In polydisperse systemen wordt de dichtheidsverdeling ρ(σ) beschreven door een complex dynamisch proces. De relatie van de excess chemische potentiaal kan als volgt worden uitgedrukt:
waarbij μi de excess moment chemische potentiëlen zijn, gedefinieerd als de partiële afgeleiden van de vrije energie f ten opzichte van de dichtheid ρi. Dit geeft inzicht in de wijze waarop de dichtheidsverdeling in verschillende fasen zich gedraagt. Zo wordt de dichtheidsverdeling in verschillende fasen beschreven door een exponentiële relatie van de vorm:
waarbij de parameter λα i voldoet aan de volgende relatie:
Deze constante c_i wordt geïntroduceerd om de verschuiving van alle λα i te verklaren, zodat de dichtheidsverdeling onveranderd blijft bij een vaste waarde van i. Het gebruik van deze vergelijkingen heeft geresulteerd in numerieke oplossingen voor verschillende modelsystemen, zoals bolvormige colloïden, harde sferen, en vloeibare kristallijne polymeren (LCP’s). De resultaten van deze modellen tonen aan dat polydisperse systemen een breed scala aan polymorfisme vertonen, maar veel uitdagingen blijven onopgelost.
In de studie van de nematische ordening in polymeer-smelten, wordt aangetoond dat de verhoudingen van de flexibiliteit van macromoleculen cruciaal zijn voor het bepalen van het type overgang tussen de fasen. Bij polymeren met verschillende soorten gedeeltelijke flexibiliteit (zoals volkomen stijve macromoleculen of halfflexibele ketens) blijken de overgangsparameters sterk te variëren, vooral afhankelijk van de ketenstijfheid. Wanneer de stijfheidsparameter een kritische waarde bereikt, wordt het polymeermengsel anisotroop en wordt de nematische-isotroop (NI) overgang niet meer waargenomen. In gevallen van persistente macromoleculen zijn de overgangsparameters bovendien aanzienlijk lager, en de invloed van druk is niet te verwaarlozen. Onder lage druk is de invloed minimaal, maar bij hoge druk (> 103 atm.) verandert het gedrag van de overgang aanzienlijk.
Dit verklaart de dynamiek van lyotrope oplossingen van semi-flexibele polymeren die in een nematische fase kunnen verkeren. Door gebruik te maken van moleculaire dynamica (MD) simulaties en de densiteitsfunctionaaltheorie (DFT), hebben onderzoekers de nematische ordening van semi-flexibele polymeren onderzocht. De resultaten tonen aan dat de buigelasticiteitsconstante K3 meer dan één orde van grootte groter is dan de draaidelasticiteitsconstante K2, en dat de afhankelijkheid van de dichtheid zowel K2 als K3 verhoogt. Desondanks komt deze theoretische benadering niet altijd overeen met de resultaten van de simulaties, wat suggereert dat er een koppeling is tussen lokale dichtheid en oriëntatiefluctuaties die niet volledig is meegenomen in de berekeningen.
Wat betreft de vorming van vloeibare kristalfasen in calamitische, vloeibare kristallijne helix-polymeren, wordt duidelijk dat moleculaire eigenschappen zoals de structuur van polysilanen essentieel zijn voor het begrijpen van de overgang naar thermotrope vloeibare kristallen. De verbinding poly[n-decyl-(S)-2-methylbutylsilane] bijvoorbeeld, vertoont een bijzonder stijve helixvormige conformatie met een persistente lengte van 85 nm. Dit soort materialen biedt een geschikt model om theoretische voorspellingen te testen over de vormen van vloeibare kristallen, zoals het cholesterische en smectische fasen. Het gebruik van dergelijke synthetische helix-polymeren maakt het mogelijk om fundamentele vragen over de overgang van fasen te onderzoeken, vooral in verband met de moleculaire gewichten en polydispersiteit van de polymeren.
Naast deze fundamentele inzichten in de overgangsmechanismen binnen polydisperse systemen en LCP's, is het van belang te begrijpen dat polymorfisme in deze systemen niet alleen afhankelijk is van de moleculaire interacties, maar ook van de externe condities, zoals druk, temperatuur en de mate van flexibiliteit van de macromoleculen. De variaties in deze parameters kunnen het type fase en de overgangsparameters substantieel beïnvloeden, wat het onderzoek naar deze systemen bijzonder uitdagend maakt.
Hoe beïnvloeden elektrische en spectroscopische technieken het gedrag van PDLC-films?
De complexe diëlektrische constante, aangeduid als ε*, speelt een sleutelrol in het begrijpen van de interactie tussen een extern elektrisch veld en materialen zoals polymer-dispersed liquid crystals (PDLCs). Deze grootheid is complex van aard en kan worden uitgedrukt als ε* = ε′ − jε″, waarbij ε′ het reële deel is en ε″ het imaginaire deel. De verhouding ε″/ε′ staat bekend als de verlieshoek of tan δ en levert waardevolle informatie over diëlektrische relaxatieprocessen in het materiaal. In het bijzonder in PDLC’s biedt deze verhouding inzicht in de oriëntering van vloeibarekristalmoleculen binnen microcaviteiten en in de interactie tussen het polymeer en de vloeibare kristallen.
Diëlektrische relaxatiespectroscopie is een veelgebruikte methode om het gedrag van vloeibare kristallen in PDLC-structuren te bestuderen. Het laat onder andere toe om de verankeringskrachten en dynamiek van LC-moleculen, evenals ladingsaccumulatie aan de polymeer/LC-interface en elektrowettingeffecten in kaart te brengen. Deze technieken onthullen microscopische reorganisaties die optisch niet zichtbaar zijn, maar een aanzienlijke invloed uitoefenen op de macroscopische optische eigenschappen van het systeem.
Nucleaire magnetische resonantie (NMR) spectroscopie biedt aanvullend een krachtige methode om de interne ordening en oriëntatie van LC-moleculen in PDLC-films te karakteriseren. Terwijl optische technieken tekortschieten bij de analyse van submicron druppelstructuren, maakt NMR het mogelijk om zelfs deze kleine structuren gedetailleerd te analyseren. De voorkeur voor ^2H NMR boven ^13C NMR komt voort uit het feit dat deuteronen (met kernspin 1) een niet-nul quadrupoolmoment bezitten. Hierdoor is de interactie tussen de deuteron en het elektrisch veldgradiënt van C–D-bindingen significant, wat leidt tot spectrumveranderingen afhankelijk van de fase. In de isotrope toestand resulteert dit in een smalle lijn (<100 Hz), terwijl in de nematische fase deze lijn splitst in een dubbelpiek (~100 kHz). Deze spectrale veranderingen zijn direct gerelateerd aan de moleculaire mobiliteit binnen de druppels. Een betere kennis van deze moleculaire dynamiek maakt het mogelijk om zowel de LC-concentratie als de benodigde schakelpanning te reduceren zonder de strooi-eigenschappen van de film te compromitteren.
De elektro-optische respons van PDLC-films wordt gedefinieerd door drie primaire parameters: de transmissie in aan- en uitgeschakelde toestand, het vereiste elektrische veld om tussen deze toestanden te schakelen, en de snelheid van deze schakeling. In afwezigheid van een elektrisch veld (OFF-toestand) zijn de LC-directors willekeurig georiënteerd, wat leidt tot een sterke verstrooiing van licht als gevolg van brekingsindex-mismatch tussen de LC-druppels (met ne) en het polymeer (met np). Bij toepassing van een voldoende sterk elektrisch veld (ON-toestand) richten de LC-moleculen zich langs het veld, waardoor de effectieve brekingsindex n0 overeenkomt met np. Het gevolg is dat de film helder wordt.
De overgang tussen deze toestanden wordt gekwantificeerd met behulp van de velden E90 (het veld dat nodig is voor 90% transmissie) en metingen van de schakelduur tussen 10% en 90% transmissieniveaus. De schakeltijden worden beschreven via de tijdsconstanten τ_rise en τ_decay. Terwijl τ_rise afhangt van het toegepaste veld, wordt τ_decay bepaald door intrinsieke materiaaleigenschappen zoals de rotatieviscositeit (γ1), de elastische constante (K), en de afmetingen van de LC-druppels. De veldonafhankelijke aard van τ_decay maakt het een robuuste parameter om de fysische staat van een PDLC-film te evalueren.
De reoriëntatie van LC-directors onder invloed van het veld is fundamenteel voor zowel amplitude- als fasemodulatie. Bij amplitude-modulatie meet men veranderingen in lichttransmissie, vaak in combinatie met polarisatoren. Voor fasemodulatie meet men de faseverschuiving. In beide gevallen is de snelheid van reoriëntatie rechtstreeks gekoppeld aan de optische respons. Analytische verbanden tussen deze processen zijn vastgesteld, waardoor men het gedrag van PDLC-systemen nauwkeuriger kan modelleren en voorspellen.
Op basis van experimenteel en theoretisch werk is het mogelijk gebleken om afleidingen te maken over hoe materiaaleigenschappen als viscositeit, diëlektrische anisotropie, elasticiteit, film- en druppeldimensies, verankeringsenergie, temperatuur en pretilthoek de dynamiek van schakeling beïnvloeden. Zo verkorten hogere temperaturen en lagere viscositeiten doorgaans zowel de opkomst- als vervaltijd, terwijl sterkere verankering de schakeldynamiek vertraagt. Een toename van de diëlektrische anisotropie leidt paradoxaal genoeg tot snellere opkomst maar tragere verval, door versterkte interactie met het externe veld.
Essentieel voor de lezer is het besef dat de prestatie van een PDLC-film nooit eenduidig bepaald wordt door één enkele parameter. Het is een complex samenspel van moleculaire interacties, materiaaleigenschappen en geometrische factoren. Zowel fundamenteel inzicht in de fysica van vloeibare kristallen als technologische controle over fabricageparameters zijn noodzakelijk om optimale schakelsnelheid, transmissie-efficiëntie en energieverbruik te realiseren.
Hoe wordt de faseovergang van Nematisch naar Isotroop beschreven in de Landau-de Gennes theorie?
De fasetransitie van nematisch naar isotroop in vloeibare kristallen wordt vaak beschreven met behulp van de Landau-de Gennes theorie. In deze theorie wordt de nematische toestand gekarakteriseerd door een symmetrische tensor als ordeparameter , met een niet-nul spoor, , en de mogelijkheid om de overgang tussen de nematische fase (NI) en de isotrope fase (I) te modelleren. In de oorspronkelijke werken van Landau in 1937 werd de mogelijkheid van een dergelijke fasetransitie al aangegeven, en in 1971 breidde de Gennes de theorie uit om de overgang van de nematische naar de isotrope fase te beschrijven.
Het thermodynamische potentieel van een systeem wordt in deze context gepresenteerd als een Taylor-expansie van de Helmholtz vrije-energiedichtheid in termen van de ordeparameter . Voor de uniaxiale nematische fase kan de vrije-energiedichtheid worden geschreven als een polynoom in termen van het tensorparameter , waar de hogere orde termen de complexiteit van de overgang reflecteren. In de praktijk komt het neer op de vergelijking:
Hierbij wordt gesteld dat het temperatuurafhankelijke gedrag van de vrije-energie alleen wordt bepaald door de coëfficiënt , die een functie is van de temperatuur. Dit leidt tot de conclusie dat de overgang naar de nematische fase optreedt wanneer de temperatuur een kritische waarde bereikt, , waarbij .
De theorie maakt een onderscheid tussen de isotrope fase (waar ) en de nematische fase (waar ). Er kunnen verschillende temperatuurregio's worden geïdentificeerd die het gedrag van het systeem bepalen. Wanneer de temperatuur boven de overgangstemperatuur ligt, bestaat er een energieminimum dat correspondeert met de isotrope fase. Wanneer de temperatuur echter tussen en een hogere grenswaarde ligt, bestaan er twee minima in de vrije-energiecurve: een voor de isotrope fase en een voor de verhit nematische fase.
Het fenomeen van het superverhit nematische stadium komt voor als de temperatuur hoger is dan , maar nog niet zo hoog dat de isotrope fase stabiel wordt. Het energiebarrière tussen de isotrope en de nematische fase wordt kleiner naarmate de temperatuur stijgt, totdat het helemaal verdwijnt bij .
In het bereik tussen en zien we een overgang van een stabiele isotrope fase naar een stabiele nematische fase, die plaatsvindt bij een temperatuur , en een omslag naar de nematische fase bij . De belangrijkste karakteristieken van deze overgang zijn de verandering in entropie en latente warmte per eenheid volume, die respectievelijk worden gegeven door:
De theorie kan verder worden uitgebreid door externe velden zoals elektrische en magnetische velden in overweging te nemen. Dit gebeurt door extra termen toe te voegen aan de vrije-energiedichtheid, die de interactie van het veld met de moleculen van de vloeibare kristallen beschrijven. In de aanwezigheid van een elektrisch veld kan de vrije-energie worden aangepast door een term die het effect van de elektrische veldsterkte en de oriëntatieparameter integreert:
Waarbij de termen en respectievelijk de dielectrische constante en de oriëntatie van de moleculen representeren. In hetzelfde kader kan de invloed van de dichtheid van het materiaal worden bestudeerd door de toevoeging van termen die betrekking hebben op de dichtheid en de oriëntatieparameter :
Samenvattend biedt de Landau-de Gennes theorie een krachtige manier om de overgang tussen de nematische en isotrope fase van vloeibare kristallen te begrijpen en biedt het een theoretisch kader voor het bestuderen van de effecten van temperatuur en externe velden op deze overgang. De theorie benadrukt de fundamentele rol van de ordeparameter , en de manier waarop de vrije-energie afhankelijk is van de temperatuur en andere parameters.
Het is belangrijk te begrijpen dat, hoewel de Landau-de Gennes theorie een gedetailleerd kader biedt voor het beschrijven van de nematische-isotrope overgang, de werkelijke dynamiek van de overgang vaak complexer is dan wat door de theorie wordt voorspeld. Factoren zoals moleculaire anisotropie, het effect van externe velden, en fluctuaties op microscopische schaal kunnen allemaal bijdragen aan een gedetailleerdere beschrijving van de overgang. De theorie wordt vaak gebruikt in combinatie met experimentele gegevens om de parameters van het systeem nauwkeuriger te bepalen.
Waarom een zonsverduistering nodig is voor de installatie van een kalief
Hoe wordt de covariante afgeleide van tensorvelden gedefinieerd?
Wat is de betekenis van de rechtszaak tegen Julian Assange voor de persvrijheid?
Wat zijn de taalkenmerken van Donald Trump die wijzen op leeftijdsgebonden veranderingen in zijn spraak?

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский