De kern van de zaak is dat fascisme geen zuiver economische anomalie is maar een culturele en psychologische transformatie die op bestaande autoritaire structuren van het kapitalisme aanspoort. In plaats van een breuk met de geschiedenis is de fascistische beweging een radicalisering ervan: een religieuze verering van het Irrationele, ingebed in mystiek, uitsluiting en gewelddadige toewijding aan de stam, de natie of de Grote Leider. Dat verklaart waarom vormen van autoritair security‑denken als legitimatie dienden voor enkele van de grootste wreedheden uit de geschiedenis — van excessen van Romeinse tirannen tot de systematische terreur van nazi‑Duitsland.
De kracht van deze politiek ligt niet in een rationeel voordeel voor de massa, maar in de bewuste cultivatie van emotie. Waar links traditiegetrouw apelleert aan rede en materiële belangen, bouwt de autoritaire rechterzijde haar aantrekkingskracht op door de diepste, primitieve behoeften van mensen aan te spreken: veiligheid, overleving, eer en een hersteld gevoel van waardigheid. De Grote Leider wordt geportretteerd als degene die deze behoeften in één adem kan bevredigen; zijn charisma functioneert als katalysator van collectieve verliefdheid, niet van weloverwogen keuze. Emotie vervangt argumentatie: rede wordt bewaard voor een kleine elite, terwijl de massa wordt geleid door affectieve oproepen tot salvatie en wraak.
Deze route naar macht wordt vergemakkelijkt door de structurele autoritariteit van het kapitalisme zelf. Economisch systeem en arbeidsverhoudingen zijn al hiërarchisch: eigenaars en managers oefenen juridische en feitelijke gezagsmacht uit; werknemers kennen hun positie door afhankelijke verhoudingen en dreiging van ontslag. Politiek gezien verhouden zich economische elites tot politieke macht via patronage, financiering en invloed op agenda’s; zo ontstaat een politiek systeem dat de rijken bevoordeelt en de democratische grondlaag uitholt. Dergelijke institutionele verankeringen vormen het fundament waarop een meer expliciet autoritair, fascistisch bestuur kan worden gefundeerd — niet noodzakelijk als vernietiging van de markt, maar als herordening ten dienste van nationale kracht en elitebelangen.
De culturele agenda van fascisme vereist vervolgens een verheerlijking van brute kracht en een ontmenselijking van degenen die als zwak worden bestempeld. Democratische kwetsbaarheid moet omgevormd worden tot een ethos van strijd: leven is strijden; wie niet vecht, verdient niet te leven — een axioma waarmee geweld wordt gerechtvaardigd als primaire voorwaarde van veiligheid en succes. De Grote Leider fungeert als belichaming van die wet van de natuur: hij legitimeert dominantie, zuiveringen en de permanente instructie van de natie in de politiek van uitroeiing van interne en externe vijanden. Deze retoriek is geen buitenissigheid tegenover het kapitalistische levenssysteem; het sluit aan bij reeds bestaande competitieve psychologie en aanwending van geweld in samenleving en buitenlands beleid, en maakt zo de overgang naar massale militarisatie en intern repressief beleid plausibel en aantrekkelijk.
Tenslotte completeert de fascistische beweging haar project door een vijandbeeld te costrueren dat nationale vernedering en existentiële dreiging belichaamt. De herinnering aan een vermeende of werkelijke nederlaag functioneert als mobiliserende mythe: nooit meer zwak, nooit meer vernederd — daarom is overweldigen en vernietigen van de buitenlandse vijand moreel en strategisch geboden. Het produceert een permanente geopolitieke agenda van expansie en de militarisering van de samenleving, waarin vrede slechts een dekmantel is voor voorbereid zijn op de volgende oorlog. Door corporaties en elites niet uit te schakelen maar te betrekken of te belonen, wordt fascisme aantrekkelijk gemaakt voor economische machten die orde en winst boven democratische pluraliteit stellen.
Wat belangrijk is om te begrijpen naast deze analyse: emotionele manipulatie functioneert effectiever wanneer bestaande institutionele ongelijkheden en economische angsten niet worden aangepakt; het charisma van leiders kan alleen massa’s mobiliseren als zij structureel al gedwongen zijn tot hiërarchische gehoorzaamheid en sociale uitsluiting; geweldsretoriek ontleent geloofwaardigheid aan reeds aanwezige culturele normalisaties van competitie en militarisme; en politieke radicalisering richting autoritarisme wordt vaak gefaciliteerd door elitaire tolerantie of medeplichtigheid, niet louter door populaire woede. Om de transitie van kapitalistische democratie naar kapitalistisch fascisme te verhinderen is het daarom cruciaal om zowel ideologische narratieven te ontmantelen als de institutionele bases van autoritarisme — economische concentratie, politieke invloed van oligarchen, en culturele normalisatie van geweld — systematisch aan te pakken.
Waarom de Linkse Beweging in de VS geen Nieuwe Nationale Verhaal Heeft Gecreëerd
De tekortkomingen van de Amerikaanse progressieven en de Linkse beweging zijn duidelijk zichtbaar als we de politieke situatie in de Verenigde Staten analyseren. Tegen de tijd dat dit geschreven werd, in 2018, had de diep conservatieve Republikeinse Partij de controle over alle takken van de Amerikaanse regering verworven, waaronder het Witte Huis, de Senaat, het Huis van Afgevaardigden, het Hooggerechtshof en de meerderheid van de gouverneurs en wetgevende macht van de staten. Daarnaast had de Democratische Partij, onder leiding van de Clinton-administratie, zich steeds verder verwijderd van de sociaal-democratische principes van Franklin D. Roosevelt en de New Deal, om opnieuw een partij van het grote bedrijfsleven te worden, zoals zij dat vóór de New Deal al was.
Bill Clinton smeedde bondgenootschappen met Wall Street, waarbij hij Robert Rubin, de CEO van Citibank, als minister van Financiën aanstelde, en grote donaties accepteerde van het bedrijfsleven, een praktijk die ook gevolgd werd door Hillary Clinton in haar campagne tegen Trump in 2016. In de tijd van George W. Bush werd er vaak gezegd dat er slechts twee mainstream partijen waren in de VS, beide corporate: Bush en Bush Lite. Dit was echter geen nieuw fenomeen; bedrijfsbelangen hadden al de boventoon gevoerd in de Democratische presidenten van Woodrow Wilson, Harry Truman, JFK, Lyndon Johnson en Jimmy Carter.
De Republikeinen zijn sinds de Reagan-revolutie van de jaren 1980 aan de macht. Deze revolutie leidde tot een interne "regimeverandering", waarbij een nieuwe Gouden Eeuw van corporate aristocratisch bestuur werd gevestigd. Wat elders in de tekst werd aangeduid als het "Derde Corporate Regime", vond zijn geboorte onder het presidentschap van Ronald Reagan en werd verder verstevigd onder Bush I, genoot van legitimiteit onder Clinton, en werd geïntensiveerd onder Bush II. President Obama probeerde milde hervormingen binnen dit regime door te voeren, terwijl president Trump de koers verlegde richting een meer autoritaire staat. Dit regime heeft als doel om soevereiniteit over te dragen van burgers naar transnationale bedrijven en de regering om te vormen tot een zakenpartner die zich richt op het maximaliseren van wereldwijde winsten voor een kleine groep wereldexecutives en aandeelhouders.
