Het moment onthult de manieren waarop we de drang om te narreren moeten vermijden en in plaats daarvan ontologisch de manieren moeten ontvouwen waarop narrativiteit zelf symptoom is van een wil tot macht over de dwaasheid van de tijdelijkheid en het zijn zelf—de voortdurende uitbuitende traditie van het westerse metafysische denken. Deze taak begint met het stellen van de ontologische vragen die in dit hoofdstuk worden geponeerd, het erkennen van de machtsystemen die in het spel zijn in de westerse metafysische gedachte, en het herconceptualiseren van de geschiedenis als iets anders dan een systeem van homogene relaties. Zoals blijkt uit onze Foucauldiaanse genealogische analyse van Trump’s verdeelde agenda, is het tijdperk van onze huidige historische episteme gecentraliseerd rond het "groter maken van ons land" door een reductieve en gewelddadige homogenisering van het Amerikaanse politieke lichaam. De taal van "terugkeer" is doordrenkt met een rudimentair, patriarchaal verlangen om de macht terug te geven aan de witte, hyper-masculinistische politieke elite, en vormt de onderliggende basis van Trump’s politieke agenda.
Zoals zowel wetenschappers als journalisten hebben geprobeerd om deze vermeende stap "achteruit" te begrijpen, neigen velen ertoe de ontwikkeling van de geschiedenis te bekijken door de lens van progressivisme. In haar essay "The Alt-Right: Reactionary Rehabilitation for White Masculinity", betoogt Annie Kelly bijvoorbeeld dat de normalisatie van de Alt-Right begon na de aanslagen van 9/11, waarbij progressieve, liberale en dus "passieve" masculiniteiten verantwoordelijk worden gehouden voor de vermeende kwetsbaarheid van de natiestaat. Kelly stelt: "wanneer traditionele patriarchale mannelijkheid wordt ondermijnd—niet alleen vernedert—ondermijnt dit ernstig de natiestaat: de verre rechter versie van degeneratie." Het verwijten van het verlies van een hyper-masculinistisch bewustzijn is het discursieve spel van de Alt-Right en wordt gebruikt om een oproep tot wapens tegen de meer "feminiene" versie van liberale masculiniteiten te propageren. In dit opzicht stelt Kelly dat progressivisme en moderniteit de doelwitten zijn voor de retoriek van de Alt-Right, waarbij de veronderstelde "degeneratie" van de natiestaat wordt genoemd. Door de rechtse radio-commentator Michael Savage te citeren, verduidelijkt Kelly hoe de retoriek van Savage indicatief is voor de verschuivende aard van het politieke bewustzijn in Amerika, die zich manifesteert in een arena van hyper-masculiene felheid: "liberale vrouwen in machtsposities hebben 'veel van Amerika gefeminiseerd en homoseksualiseerd, zodat de natie passief, ontvankelijk en masochistisch is geworden." Het taalgebruik van Savage is symptomatisch voor de retoriek van het Trump-tijdperk, waarin feminisme, liberalisme en progressivisme worden gezien als indicatoren van nationale ondergang.
Inderdaad, Trump’s witte populistische agenda is een werk in de maak. Zoals Foucault in The Order of Things uiteenzet: "in welke cultuur dan ook en op elk gegeven moment, is er altijd slechts één episteme die de voorwaarden van mogelijkheid voor alle kennis definieert," en Kelly’s onderzoek hier onthult hoe onze huidige culturele episteme doordrenkt is van narratieve progressie, aan beide kanten van de politieke spectrum. Terwijl Hedges en Jeffries de opkomst van Trump traceren als een gevolg van een gecorrumpeerd systeem, toont Kelly aan hoe de Far-Right’s pendulum met wraak is teruggeslagen, als een middel om de liberale agenda te ontwrichten door te proberen "Amerika weer groot te maken." Al deze perspectieven benadrukken de valkuilen van onze huidige episteme zonder daadwerkelijk de cirkelvormige hegemonische val te onthullen. Het onderzoeken van de vluchtige wisselwerking van culturele betekenisdragers die zich hebben samengevoegd rond narrativiteit betekent dat we onze huidige politieke geschiedenis niet geheel en al moeten zien als "de progressieve verfijning", maar als "de verschillende velden van constitutie en geldigheid...dat van de vele theoretische contexten waarin het zich heeft ontwikkeld en gerijpt."
