Het hart is een complex orgaan, essentieel voor het functioneren van het menselijk lichaam. Het pompt bloed door het hele systeem, voedt organen met zuurstof en verwijdert afvalstoffen. De anatomie van het hart bestaat uit verschillende belangrijke structuren die samenwerken om een continue bloedstroom te waarborgen. Onder deze structuren bevinden zich de coronaire en pulmonale arteriën, de hartkleppen, en de boezems en kamers van het hart. Elk van deze heeft zijn eigen cruciale rol in het behoud van de bloedcirculatie en het handhaven van een gezond hart.

De coronair arteriën zijn verantwoordelijk voor het voorzien in zuurstofrijk bloed naar het hart zelf. Ze vertakken zich vanuit de aorta en omarmen het hart in een kransvorm, vandaar de naam "coronair." Het is van vitaal belang dat deze bloedvaten gezond blijven, aangezien blokkades in deze arteriën kunnen leiden tot ernstige aandoeningen zoals een hartaanval (myocardinfarct). De pulmonale arteriën vervoeren zuurstofarm bloed van de rechterkamer van het hart naar de longen voor zuurstofverrijking. Na zuurstofopname in de longen, stroomt dit bloed via de pulmonale venen naar de linkerboezem van het hart, klaar om het lichaam in te stromen via de linkerkamer en de aorta.

Het hart werkt in twee hoofdfasen: systole en diastole. Tijdens systole trekt het hart samen om bloed uit de kamers te pompen, terwijl diastole de ontspanningsfase is waarin het hart zich vult met bloed. De bloedstroom is zorgvuldig gereguleerd door de hartkleppen, die terugstroom van bloed voorkomen en ervoor zorgen dat het bloed slechts in één richting stroomt. In de systole gebeurt dit door de aorta en de pulmonale stam, via respectievelijk de aortaklep en de pulmonalisklep.

De hartcyclus wordt ondersteund door een elektrisch proces, waarbij het hart een reeks millivolt impulsen genereert, die de contractie en ontspanning van de hartspier reguleren. Dit elektrische systeem kan worden gemeten door middel van een elektrocardiogram (ECG). Het ECG biedt gedetailleerde informatie over de activiteit van het hart, inclusief de fasen van depolarisatie en repolarisatie die essentieel zijn voor een effectieve hartslag. Bij medische beeldvorming is het belangrijk om de hartcyclus te volgen, omdat het beeldvormingsproces synchroon moet lopen met de fasen van de hartcyclus, met name de diastolische fase, waarin het hart het minst beweegt en beelden het duidelijkst kunnen worden vastgelegd.

In de medische praktijk wordt vaak gebruik gemaakt van CT-angiografie (CTA), een techniek die beelden van bloedvaten maakt en wordt gebruikt om hart- en vaatziekten te diagnosticeren. Het maakt gebruik van het ECG-signaal om het scanproces te synchroniseren met de verschillende fasen van het hart, waardoor beweging van de hartspier wordt geminimaliseerd. Deze techniek is cruciaal bij het visualiseren van de coronairen, die dicht bij het hart liggen en moeilijk te detecteren zijn zonder geavanceerde beeldvormingstechnieken. Door de CT-scan alleen tijdens de diastolefase te nemen, kunnen artsen nauwkeurige beelden krijgen van de bloedvaten zonder bewegingsartefacten.

Daarnaast is de juiste regulering van het bloedvolume en de hartfrequentie van groot belang. De hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door het hart wordt gepompt, heeft directe implicaties voor de efficiëntie van het cardiovasculaire systeem. Aandoeningen zoals pulmonale embolie (PE), waarbij een blokkade van een bloedvat in de longen optreedt door een embolie, kunnen leiden tot ernstige complicaties en moeten snel worden gediagnosticeerd. Het begrijpen van deze dynamiek is essentieel bij het evalueren van patiënten met cardiovasculaire ziekten.

In een ideale situatie zouden medische professionals in staat zijn om elk aspect van de hartfunctie met hoge precisie te monitoren en te corrigeren. Dit is niet alleen belangrijk voor de diagnose van hartziekten, maar ook voor het plannen van behandelingen en het voorkomen van verdere schade aan het hart.