Ondanks de kracht van dit regime, heeft de Linkse beweging in de VS niet het vermogen getoond om een nieuw nationaal verhaal te creëren dat werkelijk universele en ware veiligheid biedt, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De Democratische Partij is steeds verder verzwakt en de Linkse politiek heeft zich steeds verder van de klassenpolitiek verwijderd, zich meer concentrerend op identiteitspolitiek. De mainstream media heeft de indruk gewekt dat culturele en politieke verschillen de jaren 2010 tot de meest gepolariseerde periode ooit in Amerika maken, maar dit is een misverstand. In de jaren 1860 vond er een daadwerkelijke burgeroorlog plaats, en de "Nieuwe Linkse" beweging van de jaren 1960 en 1970 was veel verder links dan de huidige Linkse beweging.
Wat veranderd is, is dat de discrepantie binnen het congres steeds groter wordt. Tot de Reagan-tijd aten Democraten en Republikeinen vaak samen, maar tegenwoordig zijn de verschillen zo groot dat ze nauwelijks dezelfde taal spreken. De Democraten zijn naar rechts opgeschoven, maar de Republikeinen zijn zo ver naar rechts gegaan dat er weinig overeenkomsten zijn tussen beide partijen. De Amerikaanse politiek lijkt nu vooral een strijd te zijn tussen de corporate-rechtse en de extreem-rechtse vleugels, waarbij de Linkse stem grotendeels afwezig is.
De opkomst van extremistische groepen, zoals witte supremacisten, anti-immigrantengroepen, neonazi's en de alt-right, heeft de traditionele macht van de Republikeinse Partij uitgedaagd. Ze willen de gevestigde leiding van de partij vervangen, met uitzondering van president Trump, en ze omarmen de extreem-autoritaire veiligheidsvisie die Trump verkondigt. De cultuuroorlogen, aangewakkerd door evangelische christenen, anti-abortusactivisten, racisten en andere traditionele cultuurvertegenwoordigers, lijken terrein te winnen.
De Linkse beweging heeft daarin gefaald door niet duidelijk te maken dat zij de echte verdediger van 'gezinswaarden' is, door bijvoorbeeld pleit te zijn voor betaald ouderschapsverlof en openbare kinderopvang, beleid waar de Republikeinen zich tegen verzetten. De extreem-rechtse aanhang van Trump is een verontrustende ontwikkeling, zelfs voor veel traditionele bedrijfselite die al lang conservatief en Republikeins waren. Deze elite omarmt het Trumpiaanse veiligheidsverhaal, dat kan leiden tot een vorm van Amerikaans fascisme, een ontwikkeling die in andere hoofdstukken verder wordt besproken.
Toch betekent dit niet dat er geen belangrijke progressieve of 'linkse' sectoren in de Amerikaanse samenleving zijn. Trump wist nooit een meerderheid van de kiezers achter zich te krijgen en werd alleen gesteund door een zeer gemobiliseerde Republikeinse basis van ongeveer 40% van de bevolking. Bovendien blijkt uit jarenlang onderzoek van instellingen zoals Pew en Gallup dat een meerderheid van de Amerikanen progressieve of 'linkse' opvattingen heeft over de meeste belangrijke kwesties, zoals economische ongelijkheid, de invloed van grote bedrijven en het probleem van geld in de politiek.
De voortdurende kloof tussen de politieke en economische elites en de meerderheid van de bevolking benadrukt de fundamentele misverstanden over wat de Amerikaanse politieke systemen werkelijk aandrijft. De manier waarop de zogenaamde "winst van de democraten" wordt gepresenteerd is slechts een symbool van de verarming van de politieke mogelijkheden en de uiteindelijke verslechtering van de representatie van de meerderheid van de bevolking in de Amerikaanse politiek.
