De relatie tussen productie en consumptie is complex en wederzijds afhankelijk, waarbij elk proces het andere beïnvloedt. Neem bijvoorbeeld een schoenmaker die schoenen maakt. Deze objecten krijgen pas echt betekenis wanneer iemand ze aantrekt. Dit maakt duidelijk dat de handeling van consumptie nauw verweven is met de handeling van productie. Aan de andere kant produceert de schoenmaker de schoenen op een manier die bepaalt hoe ze gedragen zullen worden, door materialen en stijlen te kiezen die vraag creëren. Op deze manier is productie evenzeer impliciet in het proces van consumptie. Dit wederzijdse effect komt sterk naar voren in het werk van Stuart Hall, die de momenten van productie en consumptie, oftewel “coderen” en “decoderen,” als wederzijds constituerend beschrijft. In de context van televisieprogramma’s betekent dit dat producenten een bepaalde betekenis in de shows coderen, maar kijkers deze betekenissen niet noodzakelijk op dezelfde manier decoderen.

Deze twee momenten—coderen en decoderen—zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Producenten anticiperen op de reacties van het publiek, terwijl kijkers de shows interpreteren op basis van hun eigen kennis van de producenten. Televisieprogramma’s zelf zijn complexe tekens die producenten en kijkers met elkaar verbinden, binnen een gedeelde sociale context. Dit proces van betekenisgeving is een cyclus die steeds opnieuw in werking treedt en waarbij de invloeden van coderen en decoderen elkaar wederzijds beïnvloeden.

Hall brengt het klassieke model van communicatie—de zender-bericht-ontvanger-formule—op een andere manier in beeld. In plaats van simpelweg te kijken naar hoe informatie wordt overgedragen met zo min mogelijk vervorming, zoals Shannon en Weaver het vroegen, legt Hall de nadruk op de factoren die deze overdracht beïnvloeden. Wat dit model van communicatie anders maakt, is dat het niet alleen kijkt naar de technische stappen van het coderen en decoderen, maar ook naar de sociale en culturele invloeden die deze processen vormgeven. Zo maakt Hall expliciet hoe het decoderen van boodschappen de manier waarop die boodschappen gecodeerd worden beïnvloedt.

De rol van de context, de kennis van de producenten en de verwachtingen van het publiek spelen hierin een cruciale rol. Hall stelt dat de momenten van productie en consumptie een continu proces zijn, waarbij zowel producenten als kijkers elkaar voortdurend beïnvloeden. De relatie is dus dynamisch en afhankelijk van wederzijds begrip en interpretatie.

De betekenis van een televisieprogramma, bijvoorbeeld, wordt niet volledig bepaald door de producent. Het programma wordt een medium voor betekenisoverdracht, maar de uiteindelijke betekenis ontstaat pas in de interactie tussen producent en ontvanger. Dit stelt dat de interpretatie van een boodschap altijd in beweging is, afhankelijk van de maatschappelijke, historische en persoonlijke contexten van de ontvanger.

Het idee van betekenisgeving wordt verder onderzocht door de Amerikaanse filosoof Charles Peirce, die stelt dat een teken altijd iets voor iemand betekent in een bepaalde context. Dit proces van betekenisgeving is een continue keten van associaties, waarbij elke interpretatie weer nieuwe betekenissen oproept. De ‘sign’ is volgens Peirce altijd zowel materieel als subjectief. Aan de materiële kant kunnen we denken aan de fysieke geluidsgolven van een gesproken woord of de visuele en auditieve signalen van een televisieprogramma. Aan de subjectieve kant bevindt zich de betekenis die de ontvanger aan deze signalen toekent, gebaseerd op zijn of haar eerdere ervaringen en kennis.

In dit licht is het belangrijk te begrijpen dat de betekenis die aan een teken wordt gegeven altijd verandert afhankelijk van wie het ontvangt en in welke context. Elk gebruik van een teken verandert het, zoals Hall duidelijk maakt in zijn analyse van de televisieproductie. Het proces van betekenisgeving is dus niet een eenzijdige overdracht van de producent naar de consument, maar een dynamisch proces waarin beide partijen hun eigen betekenisgeving bijdragen.

Het proces van coderen en decoderen wordt verder gecompliceerd doordat de invloed van de ontvanger op de productie vaak impliciet is. Producenten anticiperen op de verwachtingen van het publiek, maar deze verwachtingen zijn niet altijd duidelijk en kunnen variëren afhankelijk van de sociale en culturele context van de ontvanger. Dit creëert een spanningsveld tussen wat de producent probeert over te brengen en wat de ontvanger daadwerkelijk interpreteert. Bovendien kunnen ontvangers betekenissen op verschillende manieren gebruiken, waarbij ze de coderingen van de producenten herinterpreteren of zelfs volledig omkeren, afhankelijk van hun eigen kennis, ervaringen en sociale positie.

Het is dus essentieel om te begrijpen dat de betekenis van een televisieprogramma (en in bredere zin van een teken) nooit vastligt. Het is altijd het resultaat van een interactie tussen de codering door de producent en de decodering door de ontvanger, waarbij beide partijen, met hun eigen sociale en culturele achtergronden, invloed uitoefenen op het proces van betekenisvorming. Dit benadrukt de rol van het publiek in het creëren van betekenis en maakt duidelijk dat communicatie nooit een eenrichtingsverkeer is.

Hoe taal, geschiedenis en propaganda de perceptie van de werkelijkheid vormen in "1984"

De manipulatie van taal in George Orwell's 1984 gaat verder dan het simpelweg vervangen van woorden; het is een fundament voor het herschrijven van de werkelijkheid zelf. De beheersing van taal door de Partij is de sleutel tot haar macht, en door het constant aanpassen van de geschiedenis, creëert zij een wereld waarin de waarheid niet bestaat. De Ministry of Truth is de instantiatie van dit principe, waar geschiedenis continu wordt herschreven en gewist, zo vaak dat de term "historisch" zelf zijn betekenis verliest. De geschiedenis die de Partij schrijft, heeft geen relatie met de werkelijke gebeurtenissen, maar in de solipsistische visie van de Partij bestaat die werkelijkheid niet. Wat belangrijk is, is de versie van gebeurtenissen die het regime biedt; alles wat afwijkt van deze versie, bestaat simpelweg niet.

In deze context wordt Newspeak, de taal die de Partij in 1984 creëert, een krachtig instrument van onderdrukking. De functie van Newspeak is niet alleen om gedachten te verduidelijken of te verfijnen, maar om ze volledig te beperken. In de theorie van Newspeak, zoals uiteengezet in The Principles of Newspeak, zou het onmogelijk zijn om de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring ("We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal...") over te zetten naar Newspeak zonder de betekenis volledig te transformeren. In plaats van een verklaring van de universele rechten van de mens, zou het in Newspeak samenvallen met de term crimethink — een idee dat haaks staat op de kernwaarden die deze woorden in hun oorspronkelijke vorm vertegenwoordigen. Dit benadrukt het ondenkbare idee dat taal de manier waarop we de wereld begrijpen, volledig bepaalt, maar tegelijkertijd onthult het ook de grenzen van vertaling tussen verschillende wereldbeelden.

Toch is Orwell's benadering van de relatie tussen taal en gedachte niet absoluut. Er is een subtiele maar belangrijke nuance in zijn werk: Newspeak zou heretische gedachten alleen ondenkbaar maken zolang deze afhankelijk zijn van woorden. In situaties waarin gedachte niet volledig afhankelijk is van taal, zou deze beperking niet werken. Het is een hint naar de zwakkere versie van de Sapir-Whorf hypothese, die stelt dat, hoewel taal de manier waarop we de wereld interpreteren beïnvloedt, het niet volledig onze gedachten kan bepalen. De ervaring van een taal zonder exact equivalente woorden, zoals het Franse dépaysement in vergelijking met het Engelse concept van ‘vervreemding’, laat zien dat we soms buiten de beperkingen van taal kunnen denken, ondanks dat het moeilijk is om een concept volledig te verwoorden.

In 1984 blijkt dat de personages in staat zijn om buiten de grenzen van Newspeak te denken op manieren die niet altijd direct afhankelijk zijn van taal. Dit gebeurt op drie belangrijke manieren. Ten eerste door middel van doublethink, een concept waarbij tegenstrijdige gedachten tegelijkertijd als waar kunnen worden aangenomen. Dit is mogelijk doordat de mensen die in deze samenleving leven zich onbewust moeten zijn van de paradoxen die ze in hun denken toelaten. “Oorlog is vrede,” “Vrijheid is slavernij,” en “Onwetendheid is kracht” zijn de drie verwoorde kernprincipes van de Partij, en hoewel deze op het eerste gezicht volstrekt absurd lijken, onthullen ze de diepgewortelde contradictie van de samenleving: het is noodzakelijk om bepaalde zaken te vergeten om überhaupt te kunnen bestaan in deze wereld.

Naast doublethink speelt de perceptie van niet-verbale signalen een cruciale rol in hoe de personages de werkelijkheid ervaren. Taal is niet altijd genoeg om de diepte van menselijke ervaringen te vangen. Wanneer Winston bijvoorbeeld de smaak van echte chocolade ervaart, herinnert hij zich iets dat krachtig en verontrustend is, maar dat hij niet volledig kan plaatsen. Dit soort signalen, zoals geuren, geluiden of zintuiglijke indrukken die zich niet makkelijk in woorden laten vangen, zijn subversief in een wereld waar alles gecontroleerd wordt door taal. Wanneer Winston en Julia bijvoorbeeld voor de eerste keer samen zijn, buiten het bereik van de Partij, ervaren ze de vreugde van de natuur in de zang van een merel. Deze ervaringen kunnen niet volledig worden omschreven of gecatalogiseerd door de Partij, en daarom zijn ze gevaarlijk. Ze ontsnappen aan de controle van het regime en blijven buiten de greep van haar woorden.

De onderliggende boodschap die Orwell door zijn verhaal weeft, is dat hoewel taal een machtig middel is voor sociale controle, het niet volledig in staat is om de complexiteit van de menselijke ervaring te omvatten. Zelfs in een wereld waar de werkelijkheid voortdurend wordt herschreven en gewist, blijven er gebieden van ervaring en van gedachte die moeilijk te temmen zijn. Taal is dus niet alleen een middel voor communicatie, maar ook een middel van controle, en in de handen van een totalitair regime wordt het een instrument van onderdrukking, waarin zelfs de meest fundamentele waarheden en concepten kunnen worden vervangen door ideologische valse waarheden.

Tegelijkertijd biedt Orwell ons een kritische reflectie over de mogelijkheid van weerstand. Zelfs binnen het strikte kader van Newspeak, zijn er momenten waarop menselijke ervaring, gevoel en herinnering doorbreken. Dit roept de vraag op in hoeverre de menselijke geest zich kan aanpassen aan zulke radicale vormen van controle. Het is niet alleen een kritiek op de machtsstructuren die taal gebruiken om te domineren, maar ook een reflectie op de kracht van menselijke ervaring die zich niet volledig laat reduceren tot woorden en ideologieën.

Hoe kan de verschuiving in de betekenis van 'fake news' de democratie beïnvloeden?

De afgelopen jaren is de term 'fake news' geëvolueerd van een relatief onschuldige aanduiding van onjuiste informatie naar een gevaarlijk instrument in de politieke retoriek, met verstrekkende gevolgen voor de democratie. Deze verschuiving heeft niet alleen de manier waarop we nieuws consumeren veranderd, maar heeft ook bijgedragen aan het ontstaan van desinformatie en de verstoring van het publieke debat. Het meest opvallende aspect van deze ontwikkeling is de manier waarop politici, zoals Donald Trump, de term 'fake news' hebben gepopulariseerd en verlegd naar de term 'de vijand van het volk'. Het idee dat de media een gevaar vormen voor de samenleving, heeft niet alleen het vertrouwen in de journalistiek ondermijnd, maar heeft ook bijgedragen aan een klimaat van vijandigheid tegenover journalisten.

Deze verschuiving in de betekenis van 'fake news' is niet alleen een kwestie van taal; het heeft diepgaande gevolgen voor de manier waarop we de waarheid begrijpen en verwerken. De term 'fake news' werd oorspronkelijk gebruikt om valse of misleidende informatie aan te duiden, maar is nu een retorisch wapen geworden. Deze herdefiniëring heeft de deur geopend voor een bredere acceptatie van samenzweringstheorieën, waarin het bewijs van de tegenpartij altijd kan worden afgedaan als onderdeel van de desinformatiecampagne van de 'vijand'. Dit fenomeen is vergelijkbaar met de controlemechanismen die we in George Orwell’s 1984 zien, waar de waarheid voortdurend wordt aangepast en gemanipuleerd door een totalitair regime.

Het gevaar van deze verschuiving wordt nog duidelijker wanneer we zien hoe termen zoals 'de vijand van het volk' de retoriek rondom de media beïnvloeden. Journalisten die deze term gebruiken, worden vaak bestempeld als partijdig of zelfs als bedriegers, wat het gevaar van een vitale democratische functie – de vrije pers – ondermijnt. De retoriek van vijandschap tegen de media creëert een situatie waarin journalisten niet alleen ideologisch worden aangevallen, maar waar de fysieke veiligheid van verslaggevers ook in gevaar kan komen. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, hebben verschillende journalisten gewaarschuwd voor de toename van geweld tegen de pers als gevolg van deze polariserende taal. Dit creëert een uiterst gevaarlijke situatie voor de democratie, waar de waarheid niet alleen wordt gemanipuleerd, maar ook fysiek wordt ondermijnd.

De analyse van deze verschuiving roept ons op om stil te staan bij de rol van communicatie en de invloed van culturele vertaling in de hedendaagse wereld. Als studenten en docenten van de eenentwintigste eeuw moeten we ons bewust zijn van de macht van taal in het bepalen van de werkelijkheid. In een gepolariseerde wereld is de betekenis van woorden niet neutraal; ze dragen ideologische ladingen die diepere sociale en politieke implicaties hebben. Het is van cruciaal belang om deze dynamiek te begrijpen, aangezien de manier waarop termen zoals 'fake news' en 'de vijand van het volk' worden ingezet, niet alleen de perceptie van de waarheid beïnvloedt, maar ook de bredere maatschappelijke verhoudingen.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat de verschuiving in de betekenis van woorden zoals 'fake news' en 'de vijand van het volk' niet slechts een rhetorische kwestie is. Het is een weerspiegeling van bredere sociale en politieke krachten die de democratische processen ondermijnen. In deze tijd van snelle informatie en desinformatie is het essentieel om kritisch na te denken over de informatie die we consumeren en de bronnen waarvan deze afkomstig is. Wat vaak over het hoofd wordt gezien, is dat de manier waarop we met nieuws omgaan en hoe we informatie evalueren, direct invloed heeft op onze maatschappelijke en politieke structuren. Door deze veranderingen in taal en betekenis te erkennen, kunnen we ons wapenen tegen de gevaren die gepaard gaan met de vervorming van de waarheid.

De verschuiving in de betekenis van termen zoals 'fake news' en 'de vijand van het volk' herinnert ons eraan dat taal en communicatie meer zijn dan alleen een middel voor uitwisseling van ideeën. Ze vormen de basis waarop we onze werkelijkheid bouwen, en zoals elke andere kracht in de samenleving, kunnen ze worden ingezet om macht te vergaren of te behouden. Daarom is het van cruciaal belang om de implicaties van dergelijke retoriek te begrijpen, zowel in de context van de politieke arena als in onze dagelijkse omgang met informatie.

Hoe kan culturele vertaling ons helpen de wereld anders te zien?

Culturele vertaling blijft een waardevol instrument om de denkwijzen van mensen te veranderen. Dit vormt een centraal punt in de rest van dit boek. De uitdaging ligt in het ontwikkelen van strategieën die het mogelijk maken om ideeën op een nieuwe manier te bekijken. Hoe kunnen we onszelf trainen om de wereld om ons heen als vreemd te ervaren? Het begint bij het erkennen van iets fundamenteels over de teksten die we lezen: we kunnen de gedachten van de auteur niet kennen, noch kunnen we hun bedoelingen volledig begrijpen. Hoewel de woorden die de auteur heeft geschreven ogenschijnlijk hun bedoelingen weerspiegelen, blijven ze altijd open voor interpretatie. Woorden hebben te veel betekenissen. Zoals Paul Ricoeur het uitlegt: "Wanneer ik spreek, realiseer ik me slechts een deel van de potentiële betekenis; de rest wordt gewist door de totale betekenis van de zin, die functioneert als de eenheid van het spreken. Maar de overige semantische mogelijkheden worden niet geannuleerd; ze zweven rond de woorden als mogelijkheden die niet volledig zijn uitgegumd."

Wat kunnen we dan wel weten? We kunnen de woorden voor ons kennen, woorden die zijn samengevoegd tot een concrete en stabiele vorm. En we kunnen weten wat anderen erover gezegd hebben, al weten we ook daar alleen wat ze hebben gezegd, niet hun intenties. Om echt om een tekst heen te lopen – of beter gezegd, om rond de ideeën in de tekst te wandelen – is het voldoende om een interpretatie aan te bieden die consistent is met de tekst, maar tegelijkertijd anders dan de interpretaties van anderen. Onze strategie moet dan ook zijn om een tekst te misleiden, door tegen de interpretaties in te lezen die eerder zijn gegeven. We moeten strategisch misleiden, zodat misleiden een meer verfijnde vorm van culturele vertaling wordt. Het is een meer strategische uitwisseling dan de eerder genoemde, die waarde heeft wanneer één van de betrokkenen zich verzet tegen het idee dat de dingen anders kunnen zijn dan zij of hij zich voorstelt.