Naast de anatomische en fysiologische aspecten van het hart, is het essentieel om te begrijpen dat de gezondheid van het hart een directe invloed heeft op de algehele gezondheid van het lichaam. Factoren zoals voeding, lichaamsbeweging, stress en genetica spelen allemaal een rol in het functioneren van het hart en het cardiovasculaire systeem. Preventie van hart- en vaatziekten begint met bewustzijn en het nemen van maatregelen om de belasting van het hart te verminderen. Het is belangrijk om de vroege tekenen van hartproblemen te herkennen, zoals pijn op de borst, kortademigheid of vermoeidheid, en tijdig medische hulp in te schakelen.

Hoe ECG Synchronisatie De Beeldvorming Van Het Hart Beïnvloedt In CT-scans

De elektricitiet die het hart aandrijft, speelt een cruciale rol bij het verkrijgen van kwalitatieve beelden in de hartbeeldvorming. De belangrijkste manier om de synchronisatie van de hartslag met de beeldvorming te bereiken, is door gebruik te maken van de elektrocardiogram (ECG)-gatingtechniek. Deze techniek maakt het mogelijk om de beelden te verkrijgen op het moment van maximale stabiliteit van het hart, waardoor de artefacten veroorzaakt door de hartslag worden geminimaliseerd.

Het hart heeft een ingebouwd elektrisch systeem dat een impuls genereert voor elke hartslag, beginnend bij de sinoatriale (SA) knoop. Deze impuls verspreidt zich door de atria naar de atrioventriculaire (AV) knoop en vervolgens naar de ventrikels, wat leidt tot de samentrekking van de hartspieren. De elektrische activiteit die zich door het hart verspreidt, wordt vastgelegd op een ECG, waarbij verschillende golven en complexen zichtbaar zijn, zoals de P-golf, het QRS-complex en de T-golf. Deze componenten van het ECG zijn van vitaal belang voor het begrijpen van het ritme en de synchronisatie van het hart.

De P-golf vertegenwoordigt de depolarisatie van de atria, wat de contractie van de boezems veroorzaakt. Dit wordt gevolgd door het QRS-complex, dat de depolarisatie van de ventrikels aangeeft, en tenslotte de T-golf, die de repolarisatie van de ventrikels weerspiegelt. Deze elektrische activiteit is cruciaal voor het goed functioneren van het hart, omdat ze zorgt voor de juiste timing van de samentrekking van de vier hartkamers. De R-golf van het QRS-complex wordt vaak als referentiepunt gebruikt voor beeldvorming, omdat dit het meest prominente signaal op het ECG is.

Wanneer het ECG wordt gebruikt voor het synchroniseren van beeldvorming, start de scanner normaal gesproken de acquisitie van beelden kort na de R-golf. Dit zorgt ervoor dat de beeldverwerkingsapparatuur alleen gegevens verzamelt tijdens de fasen van het hart waarin de activiteit miniem of in rust is, met als doel om de beeldkwaliteit te maximaliseren zonder vervorming door beweging van het hart.

Het ECG-gatingproces is bijzonder effectief voor het verkrijgen van beelden van de hartstructuren, zoals de atria en ventrikels, terwijl ze zich in hun rust- of relaxatiefase bevinden. Dit wordt bereikt door de scanner te synchroniseren met de tijd tussen de R-golven van het ECG, wat helpt om de scan te beperken tot de gewenste sectie van het hart. De verkregen beelden zijn dus vrij van de verstoringen die anders zouden worden veroorzaakt door de beweging van het hart tijdens de systole.

De juiste duur van de hartcyclus wordt gemeten in de tijd tussen twee opeenvolgende R-golven, oftewel het R-R-interval. Dit interval kan variëren tussen 0,6 en 1,2 seconden, afhankelijk van de hartslag van de patiënt. Door de beelden te verkrijgen op basis van de synchronisatie van het ECG kan de scanner beelden vastleggen die het volledige hart dekken zonder overbodige of onduidelijke informatie. Het proces wordt herhaald totdat de gewenste scanlengte is bereikt, waarbij de tafel van de scanner in een gestructureerde beweging wordt verplaatst naar verschillende posities.

Naast het verkrijgen van beelden tijdens de diastole, is het ook van belang te begrijpen dat de hartfrequentie zelf kan variëren. Bij een normaal hart zouden de elektrische signalen en de daarmee gepaard gaande hartslagen zonder verstoring moeten plaatsvinden. Het ECG zorgt ervoor dat afwijkingen van deze normale ritmes kunnen worden gedetecteerd, wat essentieel is voor de diagnose van hartziekten.