Hoe het kapitalistische huis werkt: De Upstairs/Downstairs Realiteit
De samenleving lijkt tegenwoordig minder rigide en democratischer, terwijl de enorme kloof tussen rijkdom en macht onverminderd blijft bestaan. Veel mensen denken dat we voorbij zijn aan de vastgeroeste klassenmaatschappijen van het verleden. Maar ondanks de economische groei die wordt aangewakkerd door nieuwe technologieën en progressieve hervormingen, blijft de indeling van de samenleving in ‘upstairs’ en ‘downstairs’ - oftewel, in de rijken en de armen - verrassend herkenbaar. Populaire tv-series als Upstairs Downstairs en Downton Abbey waren niet alleen succesvol vanwege hun historische setting, maar ook omdat ze ons confronteerden met het onmiskenbare gevoel van bekendheid: het idee dat er toch weinig is veranderd. De show legt bloot hoe onze hedendaagse wereld haar eigen ongelijkheid als ‘normaal’ accepteert en daarmee de oude patronen van onrecht en ongelijkheid in een modern jasje steekt.
De ongelijke indeling van de maatschappij, die we vaak als vanzelfsprekend beschouwen, is diep geworteld in de kapitalistische structuur. Zoals de grote criticus van het kapitalisme, Karl Marx, stelde, is het kapitalisme een permanent systeem van ‘upstairs’ en ‘downstairs’. De ‘upper class’, de kapitalistische elite, bezit de fabrieken, banken en andere productiemiddelen, terwijl de ‘working class’ - de arbeiders - wordt uitgebuit en gedwongen is te overleven op de lagere verdiepingen. Zelfs de voorstanders van het kapitalisme erkennen de ongelijkheid die het systeem met zich meebrengt, hoewel zij dit vaak rechtvaardigen door te stellen dat deze ongelijkheid essentieel is voor economische groei en vooruitgang. Vanuit dit perspectief is de ‘upstairs’ van de samenleving gereserveerd voor de ‘creatieven’ - de mensen die door hard werken en talent zich kunnen opsteken in de maatschappelijke rangorde, terwijl de ‘parasieten’, de minder productieve leden van de samenleving, blijven achter op de ‘downstairs’. De ideeën van Ayn Rand, die de ‘creatieven’ in de ‘upper class’ verheerlijkt, geven ons een goed voorbeeld van deze visie.
In de Amerikaanse maatschappij zijn de ‘upper class’-leden vaak extreem rijk, zoals de miljardairs Donald Trump, Jeff Bezos, en de gebroeders Koch. Zij leven in weelde en hebben de macht om het politieke en economische systeem naar hun hand te zetten. De 1% van de bevolking beheerst in wezen de samenleving, terwijl de top 0,1% van de ultrarijken (zoals CEO’s en hedgefund-managers) de touwtjes stevig in handen heeft. Het is een klassensysteem dat gebaseerd is op overerving, waarbij rijkdom vaak van generatie op generatie wordt doorgegeven - wat in de woorden van econoom Thomas Piketty ‘patrimoniaal kapitalisme’ wordt genoemd.
Toch is het niet zo eenvoudig als de meeste mensen haat of bewondering voor de rijken voelen. Veel mensen voelen tegelijkertijd zowel woede over de ongelijkheid als bewondering voor de prestaties van sommige rijken. De zogenaamde gemengde gevoelens over de 1% zijn complex, maar ze mogen niet de onderliggende realiteit van de samenleving verhullen. De waarheid is dat de meeste Amerikanen, die tot de ‘working class’ behoren, leven onder steeds onzekerdere en armoedigere omstandigheden. Bijna de helft van de Amerikanen leeft onder de officiële armoedegrens of in de buurt daarvan, wat veel economen beschouwen als de meest accurate maatstaf voor armoede. Velen van hen wonen op de ‘downstairs’, de onderste verdiepingen van de samenleving, in omstandigheden van schulden, werkloosheid en onverschilligheid van de overheid. Ondanks de misleidende naam worden veel mensen die zichzelf als ‘middenklasse’ beschouwen, eigenlijk al geclassificeerd als onderdeel van de werkende klasse, die een groot deel van de bevolking uitmaakt.
