In het publieke discours van Donald Trump valt zijn taalgebruik op als een significant afwijkende stijl ten opzichte van andere presidentskandidaten. Deze stijl kenmerkt zich door vaagheid in formuleringen, sterke emotionele geladenheid, en een voorkeur voor directe betrokkenheid bij de toehoorder. Waar andere politici de neiging hebben tot technocratische precisie, toont Trump een consistente voorkeur voor impressionistische beweringen die suggereren dat iets waar is zonder het expliciet te maken of onderbouwd te hoeven worden.

Tijdens debatten bijvoorbeeld, verwees Trump naar 2,5 miljoen deportaties onder het Obama-bewind—een cijfer dat technisch juist is, maar door zijn formulering ‘miljoenen en miljoenen’ waarschijnlijk een veel grotere orde van grootte oproept bij luisteraars. Deze strategische vaagheid speelt in op het gevoel, niet op het feit. Hij gebruikt daarbij regelmatig abstracte aanduidingen zonder referentiële verankering: ‘de politici’, ‘ze’, ‘dingen’, zonder te preciseren wie of wat er exact bedoeld wordt. Dit versterkt het beeld van een systeem in verval, zonder dat hij zich hoeft vast te leggen op controleerbare details.

Een ander kenmerk is Trumps gebruik van het woord ‘country’, vaak met een negatieve bijklank. Hij roept een beeld op van een Amerika dat wordt uitgebuit, leeggeroofd en genegeerd. Deze retoriek fungeert als achtergrond voor zijn slogan “Make America Great Again”. In zijn woorden: “We gaan Amerika weer veilig maken, we gaan Amerika weer groot maken, maar we gaan Amerika ook weer rijk maken.” Door Amerika als slachtoffer neer te zetten, positioneert hij zichzelf als de enige die dit proces kan omkeren.

Waar andere kandidaten zich bedienen van genuanceerde argumentatie, maakt Trump gebruik van lexico-grammaticale patronen die niet alleen eenvoudiger zijn, maar ook emotioneel effectiever. Zijn stijl bevat vier dominante categorieën van talige keuzes: Narratief, Onpersoonlijke Houding, Subjectief Commentaar en Betrokkenheid.

In zijn narratieve structuur gebruikt hij opvallend vaak verleden tijd, derde persoon voornaamwoorden, en communicatie-werkwoorden (zoals "zeggen", "vertellen"). Zijn verhalen zijn niet altijd feitelijk onderbouwd, maar ze functioneren als retorische instrumenten om een gevoel van echtheid te creëren. In een typisch voorbeeld beroept hij zich op gesprekken met Sean Hannity als bewijs voor zijn vroegere standpunt tegen de Irakoorlog, waarmee hij zowel authenticiteit als loyaliteit suggereert.

In de categorie Onpersoonlijke Houding valt de sterke aanwezigheid van bijwoorden als 'heel', 'absoluut', 'duidelijk' op, die de intensiteit van zijn standpunten onderstrepen zonder expliciet verantwoordelijk te worden gehouden voor de bewering. Hij vermijdt constructies zoals ‘ik denk dat’, die meer directe eigenaarschap over een standpunt impliceren. Dit stelt hem in staat zijn oordeel te presenteren als vanzelfsprekend en universeel geldend.

Wat betreft Subjectief Commentaar en Beschrijving gebruikt Trump bijvoeglijke naamwoorden met nadruk op grootte (‘enorme’, ‘kleine’), plaatsbepalende zelfstandige naamwoorden en progressieve werkwoordstijden. Deze geven zijn taal een directe en beschrijvende toon, gericht op het schetsen van een wereldbeeld dat onmiddellijk herkend kan worden. Daarbij worden bepaalde woorden, zoals ‘Middle East’, voortdurend ingezet als triggers voor collectieve angsten of vooroordelen.

Ten slotte is zijn Betrokkenheidsstrategie cruciaal: hij spreekt zijn publiek rechtstreeks aan met tweede persoon voornaamwoorden en gebruikt veel persoonlijke voornaamwoorden. Hij stelt vragen als “Hoe dom is ons land?” waarmee hij een gevoel van collectieve verontwaardiging mobiliseert. De frequente inzet van ‘wij’, ‘ons’, ‘zij’ en ‘jullie’ schept een duidelijke wij-zij-opdeling die effectief is voor het versterken van loyaliteit bij zijn achterban.

Deze stilistische keuzes zijn geen toeval. Ze zijn het resultaat van een discursieve strategie die inspeelt op associaties, emoties en morele intuïties, en die de klassieke norm van feitelijke precisie of retorische redelijkheid systematisch omzeilt. Wat hierbij bijzonder opvalt is hoe Trump de structuur van standaard politieke communicatie ondermijnt door tegelijkertijd directer én diffuser te zijn.

Vanuit een lexico-grammaticaal perspectief valt ook op dat Trumps taalgebruik aanzienlijk meer afwijkingen vertoont dan dat van Clinton of andere presidentskandidaten. Waar Clinton binnen het vertrouwde institutionele register blijft, breekt Trump met conventies en creëert zo een stijl die opvallend persoonlijk en volks aanvoelt, maar die in feite zeer gecontroleerd en functioneel is in het oproepen van gewenste interpretaties zonder verantwoordelijkheid af te leggen voor de feitelijke inhoud ervan.

Belangrijk om te begrijpen is dat Trumps stijl niet alleen een afspiegeling is van zijn persoonlijkheid, maar ook een vorm van discursieve macht. Door consistent gebruik van vaagheid, overdrijving en emotioneel geladen taal creëert hij een alternatieve werkelijkheid waarin logica en bewijs ondergeschikt zijn aan herhaling en overtuiging. In een tijdperk van gefragmenteerde media en post-truth-politiek blijkt dit een uiterst doeltreffende strategie te zijn gebleken, die traditionele vormen van politieke communicatie niet alleen uitdaagt, maar ook herdefinieert.

