heroplevingsleider James Robison, genoten van Reagan’s steun. Gedurende het volgende kwart eeuw zochten Republikeinse leiders de steun van evangelicals als bondgenoten tegen abortus en homoseksualiteit, en als verdedigers van sociale hervormingen, beperkte overheidsinmenging en religieuze vrijheid.

Echter, inmiddels, diep in de 21ste eeuw, is er een groeiend gevoel onder commentatoren dat het hoogtepunt van het politieke evangelicalisme wellicht achter ons ligt. Zelfs al stemden de witte evangelicals massaal op Donald Trump, de focus van de commentatoren is verschoven naar plattelandsresentiment, witte nationalisme en de veronderstelling dat de hypocrisie van evangelicals nu eindelijk hun ondergang betekent. Het is duidelijk dat veel is veranderd. Evangelicalisme is veranderd. De leiders die Reagan steunde, zijn van het toneel verdwenen en zijn vervangen door een nieuwe generatie met populaire ministeries van hun eigen. Televisie-evangelisatie is niet meer wat het ooit was. Jong zijn en evangelisch zijn betekent tegenwoordig dat je meer leeftijdsgenoten hebt die totaal niet religieus zijn. Partijpolitiek is eveneens veranderd, gedreven door nieuwe kandidaturen en thema’s. Coalities en stemgedragingen die enkele jaren geleden onvoorstelbaar leken, zijn nu mogelijk. En zeker, de rol van sociale media is steeds belangrijker geworden. De discontinuïteiten zijn duidelijk zichtbaar. Toch moeten we niet alleen naar deze discontinuïteiten kijken, maar ook naar de continuïteiten die ten grondslag liggen aan het politieke evangelicalisme.

Evangelicals blijven zich aligneren met de Republikeinse Partij, ook al kan die alignering soms de religieuze grenzen oversteken. De relatie tussen de evangelische leiders en de Republikeinse politici is, zoals Reagan’s uitspraak suggereerde, een van politieke leiders die macht verlenen aan religieuze leiders, en niet andersom. En het politieke evangelicalisme blijft van fundamenteel belang gekant tegen “grote overheden”, zelfs wanneer het zich mengt in het politieke proces. Dit is een belangrijke continuïteit die door de tijd heen niet verloren is gegaan.

Om deze continuïteiten goed te begrijpen, moeten we eerst helder zijn over wat we precies bedoelen met evangelicalisme. Het gebruik van de term “politiek evangelicalisme” is hier essentieel. Het is belangrijk te begrijpen dat evangelicalisme in de eerste plaats een religieuze praktijk is. Historici van de Amerikaanse religie en elke praktiserende evangelische leider zouden evangelicalisme zo beschrijven. De theologische en denominatiegrenzen binnen het evangelicalisme zijn divers, wat betekent dat zelfs vandaag de dag de verschillende denominaties, overtuigingen en praktijken van belang blijven. Evangelicals delen wel bepaalde distinctieve overtuigingen, zoals de bevestiging van de unieke goddelijkheid van Jezus Christus, de autoriteit van de Bijbel, en de nadruk op het delen van het geloof met ongelovigen. Maar ze zijn het niet altijd eens over hoe letterlijk de Bijbel geïnterpreteerd moet worden, hoe agressief het evangelicalisme nagestreefd moet worden, of of het spreken in tongen een legitieme manifestatie van de Heilige Geest is.

Evangelicalisme heeft dan ook vooral te maken met de persoonlijke relatie tussen gelovigen en God. In de praktijk is het een kwestie van geloof, opvoeding van kinderen, het streven naar moraliteit, omgaan met lijden en de dood, en het vooruitzicht van het eeuwige leven. Veel van deze dagelijkse zorgen en activiteiten hebben weinig te maken met politiek. Dit is belangrijk om te begrijpen, omdat elke neiging voor evangelicals om politiek actief te worden, vaak gepaard gaat met een tegenkracht die hen aanspoort zich in plaats daarvan te richten op geloof en gezin.

Evangelicals betrekken zich natuurlijk wel in de politiek, en in de laatste decennia is dit vaak op georganiseerde wijze gebeurd. Maar wanneer studies zijn uitgevoerd om te bepalen hoe en in welke mate evangelicals betrokken zijn bij de politiek, ontstaan er complicaties en moeten vereenvoudigingen worden aangebracht. Veel van deze vereenvoudigingen zijn door sociale wetenschappers zelf gecreëerd, en deze vereenvoudigingen moeten erkend worden. Sommige studies proberen evangelicals te definiëren op basis van specifieke overtuigingen over Jezus en de Bijbel, of op basis van zelfidentificatie. Maar de meeste studies vertrouwen op beschikbare categorieën uit enquêtegegevens, die niet altijd het volledige plaatje van geloof en praktijk weerspiegelen. Een populaire manier om evangelicals te definiëren is door te vragen of men zichzelf beschouwt als een evangelische of wedergeboren christen. Dit suggereert dat evangelicals een enorme kiesgroep vormen, goed voor zo’n 35 procent van de bevolking. Maar deze cijfers zijn een misleidend simplificatie van de werkelijke situatie.

Bovendien is veel van de peilingen waarop conclusies over politiek evangelicalisme worden gebaseerd van zo’n lage kwaliteit dat het moeilijk is om te zeggen of ze überhaupt iets betekenen. De typische peiling heeft nu een responspercentage van slechts 8 procent, wat betekent dat 92 procent van de potentiële deelnemers die opgenomen hadden moeten worden in een representatieve steekproef, ontbreekt. De beste peilers proberen de cijfers te manipuleren aan de hand van wat ze weten over leeftijd, geslacht en wie eerder heeft gestemd, maar ze hebben geen vergelijkbare informatie over religie. Zelfs de basispeilingen over de politiek van evangelicals zijn tegenwoordig vaak onbetrouwbaar.

De informatie die commentatoren en de peilindustrie over het politieke evangelicalisme verstrekken, moet dan ook met de nodige scepsis worden bekeken. Rapporten over wie evangelicals ondersteunen in voorverkiezingen zijn vaak gebaseerd op slechts een honderd respondenten die zichzelf als evangelisch aanduiden, en die toevallig de peiling hebben beantwoord. Zelden wordt er een onderscheid gemaakt tussen evangelicals die regelmatig de kerk bezoeken en degenen die zich simpelweg als wedergeboren christen beschouwen. En zelden wordt onderzocht of de conclusies over evangelicals zouden veranderen als andere factoren, zoals leeftijd, geslacht, regio en opleidingsniveau, in aanmerking worden genomen.

Wat we dan hebben van de commentatoren en de peilindustrie is politiek evangelicalisme – een constructie die niet zonder betekenis is, maar wel goed begrepen moet worden voor wat het is, en niet voor wat we hopen dat het is.