De ‘middle class’ of welgestelde professionals, de zogenaamde ‘PMC’ (professioneel-manageriale klasse), bevinden zich ergens tussen de ‘upstairs’ en de ‘downstairs’. Dit is de groep van artsen, advocaten, professoren en andere hoogopgeleide werknemers die aanzienlijke welvaart en autoriteit bezitten. De PMC heeft veel macht en invloed, maar is tegelijkertijd deel van een steeds groter wordende kloof. De leden van deze klasse hebben een welvarend bestaan, maar de werkelijke toegang tot de rijken en hun maatschappelijke invloed blijft voor hen moeilijk bereikbaar. Hoewel zij van zichzelf geloven dat zij tot de ‘middenklasse’ behoren, hebben ze vaak meer vermogen dan de meerderheid van de bevolking, inclusief de gehele werkende klasse.
Onder hen bevinden zich degenen die nauwelijks ooit in staat zijn om te ontsnappen aan de vicieuze cirkel van armoede en uitsluiting. Ze wonen in de kelders van de samenleving, waar de armsten van de armen, vaak mensen van kleur of ongedocumenteerde migranten, hun dagen doorbrengen. De mensen die in de ‘kelder’ wonen, hebben vaak weinig toegang tot onderwijs, zorg of werkgelegenheid, en hun levensomstandigheden zijn in veel gevallen onleefbaar. Deze mensen behoren vaak tot de armste 16% van de bevolking en leven in permanente onzekerheid. Het kapitalisme maakt het mogelijk om via de ‘trappen’ van de samenleving omhoog te klimmen, maar deze trappen zijn vaak lang, moeilijk te beklimmen en vallen snel weg zodra men afwijkt van de norm.
Wat daarnaast cruciaal is om te begrijpen, is dat het systeem van het kapitalisme - hoewel het ons vaak de illusie van mobiliteit biedt - vooral ontworpen is om de ongelijkheid in stand te houden. Het beeld van de trap is het beste te begrijpen als een manier om de macht van de rijken te verstevigen. De ‘gouden trappen’ in Trump Tower symboliseren de illusie van opwaartse mobiliteit, terwijl de werkelijkheid van de maatschappelijke ladder meer lijkt op een wankele, moeilijk te beklimmen trap. Het ‘American Dream’ lijkt toegankelijk, maar de kansen om werkelijk te stijgen, worden vaak geblokkeerd door economische en sociale barrières die door het systeem zelf zijn opgezet.
Wat is de toekomst van sociale welvaart en gelijkheid in Amerika?
In gesprekken met studenten wordt vaak de vraag gesteld of de Scandinavische benadering van sociale zekerheid en universele toegang tot basisbehoeften zoals werk, onderwijs en gezondheidszorg een model is dat in de Verenigde Staten kan worden geïmplementeerd. Het lijkt een aantrekkelijk idee, vooral gezien de veiligheid die het systeem biedt. Een verhaal uit een van de lessen van Derber illustreert dit goed. In de les was een Deense uitwisselingsstudent, die vertelde dat de Universiteit van Kopenhagen, de beste universiteit van Denemarken, volledig gratis is. Niet alleen het collegegeld wordt door de overheid betaald, maar de overheid biedt de studenten ook een stipendium om hun studie te ondersteunen. Dit contrast met het Amerikaanse systeem, waarin studenten vaak tientallen duizenden dollars aan studiebeurzen en leningen moeten opnemen, roept veel verbazing op bij Amerikaanse studenten. De vraag rijst dan: zou dit systeem in de VS werken?
Hoewel de studenten in de klas sceptisch zijn over het idee, erkenden ze de voordelen van een dergelijk systeem. De belastingdruk in Scandinavië is hoog – soms wel 60 tot 65 procent – maar deze belastingen financieren universiteitsonderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang en ouderenzorg, evenals andere sociale programma's die in veel gevallen onbereikbaar zijn in de VS. Het idee dat de overheid dergelijke programma's kan financieren, roept echter vragen op over de haalbaarheid van dit model in de Verenigde Staten. Veel Amerikanen vertrouwen de overheid niet om effectief om te gaan met belastinggeld, wat een grote belemmering is voor de implementatie van zulke programma’s.