Hoe Beïnvloedt Politieke Polarisatie het Milieu in de Verenigde Staten?

De Verenigde Staten, de op één na grootste uitstoter van kooldioxide wereldwijd, staan op een kritiek punt met betrekking tot de milieuproblematiek. Terwijl droogte en stijgende zeespiegels al een aanzienlijk aantal eilandbewoners en gemeenschappen in laaggelegen kustgebieden treffen (NOAA 2019, Gray en Merzdorf 2019), is de reactie van de Amerikaanse politiek, vooral sinds de komst van Donald Trump in 2017, ver verwijderd van een effectieve aanpak. Ondanks de verslechterende staat van het milieu, wordt er geen pogingen ondernomen om de uitstoot van broeikasgassen in de VS te beperken.

Trump’s benoemingen in het kabinet benadrukken zijn afkeer van milieukwesties en zijn duidelijke voorkeur voor de fossiele brandstofindustrie. Personen als Scott Pruitt, de voormalig procureur-generaal van Oklahoma en een uitgesproken klimaatscepticus, werden benoemd tot hoofd van de Environmental Protection Agency (EPA). Evenzo werd Rick Perry, de voormalige gouverneur van Texas, die ooit had gepleit voor het afschaffen van het ministerie van Energie, aangesteld als hoofd van datzelfde ministerie. Deze benoemingen zijn slechts enkele van de vele die een duidelijk signaal afgeven over de politieke koers die onder Trump werd gevolgd met betrekking tot het milieu. In aanvulling op deze benoemingen, heeft Trump verschillende uitvoerende besluiten ondertekend die de milieuregels verzwakken en de klimaatmaatregelen van Obama afbreken. Het afschaffen van de Clean Power Plan, een sleutelmaatregel van de vorige president, is een voorbeeld van het beleid dat de Amerikaanse uitstoot van kooldioxide in de energiesector moest verminderen.

Internationaal heeft de VS zijn toewijding aan het tegengaan van klimaatverandering verworpen. Trump kondigde aan dat hij zich terugtrok uit de Parijs Klimaatakkoorden, ondanks de gezamenlijke inzet van 196 landen om de opwarming van de aarde te beperken. Het besluit om zich terug te trekken uit deze internationale overeenkomst toont het ontbreken van politieke wil in de VS om serieus werk te maken van de klimaatcrisis.

Bovendien speelt de toenemende politieke polarisatie een cruciale rol in het Amerikaanse milieubeleid. Sinds de jaren 1970 is de politieke verdeeldheid steeds dieper geworden, met een duidelijk verschil in de benadering van milieukwesties tussen de Republikeinen en Democraten. De cijfers van de League of Conservation Voters Scorecard voor 2016 illustreren deze kloof: in dat jaar behaalden de Democraten in de Senaat een gemiddelde score van 96 (uit 100), terwijl de Republikeinen slechts 14 behaalden. Dit verschil geeft goed weer hoe de Republikeinse partij, onder invloed van de Tea Party en een afname van gematigde stemmen, een duidelijk anti-milieu beleid hanteert.

Het verschil in politieke opvattingen over milieu komt voort uit bredere ideologische tegenstellingen die al decennia in de Amerikaanse cultuur aanwezig zijn. Socioloog James Davison Hunter stelt in zijn boek Culture Wars (1991) dat er een fundamentele “waardenbreuk” bestaat tussen conservatieve en progressieve groepen, die zich niet alleen uit in sociale kwesties, maar ook in hun benadering van het milieu. De conservatieven, die zich vaak in een orthodoxe morele wereld bevinden, beschouwen de natuurlijke wereld vaak als een grondstof om door de mens gebruikt te worden voor economische groei en nationale veiligheid. Progressieven, daarentegen, wijzen op de dringende noodzaak om de ecologische integriteit van de planeet te beschermen, gedreven door een rationalistische benadering van moreel gedrag.

Dit verschil in morele oriëntaties vertaalt zich in de manier waarop de Republikeinen en Democraten de milieukwestie benaderen. De Republikeinen, die zich steeds meer tot het conservatisme aangetrokken voelen, hebben een tendens om milieuregelgeving te zien als een belemmering voor economische vooruitgang en werkgelegenheid. De Democraten daarentegen, hebben een meer ecologische en vooruitstrevende visie waarin de bescherming van het milieu centraal staat.

De politieke strijd tussen deze twee benaderingen heeft diepgaande gevolgen voor de toekomst van het Amerikaanse milieu. De langdurige en toenemende ideologische polarisatie betekent dat het waarschijnlijk is dat milieukwesties in de toekomst steeds meer worden gepolitiseerd. Dit maakt het voor beleidsmakers moeilijk om op een evenwichtige en pragmatische manier om te gaan met de dringende milieuvraagstukken waarmee de VS wordt geconfronteerd. Tegelijkertijd zou het een misverstand zijn om te denken dat alleen politieke veranderingen een oplossing bieden. Het is essentieel dat naast de politieke verandering, de bredere samenleving zich bewust wordt van de noodzaak van actie, ongeacht de ideologische verschillen.

De cruciale boodschap die uit deze situatie naar voren komt, is dat de strijd voor een beter milieu niet alleen een politieke kwestie is, maar ook een morele en culturele. Het is niet voldoende om enkel beleidsmaatregelen te veranderen zonder dat er een diepere maatschappelijke verschuiving in waarden plaatsvindt. Het publieke debat moet verschuiven van economische voordelen en kortetermijnbelangen naar een breder en duurzamer begrip van wat het betekent om de planeet en de generaties die na ons komen te beschermen.