Het combineren van Foucault’s analyses uit de drie hier onderzochte teksten leidt ons tot de conclusie dat deze narratieve impuls om de geschiedenis als een rechte lijn te zien niet alleen de episteme van het huidige moment is, maar ook ontologisch. De verhalen die we vertellen, creëren niet alleen betekenis, maar creëren ook manieren van zijn in de wereld. Zoals Foucault stelt, betekent het onthullen van macht het onderzoeken van de regulerende mechanismen die subjectiviteit definiëren, specifiek rond vragen van ontologie: "wat is macht? En, om specifieker te zijn: hoe wordt het uitgeoefend, wat gebeurt er precies wanneer iemand macht uitoefent over een ander?" Door de narratieve fundamenten van ons culturele ideeëngoed te onderzoeken, pleiten wij voor de dringende noodzaak om ontologisch de macht van narratief te onderzoeken: om te verbergen, af te leiden, te beperken en te produceren. We bevinden ons in dit politiek-culturele moment, een moment dat zonder twijfel is ontstaan als gevolg van een doorlopend ontvouwen van de westerse metafysica. Er is geen wortel, geen antwoord, geen juiste geschiedenis om te lokaliseren, te leren van of aan te passen. De productie van ons historische moment wordt continu opnieuw gecreëerd door de luidste stemmen aan beide uiteinden van het politieke spectrum, waardoor verder wordt afgeleid van de onderliggende zieke structuur die continu afhankelijk is van narratief als een ritueel van macht om onderdrukking opnieuw in te schrijven en vrijwel alle kritische agency te wissen.
Het steeds kleiner wordende geluid van de geesteswetenschappen is meer dan ooit nodig, en onze interventie in dit huidige politieke moment is een oproep tot die verschuiving, om onze kritische vermogens te verdiepen, te scherpen en wakker te maken, en om het hegemonische narratieve bouwwerk van onze historische episteme te verstoren, te defragmenteren en te kraken.
Hoe populisme de politiek van representatie bedreigt: De strijd om de ‘echte’ cultuur
Politiek wetenschapper Jan-Werner Müller karakteriseert populisme niet als een eis voor meer democratie, maar eerder als “de permanente schaduw van de representatieve politiek.” Volgens Müller is de kern van populisme dat “slechts een deel van het volk echt het volk is.” Dit idee komt vaak naar voren in de politiek van populistische bewegingen, waarin wordt betoogd dat er een authentieke cultuur bestaat, vaak verankerd in de landelijke gebieden, die bedreigd wordt door de kosmopolitische en multiculturele invloeden van de grote steden. Deze “echte cultuur” wordt gezien als de zuivere vorm van de nationale identiteit, die bedreigd wordt door de vermenging van verschillende culturele invloeden in de stad.
Dit idee wordt soms geïllustreerd door de bewering dat de ware cultuur van een land zich bevindt in de kleinere steden en dorpen, waar de ‘natuurlijke cultuur’ van het land behouden zou zijn, terwijl de stedelijke gebieden, door hun mengeling van diverse bevolkingsgroepen, deze cultuur zouden verwateren. In dit wereldbeeld worden de stedelijke bewoners vaak als niet-vertegenwoordigers van de ‘echte’ cultuur gezien, terwijl de mensen in de kleinere steden en dorpen claimen de ‘ware’ vertegenwoordigers van het volk te zijn. Dit is het fundamentele idee achter veel populistische bewegingen: de overtuiging dat de meerderheid van de mensen die zich in de stad bevinden, in een bepaald opzicht niet representatief zijn voor de echte waarden van het land.
Populisten beschouwen verkiezingsresultaten vaak als irrelevant wanneer deze in strijd zijn met hun morele overtuigingen over wie er echt deel uitmaakt van het volk. Dit verklaart waarom populisten “vast blijven houden aan hun representatieve claim, ongeacht wat de uitkomst is”, zoals Müller stelt. Het gaat hier niet om een empirische claim, maar om een morele en symbolische overtuiging die niet te weerleggen is. Als populisten in de oppositie zitten, zullen ze de instellingen die volgens hen moreel onjuiste uitkomsten produceren, ondermijnen. Daarom worden ze vaak omschreven als ‘vijanden van instellingen’, maar niet van instellingen in het algemeen; ze zijn eerder de vijanden van de mechanismen van representatie die falen in het representeren van de ‘echte’ mensen.
De technieken van kiesdrempels en kiesdistricten die doelbewust groepen van kleur uitsluiten of de representatie van de werkelijke wil van de bevolking belemmeren, worden dus niet gezien als antidemocratisch, maar als middelen om de verkiezingsuitslagen in lijn te brengen met de verlangens van degenen die zichzelf als de “echte” mensen beschouwen. Dit idee van ‘vrienden’ en ‘vijanden’ wordt goed weergegeven in het werk van de Duitse politicoloog en Nazi-jurist Carl Schmitt, die de ‘vriend/vijand’-distincie beschouwde als de fundamentele conceptuele categorie van de politiek. Schmitt stelde dat de vijand een ander is, iets radicaal anders, en dat conflicten met deze vijand slechts op existentiële wijze kunnen worden beslist. Het erkennen van de vijand als zodanig is essentieel voor politieke conflicten en bepaalt de aard van politieke actie.
In populistische politiek wordt de ‘vriend/vijand’ dichotomie vaak overgedragen op de strijd om de nationale identiteit. De vijand is niet alleen een ander in termen van cultuur of achtergrond, maar een existentiële bedreiging voor de ‘echte’ manier van leven van een natie. De strijd tegen onderdrukking op basis van ras, geslacht, seksuele geaardheid of klasse wordt vaak gezien als een directe bedreiging voor de ‘echte’ cultuur van het land. Degenen die pleiten voor gelijkheid en emancipatie van gemarginaliseerde groepen, worden vaak gezien als vijanden die de fundamentele waarden van het land ondermijnen.
Deze tendens wordt versterkt door de neiging van populisten om politiek en moraal te vermengen, wat leidt tot een vertekend begrip van ‘gerechtigheid’. Zo werd in het oude Griekenland door Polemarchus, een personage in Plato’s Republiek, de traditionele opvatting van gerechtigheid gezien als het helpen van je vrienden en het schaden van je vijanden. Dit idee leeft voort in moderne populistische retoriek, waarbij degenen die ‘de echte’ waarden vertegenwoordigen, zichzelf vaak als moreel gerechtvaardigd beschouwen om de ‘vijand’ te bestrijden, vaak met middelen die in een liberale democratie als ondemocratisch zouden worden beschouwd. Door deze mengeling van politiek en moraal wordt gerechtigheid niet langer gezien als een abstracte waarde, maar als iets dat direct verbonden is met de belangen van specifieke groepen binnen de samenleving.
In dit licht is het belangrijk te begrijpen dat de opkomst van populisme niet simpelweg een kwestie is van het betwisten van representatie in een democratie, maar een strijd over wie mag bepalen wie er bij het ‘echte’ volk hoort en wie niet. De representatie van een groep als ‘de ware’ bevolking is geen neutrale zaak, maar heeft diepgaande implicaties voor de manier waarop politiek wordt gevoerd en welke groepen worden uitgesloten van de maatschappelijke orde.
Het is essentieel te begrijpen dat de constructie van identiteiten altijd gepaard gaat met processen van uitsluiting. Het idee van ‘wij’ versus ‘zij’ is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop de dominante identiteit wordt geconstrueerd. Identiteiten zijn niet aangeboren, maar worden gevormd door macht en conflict. Wanneer een gemarginaliseerde groep haar positie uitdaagt, daagt ze niet alleen haar eigen onderdrukking uit, maar ook de fundamentele structuur van de dominante identiteit. Dit is de kern van veel politieke conflicten die zich afspelen in populistische tijden, waar de strijd om de nationale identiteit vaak resulteert in een existentiële crisis voor degenen die de heerschappij van de dominante groep uitdagen.
Hoe de Cultuurindustrie de Politiek en Kritisch Denken Vormt: De Frankfurt School en de Macht van Corporate Capital
De Frankfurt School legde het fundament voor een diepgaande kritiek op de invloed van kapitalisme op cultuur en media, en hoe deze twee terreinen met elkaar verweven zijn. Toen verschillende theoristen van de Frankfurt School nazi-Duitsland ontvluchtten en zich in de Verenigde Staten vestigden, richtten zij een scherp oog op de Amerikaanse cultuur. Ze zagen hoe kapitalistische ideologieën zich vanuit alle hoeken infiltreren, met name in de media: film, radio, muziek en televisie. Adorno’s observatie dat de Amerikaanse cultuurindustrie de grens tussen fictie en werkelijkheid zou doen vervagen, kwam voort uit deze waarneming.
Adorno en Horkheimer waarschuwden dat de dwangmatige, gecentraliseerde macht, waarmee grote bedrijven controle kregen over mediakanalen, een nieuwe vorm van fascisme vertegenwoordigde. In dit systeem werden kunst en cultuur stiekem gereduceerd tot afgezwakte, voorspelbare, en formules die de normatieve hegemonische ideologieën van de heersende klasse weerspiegelden. Zoals zij uitlegden in hun werk "De Cultuurindustrie: Verlichting als Massa Bedrog": "In onze tijd is de objectieve sociale tendens belichaamd in de verborgen subjectieve doeleinden van de bedrijfsleiders, waarvan de meest invloedrijke zich bevinden in de machtigste industrieën – staal, olie, elektriciteit en chemie. Cultuurmonopolies zijn in vergelijking zwak en afhankelijk… de afhankelijkheid van het grootste mediabedrijf van de elektronicabedrijven, of van de filmindustrie van de banken, is kenmerkend voor de hele sfeer, waarvan de afzonderlijke takken economisch met elkaar verbonden zijn." De onlosmakelijke verbinding tussen bedrijfs macht en de omroepindustrie signaleerde een verontrustende verschuiving in de ontologische topografie van het Amerikaanse landschap.
Na het getuigen van de totalitaire macht van het fascisme in Duitsland, zagen Adorno en Horkheimer een nieuwe vorm van fascisme, die zich manifesteerde via de productie van cultuur. Schrijvend tijdens het kritieke historische moment tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en de gelijktijdige opkomst van het democratisch kapitalisme, waarschuwden zij dat de opkomende macht van corporatieve kapitalistische monopolies uiteindelijk zou leiden tot wijdverspreide controle over alle invloedrijke culturele gebieden. Dit zou resulteren in een brede hegemonische apathie, waarin een uniforme cultuur zou opkomen, gedomineerd door de belangen van de machtige industrieën.
De technologische homogenisering van de massamedia, die door de cultuurindustrie werd aangedreven, leidde volgens Adorno en Horkheimer tot een merkbare afname van collectief kritisch denken. Ze wezen erop dat zelfs politieke 'tegenstellingen' gevangen raakten in het systeem van de cultuurindustrie, wat resulteerde in een sociale topografie waarin kritisch denken, verbeelding en oppositie vrijwel verdwenen. Dit werd niet alleen zichtbaar in de culturele productie, maar ook in de politieke arena.
In de Amerikaanse politiek werd de invloed van geld steeds groter, wat zichtbaar was in de enorme bedragen die naar politieke campagnes stroomden via super PAC's, evenals het systeem van superdelegates die politieke kandidaten positioneerden. De verkiezing van Bernie Sanders, een zelfverklaarde Democratische socialist, is hier een treffend voorbeeld van. Sanders, die fondsen verzamelde via grassroots campagnes en onafhankelijke donoren, vertegenwoordigde een politieke positie die buiten de hegemonie van de corporatieve politiek viel. Dit werd duidelijk toen hij zijn nominatie verloor aan Hillary Clinton, wiens politieke wortels en economische invloeden veel dieper reikten.
Dit proces toont de reductie van politieke ideologieën tot consumptieklare producten, die gemakkelijker verteerbaar zijn voor een breder publiek. Zelfs politieke tegenstellingen worden gedefinieerd door dezelfde principes die de cultuurindustrie bepalen. Adorno en Horkheimer verklaarden dat de cultuurindustrie de publieke opinie vormde door dezelfde boodschap te verspreiden via verschillende media. Politieke campagnes, zoals die van Clinton, spiegelden dit patroon van vermarkting van de politiek, waarin de massa's onbewust hun steun gaven aan een systeem dat hen tegelijkertijd pacificeerde. De politieke partij van Sanders werd door de machtsstructuren niet geaccepteerd omdat zijn boodschap te radicaal was voor de gevestigde orde.
Adorno en Horkheimer hadden gelijk: de cultuurindustrie bewerkstelligt een uniformiteit die ook in de politiek zichtbaar is. Net zoals film, radio en tijdschriften dezelfde 'systematische' ritmes volgen, zijn politieke verschillen niet zozeer ideologisch van aard, maar worden ze gecategoriseerd en genummerd om een brede consumentengroep te bedienen. Dit leidt tot een versmalling van het politieke debat, waar nu vooral consumptie en marketing domineren. Het creëren van een breed, "consumptieklare" politieke ideologie zorgt ervoor dat de mensen zich niet verzetten tegen de bestaande machtsstructuren.
Het fenomeen van realitytelevisie, dat begon met de uitzending van "The Real World" in 1992, is een duidelijk voorbeeld van de impact van de cultuurindustrie. Realitytelevisie stelt kijkers in staat om de levens van anderen te observeren, terwijl zij tegelijkertijd de waarden en normen van de cultuurinternaliseren die de programma’s voorstellen. Deze shows, die nauwelijks enige intellectuele inspanning van de kijkers vereisen, brengen een makkelijke en toegankelijke vorm van 'entertainment' die grote delen van de bevolking pacificeert.
Het politieke landschap is niet immuun voor deze effecten. De verkiezing van Donald Trump, bijvoorbeeld, werd mogelijk gemaakt door dezelfde mechanismen die de cultuurindustrie aandrijven. Trump, die begon als een reality-tv-ster, bouwde zijn populariteit op via het massamediasysteem. Zijn karakter op "The Apprentice" maakte hem tot een beroemdheid, wat zijn latere politieke carrière vergemakkelijkte. Dit toont aan hoe de productie van cultuur, die bedoeld is om onkritische consumenten te creëren, direct de politiek beïnvloedt. Trump werd gepromoot als een gemakkelijk verteerbare persoonlijkheid die geen intellectuele of ideologische uitdaging vormt voor de bestaande machtsstructuren.
De voortdurende populariteit van mainstream televisie, populaire muziek en blockbusterfilms, evenals de politieke successen van figuren zoals Trump, benadrukt de heerschappij van een cultuur die onkritisch, voorspelbaar en conformistisch is. De cultuurindustrie, zoals Adorno en Horkheimer voorspelden, creëert een wereld waarin de massa’s zich niet verzetten tegen de dominante ideologieën, maar deze in plaats daarvan internaliseren en verder verspreiden. Het is een symbiotische relatie tussen de massamedia, de politieke wereld en het kapitalisme, waarin de lijnen tussen cultuur, politiek en economische macht steeds verder vervagen.