In dit boek wordt misleiden verder uitgewerkt als een conceptuele tool. In het eerste hoofdstuk wordt Stuart Hall’s “Encoding/Decoding” misgelezen. Hall was bezorgd over de gangbare manier van denken over televisie, die verband houdt met het klassieke model van zender-boodschap-ontvanger. Hij las tegen dit model in op manieren die het hele veld van de media- en culturele studies beïnvloedden, waar wetenschappers veel tijd hebben besteed aan het onderzoeken van hoe kijkers televisie decoderen. Ik lees tegen die wetenschappers in om tot een nieuwe interpretatie van "Encoding/Decoding" te komen, namelijk dat elke keer als we spreken of schrijven, we in feite aan het vertalen zijn. We vervangen het gebruik van een woord (het onze) door een ander gebruik (dat van de persoon met wie we spreken).

Deze mislezing dient twee doelen: het illustreert en autoriseert tegelijkertijd de strategie die ik voorsta. In het tweede hoofdstuk wordt theorie gezocht op een onverwachte plaats: George Orwell’s betoog over taal, bijgevoegd bij zijn roman Nineteen Eighty-Four. Als mijn mislezing van Hall nieuwe perspectieven opent voor culturele vertaling, laat mijn mislezing van Orwell’s werk – niet als een roman met een taalbehandeling, maar als een vertaalhandleiding met een roman erbij – zien hoe dit ook perspectieven kan sluiten.

In de daaropvolgende hoofdstukken wordt onderzocht hoe mensen deze tools hebben gebruikt om anderen een parallaxzicht te geven. Hoofdstuk drie beschrijft hoe kunst in constructieve manieren werd ingezet om dit te bereiken. Het focust op een Russische kunstenaar die zijn publiek schokt door zichzelf grote pijn te doen in openbare performances, en hen zo een nieuw perspectief biedt om hun wereldbeeld te herzien. Zijn tactiek is conceptueel simpel: hij vraagt het publiek om zijn handelingen, sommige illegaal, opnieuw te overwegen in het licht van een ander, hoger principe – te zien in de context van ethiek in plaats van misdaad en straf.

Hoofdstuk vier behandelt het tegenovergestelde: het is een verhaal over perspectief dat loskomt. Het gaat over de vreemde weg die de term "fake news" heeft afgelegd na de Amerikaanse verkiezingen van 2016. De dagen na de verkiezingen beschreef de term verhalen die verzonnen waren. Mensen wilden anderen aansporen om echte nieuwsberichten te volgen, zaken die daadwerkelijk gebeurd waren. Maar de nieuwe president van de Verenigde Staten nam de term snel over en gebruikte deze om iets anders te evoceren. Wanneer hij het niet eens was met een verhaal, gebruikte hij de term om ruimte te creëren voor extreem relativisme, waar de criteria waarmee mensen de beweringen over de wereld evalueerden, minder te maken hadden met bewijs en meer met de politieke voorkeuren van degene die de beweringen maakte.

Het laatste hoofdstuk keert terug naar het begin van het boek en biedt een metatheoretisch overzicht van de performatieve dimensies van mijn argument. Het stelt een epistemologie voor van "in het diepe springen": als theorie een vreemde taal is, is de beste manier om deze te leren door onderdompeling. Zelfs als we niet alle tools hebben die we nodig hebben, helpt de noodzakelijkheid ons ze gaandeweg te ontdekken. (Niet toevallig is culturele vertaling ook het beste te begrijpen vanuit dit perspectief.) Daarom probeer ik in het boek zoveel mogelijk te provoceren, terwijl ik tegelijkertijd probeer uit te leggen. Ik geef voorbeelden die een inductieve manier van redeneren bevorderen, zodat studenten zelf het werk doen van het verbinden van ideeën.

Begrijpen dat vertaling altijd een vorm van wederzijds perspectief vereist, is essentieel. Communicatie is geen eenduidig proces, maar een voortdurend onderhandelbaar en veranderlijk geheel, waarin betekenis nooit volledig vastligt. In dit licht wordt vertaling niet slechts een linguïstische oefening, maar een reflectie van de dynamiek tussen verschillende wereldbeelden. Het is een dialoog waarin elke deelnemer, door betekenis te transformeren en aan te passen, bijdraagt aan een gezamenlijke herinterpretatie van de werkelijkheid.