Er moet echter altijd rekening worden gehouden met de mogelijkheid van storingen in de ECG-signalen, zoals ruis of artefacten, die kunnen optreden bij onjuiste plaatsing van de elektroden of storingen in het apparaat zelf. Dergelijke problemen kunnen de kwaliteit van de beelden beïnvloeden en leiden tot verkeerde interpretaties. De nauwkeurigheid van de ECG-triggering is dus afhankelijk van een goede technische uitvoering en het gebruik van geavanceerde algoritmen voor de verwerking van de hartslaggegevens.

Tot slot is het voor de lezer belangrijk om te begrijpen dat de technologie die wordt gebruikt in CT-scanners voor het visualiseren van het hart, in toenemende mate wordt aangepast om de stralingsdosis te minimaliseren. Dit wordt bereikt door gebruik te maken van innovatieve beeldverwerkingsmethoden, zoals het "step-and-shoot"-proces, waarbij alleen gegevens worden verzameld wanneer het hart zich in een rustigere fase bevindt. Hierdoor worden zowel de kwaliteit van de beelden als de veiligheid van de patiënt aanzienlijk verbeterd.

Hoe worden elektronen in atomen georganiseerd en welke rol speelt dit in röntgenfysica?

In de wereld van de atomen, waarbij materie is opgebouwd uit de meest elementaire deeltjes, speelt de organisatie van elektronen in specifieke schillen een cruciale rol. De elektronen van een atoom zijn geordend in verschillende concentrische schillen rondom de kern, een ontdekking die oorspronkelijk werd geïdentificeerd door middel van röntgenabsorptie-experimenten. Deze schillen zijn begrensd in hun capaciteit en worden aangeduid met de letters K, L, M, N, O, P en Q, afhankelijk van de afstand tot de kern. De K-schil bevindt zich het dichtst bij de kern en bevat de laagste energietoestand voor de elektronen.

Elk van deze schillen is verder onderverdeeld in subschillen, die worden aangeduid met kleine letters zoals s, p, d, f, g, h en i. Elke subschil heeft een specifiek maximaal aantal elektronen dat hij kan bevatten, variërend van 2 elektronen in een s-schil, tot 26 elektronen in een i-schil. Deze indeling van elektronen is niet alleen belangrijk voor het begrip van de chemische eigenschappen van een element, maar speelt ook een rol in de fysica van röntgenstraling. De interactie tussen röntgenfotonen en de elektronen in een atoom leidt tot een verscheidenheid aan effecten die van belang zijn voor het begrip van de atomaire structuur en het gedrag van straling.

Röntgenstraling kan een elektron in een atoom uitslaan, een proces dat direct verband houdt met de energie van het foton en de schil waarin het elektron zich bevindt. Wanneer een röntgenfoton een elektron raakt, wordt er een zogenaamde Compton-interactie gecreëerd. Dit is een botsing waarbij de energie van het foton wordt overgedragen aan het elektron, wat resulteert in de uitstoot van een elektron en een verandering in de richting van het foton. Deze interactie wordt beïnvloed door de snelheid en de energie van het foton, evenals de massa-equivalentie van het foton, wat zijn effect op het elektronenmomentum bepaalt. Er zijn verschillende scenario’s voor deze interacties, afhankelijk van de energie van het foton en de hoeken van de botsing, die essentieel zijn voor de berekeningen in röntgentoepassingen.

De situatie waarin een foton met een elektron in botsing komt kan verder worden gedetailleerd op basis van de energie van het foton. In gevallen van lage energie (bijvoorbeeld minder dan 511 keV) zal de energie van het uitgezonden elektron vaak laag zijn, terwijl in hogere energieën het verschil tussen de energie van het foton voor en na de interactie meer uitgesproken zal zijn. Dit gedrag van fotonen en elektronen is essentieel in de praktische toepassingen van röntgenstraling, zoals in medische beeldvorming en de bescherming tegen straling.

De betekenis van het begrijpen van deze elektronstructuur reikt verder dan alleen de chemie en natuurkunde van atomen. In de toepassing van straling, vooral in de geneeskunde, is het begrijpen van deze interacties cruciaal voor de effectiviteit van stralingstherapieën en de ontwikkeling van beveiligingsmaatregelen. Bij het ontwerpen van stralingsbeveiliging is het van belang te weten hoe fotonen zich verhouden tot de elektronen in verschillende schillen, omdat dit invloed heeft op de hoeveelheid energie die wordt overgedragen en hoe straling zich gedraagt in een materiaal.

Naast de fundamentele kennis van electronen in atomen is het ook belangrijk te begrijpen hoe deze principes de basis vormen voor veel technologieën in de moderne wereld. Van röntgenfoto’s tot stralingsbehandelingen, de toepassing van röntgenfysica heeft verstrekkende gevolgen voor de geneeskunde, industrie en wetenschappelijk onderzoek. Het nauwkeurig begrijpen van de manieren waarop elektronen de fotonen absorberen of uitstralen, biedt een sleutel tot betere diagnose en behandeling van ziekten.

Hoe Straling Celstructuren en Genetische Materialen Beschadigt

Ioniserende straling heeft een aanzienlijke invloed op biologische weefsels en cellen, met name door het beschadigen van DNA en het verstoren van de celstructuur. De mate van schade hangt af van verschillende factoren, waaronder het type straling, de dosis en de aard van de cellen die worden blootgesteld. Een belangrijk aspect van stralingsbeschadiging is dat het effect op het genetische materiaal van de cellen variërend kan zijn en kan leiden tot tijdelijke of permanente schade. Straling heeft de potentie om zowel directe als indirecte schade aan te richten. Directe schade ontstaat wanneer straling rechtstreeks inwerkt op het DNA, terwijl indirecte schade vaak het gevolg is van de vorming van vrije radicalen, die op hun beurt de cellulaire componenten beschadigen.

De gevoeligheid van verschillende weefsels voor straling varieert sterk. Het embryo en de foetus zijn bijzonder kwetsbaar voor stralingsschade, vooral in de vroege stadia van de ontwikkeling. Gedurende de eerste weken na de bevruchting, van de achtste tot de vijftiende week, is het embryo bijzonder gevoelig voor straling, en een aanzienlijke blootstelling kan leiden tot afwijkingen in het centrale zenuwstelsel (CZS), zoals microcefalie en verstandelijke achterstand. Bovendien kan straling de ontwikkeling van zenuwcellen verstoren, wat leidt tot blijvende schade aan het CZS.

Lymfocyten, de cellen die een sleutelrol spelen in het immuunsysteem, zijn bijzonder radiosensitief. Wanneer deze cellen worden beschadigd door straling, verliest het lichaam zijn natuurlijke vermogen om infecties te bestrijden, waardoor het vatbaarder wordt voor bacteriële en virale infecties. De schade aan lymfocyten kan leiden tot langdurige of zelfs permanente immunosuppressie. Het is daarom van essentieel belang dat medische professionals, die werken met ioniserende straling, zich bewust zijn van de gevoeligheid van deze cellen en de effecten van straling op het immuunsysteem.

Daarnaast zijn epitheelcellen, die de meeste weefsels van het lichaam bekleden, ook bijzonder gevoelig voor straling, omdat deze cellen constant regenereren. Straling kan de proliferatie en functie van deze cellen verstoren, wat kan leiden tot verzwakte barrièrefuncties en verhoogde vatbaarheid voor infecties. Aan de andere kant is spierweefsel relatief ongevoelig voor straling, omdat de regeneratiecapaciteit van spiercellen aanzienlijk lager is dan die van epitheelcellen.

Het effect van straling op zenuwcellen is complex. Terwijl volwassen zenuwcellen gespecialiseerd en moeilijker te regenereren zijn, kunnen beschadigde zenuwcellen in sommige gevallen nog functioneren, hoewel met verminderde effectiviteit. Wanneer het zenuwcelkern beschadigd wordt, kan dit leiden tot tijdelijke of permanente verstoringen in de zenuwfunctie. Dit kan bijvoorbeeld de communicatie tussen verschillende lichaamsfuncties verstoren, wat ernstige gezondheidsproblemen kan veroorzaken.

In het geval van geslachtscellen (sperma en eicellen) veroorzaakt blootstelling aan straling tijdelijke steriliteit bij een dosis van ongeveer 2 Gyt en permanente steriliteit bij een dosis van 5 tot 6 Gyt. De reactie van mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen op straling verschilt echter, afhankelijk van hun ontwikkelingsstadium. Mannelijke geslachtscellen ontwikkelen zich gedurende hun leven voortdurend, terwijl vrouwelijke geslachtscellen zich in de embryonale fase ontwikkelen en daarna een langdurige rustfase doormaken. Dit verschil in ontwikkelingspaden betekent dat mannelijke geslachtscellen doorgaans gevoeliger zijn voor stralingsschade, hoewel de gevolgen van straling voor vrouwelijke geslachtscellen op lange termijn ook ingrijpend kunnen zijn.

Wat betreft de schade die straling aan DNA kan veroorzaken, zijn er verschillende mechanismen waarmee straling het genetische materiaal beschadigt. Een veelvoorkomend type schade is het ontstaan van dubbelstrengsbreuken in het DNA. Dit gebeurt vaker bij hoog-LET straling, die dichte ionisatie veroorzaakt. Wanneer de DNA-strengen breken, kunnen er fouten optreden tijdens de celverdeling, wat leidt tot dochtercellen met een ongelijk aantal genetische materialen. Dit kan leiden tot de dood van de dochtercel of een verstoring van haar functie.

Wanneer twee stralen van straling tegelijkertijd inwerken op hetzelfde gedeelte van de DNA-streng, kan dit resulteren in een volledig gebroken chromosoom. Dit veroorzaakt een aanzienlijk verlies van genetische informatie, waardoor de cel kan sterven of zich abnormaal kan delen, wat uiteindelijk kan leiden tot kanker of andere genetische afwijkingen.

De mate van schade door straling is sterk afhankelijk van de zogenaamde LET-waarde (Linear Energy Transfer), die de hoeveelheid energie beschrijft die straling per eenheid lengte overdraagt aan het biologisch materiaal. Straling met een hoge LET, zoals alfastralen, veroorzaakt vaak meer schade dan straling met een lage LET, zoals gammastralen of röntgenstralen. Dit komt omdat hoog-LET straling vaak dubbelstrengsbreuken in DNA veroorzaakt, terwijl laag-LET straling meestal enkelstrengsbreuken veroorzaakt die gemakkelijker te herstellen zijn.

De gevoeligheid van het menselijk lichaam voor straling is dus niet uniform; bepaalde cellen en weefsels zijn gevoeliger dan andere. Het is van cruciaal belang om de principes van stralingsbescherming en de biologie van straling te begrijpen om de risico's voor de gezondheid te minimaliseren, vooral bij medische behandelingen die ioniserende straling gebruiken. Het voortdurend monitoren van stralingsniveaus, het gebruik van beschermende maatregelen en het beperken van onnodige blootstelling zijn essentieel voor het beschermen van zowel zorgverleners als patiënten tegen de schadelijke effecten van straling.

Wat zijn de vroege reacties van het lichaam op ioniserende straling?

De gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling, zoals het werd ervaren bij de kernramp in Tsjernobyl, kunnen variëren van tijdelijke ongemakken tot dodelijke ziekten. De blootstelling aan grote hoeveelheden straling kan onmiddellijk ernstige schade aan het menselijk lichaam veroorzaken, vooral als de dosis boven een kritieke drempel ligt. Het bekende voorbeeld van de ramp in Tsjernobyl op 26 april 1986, waarbij de reactor van het vierde blok ontplofte, levert een schrijnend voorbeeld van de gevolgen van acute stralingsziekte (ARS). De explosie in Tsjernobyl stootte een enorme hoeveelheid radioactieve deeltjes, waaronder grafiet, uraniumdioxide, cesium-137, jodium-131 en plutonium-239, uit in de atmosfeer. Deze deeltjes veroorzaakten aanzienlijke stralingsblootstelling voor de omringende bevolking en het personeel van de kerncentrale. Van de 444 medewerkers die op dat moment aan het werk waren, overleden twee mensen ter plaatse, terwijl er 29 anderen binnen drie maanden aan hun verwondingen bezweken.

Een dosis straling van deze omvang kan binnen enkele uren tot dagen na de blootstelling dodelijk zijn, afhankelijk van de ernst van de blootstelling. Na blootstelling begint de prodromale fase van ARS, waarin een reeks symptomen zich ontwikkelt. Deze symptomen kunnen zijn: overmatige nervositeit, verwarring, ernstige misselijkheid, braken, diarree, verlies van gezichtsvermogen, branderigheid van de huid en bewustzijnsverlies. In sommige gevallen kunnen deze symptomen zich snel ontwikkelen tot ernstige neurologische verschijnselen, zoals desoriëntatie, schok, ataxie (verlies van spiercoördinatie), opzwelling van de hersenen, verlies van evenwicht en ademhalingsmoeilijkheden. Deze symptomen treden vaak op als gevolg van de verwoestende invloed van straling op het zenuwstelsel en andere vitale organen.

De latente periode volgt onmiddellijk na de prodromale fase en kan maximaal 12 uur duren. Gedurende deze tijd verminderen de symptomen tijdelijk, wat de detectie van stralingsblootstelling bemoeilijkt. Echter, zodra de latente fase voorbij is, komt de manifeste ziekteperiode op gang, waarin de symptomen verergeren en nieuwe verschijnselen optreden, zoals extreme vermoeidheid en andere ernstige neurologische en lichamelijke symptomen.

De ernst van de stralingsdosis bepaalt in grote mate de overleving van het slachtoffer. Onderzoeken naar de gevolgen van de kernramp in Tsjernobyl en de nucleaire aanvallen op Hiroshima en Nagasaki hebben aangetoond dat de dodelijke dosis voor volwassenen meestal tussen de 3,0 en 4,0 Gyt ligt, wat overeenkomt met een stralingsdosis van ongeveer 3,0 tot 4,0 sievert (Sv). Bij doses hoger dan 8,0 Gyt overleeft vrijwel niemand zonder intensieve medische behandeling. Bij lagere doses, zoals 1-2 Gyt, kunnen overlevenden herstellen, al zal de schade aan het lichaam blijvende gevolgen hebben. Een dosis boven de 50 Gyt, zoals waargenomen in sommige gevallen van ARS, zal vrijwel altijd leiden tot de dood binnen een paar dagen, zelfs met medische hulp.

De impact van straling is niet alleen onmiddellijk, maar kan ook op lange termijn gevolgen hebben. Zoals uit onderzoek blijkt, kan het lichaam bij lagere doses van straling herstellen door een eigen herstelmechanisme, waarin beschadigde cellen zich kunnen delen en zich herstellen. Dit herstelproces is het meest effectief wanneer de beschadigde cellen goed van zuurstof worden voorzien. In tegenstelling tot cellen die slecht worden doorbloed, kunnen goed doorbloede cellen zich sneller en efficiënter herstellen. Dit verschijnsel wordt mede beïnvloed door de zuurstofvoorziening van de cellen, aangezien zuurstofrijk weefsel beter in staat is om beschadigingen te herstellen dan weefsels met een lage zuurstofconcentratie.

Ondanks de mogelijkheid van herstel na een lagere dosis, moeten we rekening houden met de cumulatieve effecten van herhaalde blootstelling aan straling. Elke herhaalde blootstelling leidt tot een ophoping van schade, wat kan resulteren in onomkeerbare schade aan cellen en weefsels. Naarmate de dosis straling toeneemt, neemt de kans op irreversibele schade toe, en kunnen zelfs subletale doses van straling leiden tot langdurige gezondheidsproblemen, zoals het ontwikkelen van kanker, cataracten of andere chronische ziekten op lange termijn. De medische gemeenschap heeft geleerd dat niet alle stralingsschade onmiddellijk of zichtbaar is. De symptomen van ARS kunnen zich pas na een bepaalde tijd openbaren, en de langetermijneffecten van straling kunnen soms pas jaren later zichtbaar worden.

Naast de onmiddellijke medische behandeling van stralingsslachtoffers is het van essentieel belang om het herstelproces en de langetermijngezondheid van de overlevenden te monitoren. Het vroegtijdig detecteren van stralingsverwondingen en het bieden van de juiste medische zorg kan het verschil maken tussen leven en dood. Het begrip van de mechanismen van stralingseffecten op het menselijk lichaam is cruciaal om de juiste behandelingsmethoden te ontwikkelen en om stralingsslachtoffers de best mogelijke kansen op herstel te geven.