Hoe de Humaniora en de Kritische Theorie de Marginalen van de Geschiedenis Hervinden
De humaniora, literatuur en kritische theorie streven ernaar de gemarginaliseerde stemmen van de geschiedenis te herstellen. Ze vullen de reductieve en afgevlakte versie van het verleden aan, die nog steeds in de hedendaagse politieke discoursen wordt verteld. Tegelijkertijd geven zij opnieuw macht aan degenen die door machthebbers, zoals Donald Trump, hun menselijkheid zijn ontzegd. De taak om dit boek te beëindigen is allesbehalve eenvoudig, maar het biedt een kans om na te denken over de rol van de humaniora in het huidige politieke klimaat.
Als afsluiting wenden we ons tot het werk van de inmiddels overleden Edward W. Said, met name zijn essay over de relatie tussen de humaniora, taal en democratie: Humanism and Democratic Criticism. In deze tekst stelt Said voor om terug te keren naar de filologie, een gedetailleerde en geduldige studie van taal, waarbij men aandacht besteedt aan de narratieve realiteit die inherent is aan het proces van betekenisgeving. Het lijkt een vruchtbare manier om te denken over de reductieve, anti-humanitaire verhalen die door de heersende elite van de Verenigde Staten worden gecodificeerd en verspreid.
Said's beschouwing over de relatie tussen taal en retorische betekenisgeving is essentieel voor het ingrijpen in de "veranderende basis voor humanistische praktijk met betrekking tot waarden van menselijk leven" die door de heersende hegemonieën zijn gereïficeerd. Het revitaliseren van de relatie tussen taal, menselijkheid en geschiedenis binnen de ruimte van de humaniora is belangrijker dan ooit. Dit zou misschien de eerste stap kunnen zijn naar het opnieuw verbeelden, recupereren en visualiseren van wat het nu betekent om mens te zijn vanuit de humaniora.
In de context van de hedendaagse politieke omgeving, waarin de stemmen van minderheden, kwetsbare groepen en historisch gemarginaliseerde bevolkingsgroepen vaak worden genegeerd, is de rol van de humaniora niet te onderschatten. Het hervinden van de menselijke dimensie in onze geschiedenis vereist een hernieuwde aandacht voor de taal en de manier waarop verhalen worden verteld. Niet alleen in academische kringen, maar ook in het publieke debat, waar machtige narratieven de werkelijkheid blijven vormgeven.
Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat de humaniora niet alleen gaan over het bewaren van het verleden, maar ook over het bieden van een ruimte voor kritische reflectie op het heden. De verhalen die we onszelf vertellen – over cultuur, samenleving, en politiek – moeten opnieuw worden onderzocht. De filologie, zoals Said het voorstelt, biedt de middelen om dit proces van herwaardering en herinterpretatie aan te moedigen, waarbij de nadruk ligt op de veranderende waarden die ons begrip van menselijkheid vormen.
Door het herstel van deze vergeten of gemarginaliseerde stemmen kan er een nieuwe ruimte ontstaan voor het herdenken van onze geschiedenis en voor het herdefiniëren van wie we zijn als mensen. In de retoriek van de heersende machten wordt vaak de waarde van de individuele stem verlaagd tot een statistisch gegeven, een element van de massa. In de humaniora ligt echter de mogelijkheid om deze stemmen te herstellen en te verkennen wat zij ons kunnen vertellen over een inclusieve toekomst.
Waarom de Kleine Dingen van Groot Belang Zijn in het Leven
Hoe wordt de tijdsevolutie van de golffunctie berekend en welke technieken worden gebruikt voor het berekenen van het IR-spectrum?
Hoe het dagelijkse leven en de keuzes van het vervoer invloed hebben op het welzijn en de productiviteit

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский