Halverwege maart bevond Amerika zich in een dystopisch scenario. Lege straten, gesloten bedrijven en ziekenhuizen en mortuaria die zich snel vulden. Frontline-werkers stonden onder enorme druk, ondanks een schrijnend tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen. De Amerikaanse overheid was in de war, omdat de omvang van de crisis onbekend bleef door ontoereikende testcapaciteit. Er was onmiddellijke actie nodig op een enorme schaal. Pelosi, Schumer en de Democraten namen het voortouw, samen met Mnuchin. Het duurde echter nog een week voordat McConnell de ernst van de situatie inzag en het gevaar van leiderschap zonder actie begreep. Hij mobiliseerde de Republikeinen in de Senaat om een allesomvattend wetsvoorstel te formuleren, met een verbluffend prijskaartje van 1 biljoen dollar, dat op 19 maart werd gepresenteerd.

In de dagen die volgden, zouden Amerikanen zien hoe hun politici op hun best werkten, in een haastige poging om een ongekende reactie op een ongekende crisis te creëren. Elk kamp sloeg zijn politieke pijlen. McConnell had kritiek op Pelosi door te zeggen dat zij "de Speaker van het Huis was, niet de Speaker van de Senaat," en stelde dat "ze het goed deden vóór haar tussenkomst." Schumer en Pelosi op hun beurt bekritiseerden McConnells voorstel omdat het "corporaties boven werknemers plaatste". Senator Richard Blumenthal van Connecticut vernietigde McConnells plan vanwege de honderden miljarden dollars die naar private bedrijven zouden gaan, zonder enige verplichting om banen en lonen te behouden.

McConnell gebruikte een verklaring van vertegenwoordiger James Clyburn, de derde hoogste Democraat in het Huis, waarin deze aangaf dat de pandemie een "geweldige kans" bood om dingen te herstructureren volgens de visie van de Democraten. Schumer leidde de Democraten in het verwerpen van McConnells "nemen of laten" voorstel om leningen voor kleine bedrijven met 500 miljard dollar te verhogen, omdat het geen 150 miljard dollar voor ziekenhuizen omvatte. Desondanks werd de verdeeldheid in het politieke landschap relatief goed beheerst, gezien de dringende behoefte om snel te handelen.

Op 27 maart keurde de Senaat unaniem de CARES Act goed, een plan ter waarde van 2 biljoen dollar voor economische stabilisatie, met een combinatie van directe betalingen en uitkeringen voor individuen, geld voor de staten en een gigantisch reddingsfonds voor bedrijven. De wet voorzag in directe betalingen van 1.200 dollar voor miljoenen Amerikanen met een inkomen tot 75.000 dollar en 500 dollar per kind. Werkloosheidsuitkeringen werden verhoogd met dertien weken en een tijdelijke verhoging van 600 dollar per week bovenop de reguliere uitkeringen. Voor het eerst werden werkloosheidsuitkeringen ook beschikbaar gesteld voor freelancers en gig-werkers. Het pakket voorzag in 377 miljard dollar aan federale leningen voor kleine bedrijven en creëerde een overheidslening van 500 miljard dollar voor bedrijven in financiële nood. De wet voorzag ook in 100 miljard dollar voor ziekenhuizen die zich aan de frontlinie van de pandemie bevonden.

De wetgeving was een verbluffend resultaat; de onderhandelaars hadden met ongekende snelheid, creativiteit en generositeit gehandeld, en brachten het grootste economische steunprogramma in de geschiedenis tot stand, bijna drie keer groter dan het stimuluspakket van begin 2009. In de maanden die volgden, zouden analisten aantonen dat miljarden dollars naar bedrijven gingen die het geld niet nodig hadden, en dat de Trump-administratie het toezicht ondermijnde door een speciale inspecteur-generaal in te stellen. Toch staat buiten kijf dat de CARES Act miljoenen Amerikanen een levenslijn bood tijdens de economische ramp die door het virus werd veroorzaakt.

Bij de goedkeuring van de wet waren er minder dan duizend COVID-19-doden in de VS. CARES was de derde wetgevende reactie op de pandemie. Niemand twijfelde eraan dat er verdere maatregelen en veel meer geld nodig zouden zijn. Pelosi gaf opdracht om een vierde wetsvoorstel te formuleren. McConnell en de Senaat hadden bewezen dat ze konden wetgeven voor het land—tenminste wanneer Trump rationeel was, de crisis erkende en Mnuchin de ruimte gaf om te onderhandelen. Helaas was het duidelijk dat Amerika meer senatoren nodig had die bereid waren te handelen wanneer Trump irrationeel was, iets wat helaas vaak het geval was.

Binnen enkele dagen na de goedkeuring van de CARES Act begon Trump echter met het idee van heropening van het land tegen Pasen, ondanks de explosieve toename van het aantal infecties. Hij nam de dagelijkse briefings van de corona-taskforce over en uitte ongegronde optimisme, verspreidde desinformatie en promootte kwakzalversremedies, zoals het injecteren van ontsmettingsmiddelen. Hij ontkende elke verantwoordelijkheid voor leiderschap en zei dat de gouverneurs in charge waren van de respons. Op 17 april, midden in een verlenging van de lockdownperiode, riep Trump op tot het "bevrijden" van Minnesota, Michigan en Virginia.

In plaats van zich tegen de uitbarstingen van Trump te verzetten, keerde McConnell terug naar partijdigheid. Op 22 april verklaarde hij sterk tegen enige hulp aan staten te zijn en zei dat staten met tekortkomingen in hun begrotingen zouden moeten overwegen faillissement aan te vragen. Dit was een expliciete afwijzing van de Democraten, die om hulp vroegen voor staatsregeringen. McConnell maakte duidelijk dat hij uiterst voorzichtig was met elke extra steunmaatregel, en benadrukte dat geld voor de staten niet mocht worden gebruikt om de eigen fouten van die staten in de afgelopen jaren te verhelpen.

Tegen het einde van april werd het duidelijk dat de strategie van het indammen van het coronavirus door middel van testen en contactonderzoek niet zou werken. Het virus kon alleen worden gestopt door de ontwikkeling van een effectief vaccin. Als de geschiedenis enige aanwijzing gaf, zou dit enkele jaren kunnen duren, hoewel de wereldwijde inspanningen al veelbelovend waren. Totdat een vaccin beschikbaar was, zou het beperken van het virus afhangen van relatief eenvoudige, gemeenschappelijke maatregelen zoals het dragen van een mondmasker en het bewaren van sociale afstand. Terwijl McConnell de rode-blauwe kloof verder aanstak, probeerde hij toch verantwoordelijkheid te nemen door de noodzaak van maskers en sociale afstand te benadrukken. Helaas voor het land verwierp Trump het idee van maskers en begon hij hen die ze droegen te bespotten, inclusief zijn mogelijke tegenstander in de verkiezingen, Joe Biden.

Het is van cruciaal belang te begrijpen dat, ondanks de enorme initiatieven zoals de CARES Act, de Amerikaanse reactie op de pandemie in veel opzichten werd gehinderd door politieke verdeeldheid en ondoordacht leiderschap op cruciale momenten. Het proces van wetgeving en crisismanagement werd vaak bemoeilijkt door politieke belangen die de effectiviteit van maatregelen in gevaar brachten. Wat deze situatie des te zorgwekkender maakt, is dat er nog steeds een diepgaande breuk blijft tussen de ideologische kampen, die vaak de noodzakelijke samenwerking belemmeren die nodig is in tijden van nationale crisis.

Hoe de Politieke Spanning de COVID-19 Crisis in de VS Verscherpte

De pandemie van COVID-19 werd een sluimerende culturele oorlog, een strijd die diepgeworteld was in politieke ideologieën. Het dragen van een mondmasker, een eenvoudige maatregel om de verspreiding van het virus te beperken, werd plotseling niet alleen een kwestie van volksgezondheid, maar een politieke statement. President Donald Trump, die aanvankelijk weigerde een mondmasker te dragen, weigerde dit symbolisch gebaar van voorzorg te omarmen. Dit zou niet alleen zijn leiderschap maar ook zijn machtige invloed over miljoenen Amerikanen weerspiegelen.

Het gevolg was onmiddellijk en voorspelbaar: Trump’s miljoenen aanhangers keerden zich tegen de maskers, die als onmannelijk en een inbreuk op de persoonlijke vrijheid werden gezien. Voor de meeste Republikeinse gouverneurs was het makkelijker om zich aan te sluiten bij de retoriek van de president dan tegen hem in te gaan. Geleidelijk aan, naarmate de zomer vorderde, verzamelde de bevolking zich steeds meer zonder maskers in grote groepen, met name in bars en rond zwembaden. Hoewel dit de verspreiding van het virus in openlucht verminderde, was het aantal besmettingen in gesloten ruimtes enorm.

Vanaf juni begon echter een opvallende verandering plaats te vinden. Republiekeinse senatoren, die zich in eerste instantie tegen maskers hadden gekeerd, begonnen in toenemende mate het belang van maskers te benadrukken. Tim Scott uit Zuid-Carolina noemde het dragen van een mondmasker “een van de eenvoudigste manieren om de verspreiding van COVID-19 te stoppen.” De nieuwe roep om het dragen van maskers werd zelfs door prominente aanhangers van Trump, zoals Sean Hannity en Steve Doocy, opgepakt. Het leek een verschuiving te zijn in de publieke opinie, maar tegelijkertijd bleef het politieke gevaar voor Trump hangen.

Lamar Alexander, de voorzitter van de Senaatscommissie voor Gezondheid, bracht een verzachtende oproep uit aan de president. Hij stelde dat Trump, hoewel het niet noodzakelijk was, af en toe een mondmasker moest dragen om zo het politieke debat rondom deze maatregel te beëindigen. Het had zo simpel kunnen zijn: als Trump maskers had ondersteund, zouden zijn miljoenen volgelingen het voorbeeld van hun leider volgen, en de verspreiding van het virus zou aanzienlijk zijn verminderd. Maar het was meer dan simpelweg een kwestie van het ondersteunen van een volksgezondheidsmaatregel. Trump, die in zijn biografieën steevast wordt beschreven als iemand zonder empathie, toonde geen zorg voor de miljoenen die ziek werden of stierven. De crisis was voor hem eerder een politiek probleem dan een humanitaire kwestie.

Het falen van Trump in het leiderschap leidde zelfs tot gevaarlijke politiek gemotiveerde keuzes. Brad Parscale, de campagneleider van Trump, kwam met een alternatief: Trump zou zijn aanhangers aansteken met zijn geliefde rally’s. Dit zou, dacht hij, een contrast bieden met Joe Biden, die zich voornamelijk binnen zijn huis in Delaware ophield en wel maskers droeg. Ondanks waarschuwingen van lokale functionarissen in Tulsa, waar een van de grootste rally's gepland stond, weigerde Trump zijn plannen aan te passen. Hij bleef vasthouden aan de voorstanders van het onveilige gedrag, die zouden samenkomen in een overvolle binnenruimte, waardoor de kans op superspreiders werd vergroot.

Het meest verontrustende was dat Trump niet alleen bleef negeren wat de volksgezondheid vereiste, maar hij koos er ook voor de veiligheid van zijn eigen aanhangers op het spel te zetten. Het antwoord van de menigte was desondanks veelzeggend. De turn-out op de rally was lager dan verwacht, en hoewel Trump een felle toespraak hield over zijn vermeende prestaties, was het moeilijk te negeren dat de echo van zijn falen duidelijk was.

In de dagen die volgden, werd duidelijk dat de politieke polarisatie niet alleen de besluitvorming beïnvloedde, maar ook het vertrouwen in publieke gezondheidsmaatregelen ondermijnde. Het voorbeeld van Trump, dat het dragen van maskers zo verontachtzaamde, maakte van een eenvoudige gezondheidsmaatregel een politiek statement, waardoor de strijd tegen de pandemie onbedoeld werd verlengd.

Wat belangrijk is voor de lezer om te begrijpen, is dat het politieke discours rondom de pandemie veel verder ging dan alleen maar een beleid tegen COVID-19. Het was een kwestie van identiteit geworden: voorstanders van Trump weigerden vaak maskers als een manier om zich te verzetten tegen wat zij beschouwden als een onterecht inbreuk op hun vrijheid. De kwestie werd uiteindelijk een symbool van de bredere culturele oorlog, waarin gezondheid en veiligheid werden opgezadeld met de lading van politieke overtuiging en persoonlijke identiteit. In dit soort contexten is het cruciaal om te realiseren dat gezondheid geen politieke keuze zou moeten zijn. De keuze om gezond te blijven, om maskers te dragen en andere voorzorgsmaatregelen te nemen, zou altijd een collectief belang moeten zijn, los van ideologieën of politieke voorkeuren.

Hoe de Amerikaanse Senaat zijn Laatste Grote Tijdperk Verloor

De geschiedenis van de Amerikaanse Senaat kent vele hoogte- en dieptepunten, maar het begin van de 21e eeuw markeert een duidelijke en pijnlijke verschuiving in de werking van dit ooit zo gerespecteerde instituut. Gedurende de jaren 2000 verslechterden de verhoudingen in de Senaat gestaag, met toenemende politieke polarisatie en een verschuiving van traditionele praktijken die ooit bijdroegen aan samenwerking en consensus.

In 2004 bijvoorbeeld, werd de voormalige senator Max Cleland uit Georgia, die zijn arm en beide benen had verloren in Vietnam, in een verkiezingscampagne geviseerd door zijn politieke tegenstanders. Deze campagne, die hem met Osama bin Laden en Saddam Hoessein in verband bracht, stelde zijn toewijding aan de nationale veiligheid in vraag. Dit type aanvallen op het karakter van politieke opponenten werd steeds gebruikelijker en vergrootte de vijandigheid in het politieke landschap.

De breuk tussen de partijen werd verder vergroot in 2005, toen de nieuwe Republikeinse meerderheid leider, Bill Frist, een ongekende stap zette door persoonlijk naar South Dakota af te reizen om campagne te voeren tegen de herverkiezing van senator Tom Daschle. Deze gebeurtenis markeerde het verlies van een van de laatste overgebleven tradities van de Senaat, waarbij leden elkaar respecteerden, zelfs wanneer ze politiek tegenover elkaar stonden. Dat Daschle in 2004 uiteindelijk verloor, was een symbolische overwinning voor de Republikeinen, maar het betekende ook het einde van een tijdperk waarin zelfs concurrerende politici in staat waren samen te werken.

De politieke situatie verslechterde verder toen in 2005 de Democraten de benoemingen van president George W. Bush voor rechters blokkeerden. Frist dreigde de Senaatsregels te veranderen om het filibusteren van benoemingen te beëindigen – een stap die bekend zou worden als de “nucleaire optie.” Het conflict leek op het punt van een doorbraak te staan, maar een bipartisane groep van veertien senatoren slaagde erin de kwestie te kalmeren door te bepalen dat filibusters alleen in "uitzonderlijke omstandigheden" zouden plaatsvinden. Dit was een tijdelijke oplossing voor een problematische situatie, maar het gaf aan hoe fragiel de stabiliteit van de Senaat was geworden.

In 2005, toen de Democraten hun meerderheid verloren, werd Harry Reid de nieuwe leider van de minderheid. Samen met Mitch McConnell zou hij gedurende het volgende decennium de Senaat leiden. Hoewel beide mannen respectabele politieke carrières hadden, werd het al snel duidelijk dat hun leiderschap niet zou leiden tot de vorm van samenwerking die de Senaat ooit kenmerkte. Beide mannen, veteranen in de politiek, waren stevig verankerd in hun eigen ideologieën, wat hen minder flexibel maakte in het omgaan met de politieke dynamiek van de toekomst.

Het jaar 2008 bracht echter een kort moment van hoop. De wereld was getuige van de verkiezing van Barack Obama, de eerste Afro-Amerikaanse president van de Verenigde Staten. Obama’s verkiezing werd gepresenteerd als een kans voor verandering en vernieuwing, een tijd waarin de politieke partijen zouden kunnen samenwerken voor het grotere goed van het land. Maar al snel bleek dat de oppositie, met McConnell aan het roer, zich niet zou beperken tot enige vorm van samenwerking. In plaats daarvan koos McConnell ervoor om de regering van Obama tegen te werken, wat de politieke verhoudingen verder verslechterde.

Toen de Verenigde Staten in 2008 geconfronteerd werden met een financiële crisis van ongekende omvang, toonde de Senaat echter nogmaals haar potentieel om snel en effectief te reageren. De samenwerking van McConnell en Reid leidde tot de goedkeuring van de Troubled Asset Relief Program (TARP), dat cruciaal was voor het redden van de Amerikaanse economie. Ondanks de interne verdeeldheid in