Het bewust ervaren van de expansie van de linker ribbenkast en de compressie aan de rechterzijde tijdens ademhaling biedt een nieuwe benadering van lichaamsbewustzijn. Bij geforceerde uitademing trekken de ribben van de linkerzijde samen terwijl het middenrif omhoog beweegt. Dit mechanisme wordt ondersteund door het aanspannen van de diepe transversus abdominis en de schuine buikspieren. Het lichaam beweegt in een lange, gebogen lijn en keert vervolgens terug naar de oorspronkelijke zittende houding. Herhaal deze beweging aan elke kant twee tot vier keer. Bij de uitvoering is het essentieel dat de nek niet inzakt: behoud lengte in de wervelkolom en ondersteun die lengte actief.

De betrokken spieren bij de uitademing zijn het middenrif, de interne tussenribspieren, de transversus abdominis en zowel de interne als externe schuine buikspieren. Wanneer het lichaam zich soepel door verschillende vlakken beweegt, levert het ademhalingssysteem niet alleen zuurstof, maar ook stabiliteit en flexibiliteit. Bij een zijwaartse buiging van de romp tilt de top van de long zich op en glijdt de onderkant omlaag. Deze interne elasticiteit vergroot de beweeglijkheid van de bovenrug en versterkt de mobiliteit van de thoracale wervelkolom. Vanuit het centrum bewegen krijgt pas betekenis wanneer men werkelijke bewegingsvrijheid ervaart. Met elke inademing vult lucht het volledige longvolume. Naarmate de longcapaciteit toeneemt, wordt ook de laterale mobiliteit van de romp ruimer. Bij elke uitademing functioneren de buikspieren als verankering voor het bekken en als ondersteuning voor de heupen. Het bewegen in de langst mogelijke boog, over het volledige bereik van de zijwaartse buiging, dient consequent benadrukt te worden.

Bij ademhaling gecombineerd met port de bras begint men in een comfortabele tweede positie. De armen hangen ontspannen langs het lichaam, terwijl de nek en schouders in rust blijven. De wervelkolom wordt ‘gestapeld’ met een zachte lift in de taille. Tijdens de inademing door de neus openen de armen naar tweede positie en stijgen vervolgens naar hoog vijfde. De ribbenkast zet uit en de armen zweven omhoog. Op het hoogste punt richt de aandacht zich op het gewicht van de armen dat via de wervelkolom naar beneden stroomt, wat spanning in de nek en schouders wegneemt. Bij de uitademing keren armen en ribbenkast terug. Herhaal dit vier tot zes keer, met een inademing van vier tellen en een uitademing van acht.

Hoewel deze ademhalingsoefening eenvoudig lijkt, ligt de essentie in het coördineren van armbewegingen met een effectieve inademing. Dit zorgt voor een gevoel van lichtheid in het bovenlichaam zonder spanning in de nek of schouders. Tijdens de inademing beweegt het middenrif naar beneden, waardoor de longen zich soepel kunnen vullen. De externe tussenribspieren trekken samen om de ribben uit te zetten, zonder dat het borstbeen omhoog komt. Dit activeert een mobilisatie ter hoogte van de ribben en de wervelkolom, wat zowel de thoracale mobiliteit als de spinale uitlijning verbetert.

Bij thoracale extensie in een quadrupedale positie – handen onder schouders, knieën onder heupen – begint men met een aantal laterale ademhalingspatronen. Ontspanning in de nek blijft essentieel. Tijdens de inademing ontstaat er een gelijkmatige boog door de volledige wervelkolom, met een subtiele verlenging. De buikspieren worden opgerekt terwijl de onderste ribben uitzetten. Bij uitademing keert men gecontroleerd terug naar de startpositie, met nadruk op de gelijkmatige beweging van elk wervelsegment. De inademing ondersteunt de extensie van de wervelkolom, terwijl de buikdruk zorgt voor de nodige stabiliteit.

Een staande variant van deze oefening – met één hand aan de barre en de andere in hoog vijfde – bevordert de bewustwording van lengte en expansie. De bekkenpositie blijft stabiel boven de benen, terwijl de wervelkolom zich verlengt en een boog maakt. Het is cruciaal dat de schouders niet omhoog komen en dat de nek ontspannen blijft. Tijdens de uitademing beweegt het lichaam gecontroleerd terug naar de uitgangspositie, met blijvende lengte in de wervelkolom.

De plié, zo vaak gebruikt in alle dansstijlen, wordt vaak als vanzelfsprekend beschouwd. Toch vormt het de basis van bijna elke beweging: het bereidt het lichaam voor op relevé en sprongen, en dient als overgangselement. Bij een ademende plié staat men in tweede positie met de armen ontspannen langs het lichaam. Bij inademing door de neus beweegt men in een demi-plié met behoud van axiale lengte en een neutrale bekkenstand. De bekkenbodem verlengt zich excentrisch. Bij de geforceerde uitademing door de mond begint de opwaartse fase waarbij de diepe buikspieren en de bekkenbodem actief samentrekken. Visualiseer hoe het zitbeen, het stuitje en het schaambeen naar elkaar toe bewegen. Bovenaan de beweging wordt drie seconden vastgehouden met focus op een neutrale wervelkolom en een isometrische contractie van de bekkenbodem.

Wat essentieel is voor de lezer om verder te begrijpen: ademhaling is niet slechts een biologische noodzaak, maar een dynamisch instrument dat direct invloed uitoefent op bewegingskwaliteit, stabiliteit en expressie. Een goed geïntegreerde ademhalingstechniek leidt tot een verfijnd lichaamsbewustzijn waarin spinale mobiliteit, spieractivatie en bewegingsvrijheid zich in onderlinge harmonie ontwikkelen. Het begrijpen van de relatie tussen ademritme en bewegingsintentie opent een driedimensionale benadering van dans en beweging. Ademhaling creëert ruimte – zowel fysiek in het lichaam als mentaal in de bewegingservaring.

Hoe Beïnvloedt de Bekkenpositie de Dansbeweging?

De bekkenpositie speelt een cruciale rol in de techniek en het fysieke gemak van een danser. Het juiste begrip van bekkenuitlijning en de bijbehorende heupbeweging is essentieel voor het beheersen van balans, kracht en flexibiliteit, ongeacht de dansstijl. Of het nu gaat om de snelle, sprankelende heupbewegingen in Latijnse dans of de precieze, gecontroleerde bewegingen in ballet, de manier waarop je bekken functioneert kan het verschil maken tussen een perfecte uitvoering en een gemiste kans.

In de dans zijn de bekken en de heupen verantwoordelijk voor het verdelen van krachten die voortkomen uit de beweging van de benen, en ze vormen de brug tussen de romp en de onderste extremiteiten. Alle belangrijke spiergroepen van de romp hechten zich aan het bekkengebied, en de meeste spieren van de dijbenen komen uit dit gebied. Dit maakt het bekken tot een krachtig punt van organisatie en stabiliteit binnen het lichaam.

Het bekken bestaat uit drie belangrijke botstructuren: het ilium, ischium en pubis. Samen met het sacrum vormen ze het bekkencomplex dat de verbinding maakt tussen de wervelkolom en de onderste ledematen. Het sacrum speelt een fundamentele rol in deze dynamiek, aangezien het het gebied is waar de wervelkolom met het bekken samenkomt. Wanneer een danser de balans op één been probeert te behouden, wordt de rol van het bekken nog duidelijker. Het zwaartepunt van het lichaam ligt juist iets voor het sacrum, wat de basis vormt voor de stabiliteit en het vermogen om te balanceren.

Daarnaast is het acetabulum, ofwel de heupkom, van belang, omdat het de verbinding vormt tussen de dijbeenderen (femur) en het bekken. Dit diepe gewricht maakt het mogelijk om de dijen te bewegen in verschillende richtingen, zoals de voorwaartse heupflexie of de achterwaartse extensie in een arabesque. Door het draaien van de heup kan het been naar buiten of naar binnen draaien, wat essentieel is voor veel dansbewegingen. De grotere en kleinere trochanter van het femur zijn belangrijke anatomische referentiepunten voor de spieren die stabiliteit bieden tijdens het uitvoeren van een balans of een krachtig gebaar.

Hoewel het in veel dansvormen natuurlijk lijkt om de benen soepel te bewegen, vereist dit een aanzienlijke mate van controle over de heupen en het bekken. Bekkenmobiliteit en de juiste uitlijning van de heupen kunnen de efficiëntie van bewegingen vergroten en blessures helpen voorkomen. Daarom is het van belang dat dansers goed begrijpen hoe ze hun heupen en bekken moeten isoleren en tegelijkertijd in lijn houden met hun bovenlichaam.

Het concept van ‘heupdisociatie’ is essentieel voor het isoleren van bewegingen in de heupen, wat betekent dat de bewegingen van de heupen gescheiden kunnen worden van de rest van het lichaam. Dit wordt vooral belangrijk wanneer de benen snel in verschillende richtingen worden bewogen zonder dat de rest van het lichaam daarbij wordt beïnvloed. Een uitstekende beheersing van deze techniek maakt het mogelijk om meer dynamische bewegingen uit te voeren zonder de controle over het bovenlichaam of de onderrug te verliezen.

Het is niet alleen belangrijk om een goede bekkenuitlijning te behouden tijdens dansbewegingen, maar ook om te begrijpen hoe de spiergroepen samenwerken om deze stabiliteit te waarborgen. Spieren zoals de gluteus maximus, de hamstrings en de quadriceps moeten effectief samenwerken om de juiste uitlijning van het bekken te ondersteunen. De interne en externe rotatie van de dijen en de controle van de heupen zijn onmisbaar voor het uitvoeren van gevorderde bewegingen zoals de développé of de arabesque. Bij veel dansers is het belangrijk dat ze deze spieren trainen om kracht en flexibiliteit op te bouwen en zodoende meer controle te krijgen over hun heupen en bekken.

Naast het leren van de fysieke bewegingen, moet een danser zich bewust zijn van het belang van het ademhalingspatroon in relatie tot de bekkenstabiliteit. Het juiste ademhalen ondersteunt de stabilisatie van het bekken en voorkomt overmatige spanning in de onderrug of heupen. Het kan zelfs helpen om de bewegingen soepeler en meer gecontroleerd uit te voeren. Het leren om de adem te sturen, vooral tijdens het uitvoeren van moeilijke of langdurige bewegingen, kan een danser meer vrijheid en controle geven.

In de praktijk zijn er veel dansers die door gebrek aan controle over hun heupen en bekken in gevaarlijke posities terechtkomen die hun prestaties kunnen beïnvloeden en blessures kunnen veroorzaken. Daarom is het essentieel om tijd te besteden aan het verbeteren van bekkenuitlijning en heupstabiliteit, naast het ontwikkelen van kracht en flexibiliteit in de andere delen van het lichaam. Het bouwen van deze stabiliteit zal niet alleen de kwaliteit van de bewegingen verbeteren, maar zal ook de dansbewegingen veilig maken en ervoor zorgen dat de danser op de lange termijn blessures voorkomt.

Het versterken van de core, inclusief de diepe stabiliserende spieren rondom de wervelkolom en bekken, is net zo belangrijk als het ontwikkelen van kracht in de heupen en benen. De spiergroepen die rond het bekken werken, moeten samenwerken met de buikspieren en de rugspieren om een sterke en stabiele basis te creëren. Dit zal niet alleen de controle over de heupbewegingen verbeteren, maar ook helpen bij het uitvoeren van dansbewegingen die veel kracht en balans vereisen, zoals sprongen, draaien en balansposities.