Desondanks zijn er tekenen dat er een verschuiving plaatsvindt, vooral onder de jongere generaties. In de laatste jaren is het vertrouwen in de traditionele kapitalistische benadering in de VS afgenomen, terwijl steun voor socialistische ideeën toeneemt. Dit blijkt uit verschillende peilingen, waaronder die van Pew en Gallup, die aantonen dat de jongere generatie – de zogenaamde millennials – meer positief tegenover socialisme staat dan tegenover kapitalisme. Interessant is dat 43 procent van de ondervraagden tussen 18 en 30 jaar zowel kapitalisme als socialisme als positief beschouwen. Dit wijst op een generatie die niet eenvoudigweg als kapitalistisch kan worden gekarakteriseerd, maar eerder een balans zoekt tussen de twee systemen.
Deze trend is niet alleen zichtbaar in opiniepeilingen, maar ook in de groeiende steun voor progressieve politici en activisten die pleiten voor sociale hervormingen. Bernie Sanders, Elizabeth Warren en andere prominente leden van de Democratische Partij spreken zich uit voor een hervorming van het systeem en het creëren van een meer rechtvaardige samenleving. De beweging krijgt steeds meer steun van mensen die, net als de activisten van de Poor People’s Campaign onder leiding van Rev. William Barber, geloven dat economische rechtvaardigheid hand in hand moet gaan met rassengelijkheid en een einde aan militarisme.
Rev. William Barber, die zijn werk voortzet in de geest van Martin Luther King, benadrukt dat de strijd voor economische rechtvaardigheid en gelijkheid niet gescheiden kan worden van de strijd tegen racisme en onterecht militair beleid. Barber herinnert eraan dat de grootste veranderingen in de geschiedenis van de VS altijd zijn ontstaan wanneer verschillende sociale bewegingen samenkwamen, zoals de abolitionistenbeweging of de hervormingen tijdens de Reconstruction-periode. Vandaag de dag roept hij op tot een bredere coalitie van arbeiders, armen en gemarginaliseerde groepen, ongeacht hun etnische achtergrond, die gezamenlijk zullen strijden voor een rechtvaardiger Amerika.
Deze dynamiek is niet alleen zichtbaar in de politieke sfeer, maar ook in de bewegingen die voortkomen uit de vakbonden. In 2018 leidde een nationale opstand van leraren, verpleegsters en ouders tot een nieuwe golf van activisme gericht op economische veiligheid en sociale rechtvaardigheid. De vakbonden, die in het verleden vaak gedwongen werden zich te concentreren op sectorale belangen, zijn zich steeds meer gaan inzetten voor bredere sociale en economische hervormingen.
Voor de lezer is het essentieel te begrijpen dat de verandering die nu gaande is, niet alleen een reactie is op de falende aspecten van het huidige systeem, maar ook een zoektocht naar een model dat meer welzijn en gelijkheid voor iedereen biedt. Dit betekent niet alleen dat we naar Scandinavië kijken als voorbeeld, maar ook dat we de lokale context in de VS moeten begrijpen. Het is belangrijk te realiseren dat de steun voor socialistische ideeën steeds meer geworteld is in een verlangen naar zekerheid en sociale stabiliteit, iets wat velen in de VS momenteel missen. Hoe deze beweging zich zal ontwikkelen, hangt af van de mate waarin de samenleving bereid is om het vertrouwen in de overheid te herstellen en de politieke structuren te hervormen.
Hoe Minor Literatuur Bevrijding kan Brengen: Deleuze’s Theorie en James Joyce’s Ulysses
Welke taalkundige kenmerken typeren Donald Trumps stijl in presidentiële debatten?
Hoe Seks Schandalen de Nationale Identiteit Vormgeven: Drie Modellen van Moraal en Macht

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский